Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
X [De O.I. Compagnie in den Maleischen Archipel. - De Nederlanders en de Portugezen]Echter is het niet door bij zulke negatieve uitkomsten zich op te houden dat men best van al eene voorstelling van Nederlands koloniale magt en koloniale staatkunde in de 17de eeuw bekomt. Het verlorene ging verloren, en bleef verloren, zonder dat of de Staat er door geschokt werd in zijne grondvesten, of de handel onherstelbare schade leed. Evenmin kunnen de bijna idyllische toestanden der Kaapkolonie als algemeene maatstaf dienen. Er zijn met de Hottentotten of hunne verwanten sommige overeenkomsten gesloten die de erkende baatzucht der Oost-Indische Compagnie geen oneer schijnen aan te doen. Van tijd tot tijd heeft men door barbaarsche inlandsche strafoefeningen den eenen stam den anderen laten tuchtigen. Doch dit waren zeldzaamheden; | |
[pagina 271]
| |
en de uitzondering kon geen regel worden, omdat de Hottentotten geen geregelden Staat vormden. Werkelijk is de omgang der Nederlanders met deze nomadische inboorlingen meestal een toonbeeld van zachtzinnigheid en langmoedigheid geweest, en naauwlijks kan gezegd worden dat van tien hottentotsche trouweloosheden één door hen gewroken is. Geen enkele maal waren zij de eersten deze groote kinderen leed te doen. Zelfs wanneer zij schenen hen te bedriegen, door voor een spotprijs uitgebreide landstreken van hen te koopen, waren zij eigenlijk de bedrogenen; want het verkochte kon strikt genomen niet geleverd worden, en dit wisten de verkoopersGa naar voetnoot1. Behalve tegen de moordzieke Boschjesmannen zijn door de kommandeurs en gouverneurs der Kaap geen noemenswaardige veldtogten ondernomen. Het nageslacht vereert hen bovenal als goede hollandsche burgemeesters uit den ouden tijd, tevens goede veehoeders en goede landbouwers. Geheel anders de taak welke in den Maleischen Archipel de hollandsche admiralen voor den boeg vonden, wier bestemming het was kwaadschiks of goedschiks, in die wateren, het gezag van prins Maurits en de Staten-Generaal te vestigen. Toen Steven van der Haghen in Mei 1600 de eerste maal voor Ambon verscheen, zag hij zich onmiddellijk in een levendigen strijd gewikkeld. Bijgestaan door een deel der inlandsche bevolking van het eiland, belegerde hij twee maanden lang de Portugezen in de | |
[pagina 272]
| |
stad, en bouwde, toen hij het beleg had moeten opbreken, aan de kust een fort dat hij Kasteel van Verre doopte en waarin hij eene kleine bezetting achterliet. Bij zijne terugkomst, in Februarij 1605, ging het nog veel barscher toe. Hij had toen drie zoonen van ambonsche hoofden bij zich, te Bantam aan boord genomenGa naar voetnoot1; jongelieden die op Java de komst der Hollanders hadden afgewacht om met de gewapende hulp van dezen de portugesche overheerschers herstel van grieven te gaan afdwingen. Van der Haghen's middelen waren bij deze gelegenheid veel overvloediger dan in 1600. Het portugeesch kasteel bezat meer dan tachtig stukken en was voorzien van de noodige amunitie. Niettemin moest de bevelhebber zich overgeven. Er werden op de reede eenige portugesche schepen verbrand, en Ambon ging voor Portugal verlorenGa naar voetnoot2. Voor het eerst, hoewel nog maar oppervlakkig, maken wij hier kennis met één der tegenstrevende magten op welke de Hollanders der 17de eeuw de hunne in Indie hebben moeten veroveren. Sedert zestig jaren waren de Portugezen, toen Van der Haghen er met hen in botsing kwam, te Ambon gevestigd, en in de overige Molukken al veel langerGa naar voetnoot3. | |
[pagina 273]
| |
Natuurlijk werden zij gehaat door den inboorling, gelijk elk vreemdeling het gedaan wordt die ongeroepen en door geweld, met zelfzuchtige bijoogmerken, zich komt nederzetten onder volken die hij zijne minderen acht, op wier ras en wier beschaving hij uit de hoogte nederziet, en die hij dwarsboomt in hunne belangen. Maar hetgeen van den kant der Portugezen de maat deed overloopen, was dat hun handelsijver met bekeeringsijver gepaard ging, en hunne kapiteinen overal op het kleed getreden werden door jezuietepaters; onverschrokken predikers van het Kruis, als menschen en geloovigen onberispelijk, maar (en de Molukken wemelden van islamieten) onverdragelijk in de oogen der voorstanders van de Halve Maan. Francisco Xavier was in persoon op Ambon het Evangelie komen verkondigen. Toen de plaats door de Hollanders bezet werd vonden dezen er eene christengemeente, deels zamengesteld uit tot het katholicisme bekeerde inlanders, deels uit portugesche kolonisten gehuwd met inlandsche vrouwenGa naar voetnoot1. Wat Van der Haghen persoonlijk aangaat troffen de Portugezen het, dat ondanks zijn overgaan in de dienst der Oost-Indische Compagnie hij de geloofsgenooten zijner jeugd een goed hart was blijven toedragen. De eenige vrijheid welke de admiraal zich veroorloofde was dat hij van de vier roomsche kerken te Ambon er eene liet afbreken, en de materialen medenam naar het naburig Banda om voor het bouwen eener vesting te dienen. Het is waar dat de hollandsche manschappen, | |
[pagina 274]
| |
die hij onder Frederik de Houtman te Ambon in garnizoen liet, warmer kalvinisten waren dan hij, en deze lieden, in strijd met de belofte van den vlootvoogd dat ieders eeredienst ongemoeid zou blijven, gedurende zijne afwezigheid ook de drie andere roomsche kerken omverhaalden en de gewijde voorwerpen vernielden. Doch deze proeve van gereformeerde beeldstormerij, onder de keerkringen, bleef nagenoeg op zichzelf staan. De Hollanders werden door de volken van den Archipel met blijdschap ingehaald, niet slechts (hoewel ook dit in aanmerking kwam) omdat onder alle hemelstreken verwisseling van bezem den mensch bekoort, maar ook en vooral omdat in onderscheiding der Portugezen zij zich uitdrukkelijk of stilzwijgend verbonden geen propaganda te zullen maken. Het akkoord van Van der Haghen met de ambonsche mohammedanen in Februarij 1605 hield onder meer de bepaling in: ‘Een yder sal leven in zijn gelooft, gelyck hem Godt in 't herte stiert ofte meent saligh te worden;’ en voorts: ‘Niemandt zal den anderen molestie nogh overlast doen.’Ga naar voetnoot1 Hadden deze lieden geweten dat hunne hollandsche beschermers eene halve eeuw daarna hollandsche meesters worden zouden, strijdhaftiger en gestrenger dan de Portugezen, zij zouden zich tweemalen bedacht hebben eer zij hunne kennismaking zochten. De Portugezen hadden, zeide ik, toen onze vaderen in Azie zich aan gene zijde der linie kwamen vertoonen, de stof van Camoëns' heldedicht daarginds reeds | |
[pagina 275]
| |
achter den rug; en Benjamin-af verweerde zich wat hij kon tegen Benjamin-op. Aan den wal van Java, waar Portugal geen vestingen bezat, slechts kantoren, kon het zwaard der nieuw aangekomenen aanvankelijk in de schede blijven. In de Molukken niet. Nog minder op het schiereiland, en minst van al op Ceylon of aan de tegenoverliggende kust. De inneming van Malakka door de Hollanders in 1641 onder Minne Willemsz Caartekoe; de strijd om Colombo en om Koetsjin in 1656 en 1663 onder Hulft en onder Rijklof van Goens, zijn epische worstelingen geweestGa naar voetnoot1. Twee europesche natien dongen hier, ver van huis, om de heerschappij over aziatische zeestraten en de sleutels van aziatische markten. Honderd twintig jaren was Malakka, honderd vijftig jaren Colombo, honderd zestig jaren Koetsjin in de magt der Portugezen geweest; en hardnekkig verdedigden dezen, tegen kettersche republikeinen en parvenus, een erfdeel gedrenkt met hun bloed, dierbaar aan hunne beurs, nog dierbaarder aan hun adeltrots en hun geloof. Om één handelsbelang zag het tweegevecht tusschen Rome en Genève zich overgebragt uit Europa naar de tropen. In den Portugees bevochten de Hollanders den SpanjaardGa naar voetnoot2; in den Hollander de Portugezen den vereenigden vijand hunner religie en hunner negotie. Het leven beider natien stond aan het bezit dezer plaats onder | |
[pagina 276]
| |
de zon. Was de zon er warm, zeiden zij ieder voor zich, de plaats ook. En dit was zij. |
|