Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
VI [Steven van der Haghen. - Zijn katholicisme.]Ik deed nog maar half uitkomen dat Steven van der Haghen eigenlijk roomsch wasGa naar voetnoot3. Hoewel hij te Amersfoort opgroeide tijdens het eerste woeden van den binnenlandschen oorlog, en zijne kinderooren getuit moeten hebben van den moord van Naarden, het beleg van Haarlem, het ontzet van Lei- | |
[pagina 250]
| |
den, uit niets blijkt dat Steven's bloedverwanten, hetzij van moeders- of van vaderszijde, in den theologisch-politischen strijd partij gekozen en het oude geloof verlaten hadden. Hij zelf evenmin. Wanneer hij als twaalfjarige knaap te Calais zich bij de vlaamsche kooplieden vervoegt, dan wendt hij voor dat zijne ouders ‘om die groote crijch die daer was in Hollant’ de wijk hadden moeten nemen. De kooplieden bemerken terstond dat dit een sprookje is, en lagchen er omGa naar voetnoot1. In Spanje gebruikt een roomsch-katholiek priester den knaap als tolk, ten einde de biecht te kunnen afnemen aan acht of tien zieltogende hollandsche schippers, aangetast door eene besmettelijke ziekte, nadat zij in dienst van den koning van Portugal troepen hadden overgebragt naar en uit Barbarije. De jonge Steven laat met de meeste hulpvaardigheid zich dit welgevallen, en is trotsch op zijne goede werken. Hij noemt Balthazar Gerards, die in 1584 Willem den Zwijger doorschoot, een ‘verrader’; maar van zijn voormalig dienen bij den spaanschen onderkoning van Napels weet hij zeer goed partij te trekken om in Spanje zich van de bescherming van Filips II te verzekerenGa naar voetnoot2. Het uitrusten der Armada daarginds, | |
[pagina 251]
| |
in 1588, wordt door hem meer met het oog van een belangstellend reiziger en dilettant, dan van een bekommerd volgeling der leer van Luther of Kalvyn gadegeslagen. Wil men een nieuw bewijs dat hij het tegenovergestelde van haatdragend was: in 1592 bepleitte hij te Madrid de zaak van hollandsche zeelieden die, onder voorwendsel van ketterij, op de galeijen gesmeten waren. Van den burger-oorlog in Nederland had hij geen andere persoonlijke ondervinding dan dat hij in 1579, met een kameraad uit Amsterdam de duitsche grenzen zullende overtrekken, bij Zutfen op een troep vrijbuitende geuzen stiet die zijn jongen vriend en hem achterdochtig maar gastvrij onthaaldenGa naar voetnoot1. Zoo, ondanks dit verleden, en zonder dat er spraak van was eerst het katholicisme af te zweren, Van der Haghen naderhand het vertrouwen van aanzienlijke | |
[pagina 252]
| |
reeders in het orthodox gereformeerd Noord-Nederland winnen en hij in de dienst der Oost-Indische Compagnie tot de hoogste rangen opklimmen kon, dan bewijst dit ongetwijfeld dat in het Noorden de handelsbelangen niet minder zwaar dan de godsdienstbelangen wogen; of wel dat onder de kalvinistische kooplieden, toen zij van het hoogste gezag in den Staat zich eenmaal meester gemaakt hadden en dit menschelijkerwijs hun niet gemakkelijk weder ontglippen kon, meer verdraagzaamheid heerschte dan onder de predikanten. Ook kan het zijn dat men de indische dienst aanvankelijk niet zoozeer als staatsdienst, meer als bijwerk beschouwde. Daarvoor werd aangenomen wie zich ter beschikking stelde en bruikbaar was; en de toekomstige admiraal van wien wij spreken was meer dan bruikbaar. Van der Haghen mogt zonder grootspraak naderhand er zich op beroemen dat het bezit der Molukken, geen kleinigheid voorwaar, door hem voor het eerst aan den Staat en de Compagnie verzekerd was.Ga naar voetnoot1 Doch niets van dit alles neemt weg dat eene onverschilligheid of onzijdigheid omtrent de protestant- | |
[pagina 253]
| |
sche zaak als die waarin Van der Haghen door zijne vlaamsche en hollandsche bloedverwanten werd opgevoed, en wier sporen men ondanks sommige dubbelzinnigheden in de door hem te boek gestelde herinneringen terugvindt, onder de lieden van zijn gehalte in Noord-Nederland eene zeldzaamheid was. De zorg zelf welke hij aan het verbergen zijner niet-kalvinistische denkwijze besteedt, staaft het. Die hem aanstelden waren in niet mindere mate geloofsijveraars dan mannen van zaken. |
|