Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
V [Steven van der Haghen. - Oudhollandsche reis- en scheepsjournalen]Hier eindigt Van der Haghen's autobiografie; en hij zelf verwijst voor de kennis zijner latere verrigtingen, toen hem in 1603 de onderscheiding te beurt viel eene vloot van twaalf schepen met eene bemanning van weinig minder dan twaalfhonderd koppen aan te voeren, | |
[pagina 241]
| |
en met verschillende inlandsche vorsten van den Maleischen Archipel en in Indie namens de definitieve Oost-Indische Compagnie overeenkomsten te sluiten, naar hetgeen bij zijn leven daaromtrent elders en door anderen geboekt isGa naar voetnoot1. Wat ons betreft, wij hebben in de eerste plaats op de klasse van geschriften te letten, tot welke deze persoonlijke herinneringen behooren. Ten einde te doen uitkomen hoe er allengs uit Van der Haghen een zeevaarder gegroeid is, kies ik eene bladzijde waar hij van zijne eerste kennismaking met het ijs gewaagt; want hoewel hij noch Spitsbergen hielp ontdekken, noch op Nova-Zembla overwinterde, het stond geschreven dat de beminnaar van het Zuiden op zijne beurt met het Noorden in aanraking komen zou. Het was, toen hij in Januarij 1588 met een tamelijk groot vaartuig, zegt hij, een schip van honderd twintig last, als gewoonlijk naar Spanje varen zou, en tegen- | |
[pagina 242]
| |
wind, bij het uitloopen te Texel, schipper en stuurman deed besluiten het die zee houdt wint de reis te gedenken, en den koers benoorden Schotland te nemen. Deze plaats geeft een denkbeeld van den toon der Avonturen in het algemeen. Men ziet er uit dat de steller, in zijne amersfoortsche kinderjaren, niet genoeg latijn geleerd had om voor zijn volgend leven hem aan een akademischen stijl te helpen, maar die oefeningen zijner jeugd evenmin bij hem de gaaf gedood hebben, zich naderhand op aangename wijze in het hollandsch uit te drukken. Men komt veeleer tot het besluit, dat dit grein humanisme, gevoegd bij de latere kennismaking met het italiaansch en het spaansch, op zijne wijze van schrijven onwillekeurig van gunstigen invloed geweest is. ‘Om het lant comende,’ verhaalt hij, ‘begonnen daer alsulcke affgriselicke stormen te crigen dattet niet te seggen is; ende daer beneffens boven twee ofte drie uren dag niet. Want door die gestadige suydelicke winden seer noordelick gedreven waren, dwelck tverdrietichste varen vande werelt was, ende twas so cout met al gestadige vorst ende sneu, also dat alle twater dat int schip ende ant schip sloech metter haest al ijs worde, also dat alle tscheepsvolck genoech te doen hadden met bijlen, dissels, hantspaken, het ijs aan stucken te slaen ende vant schip breken, dat wonder was dattet schip niet en sonck van die swaerte van alle tijs datter om zat, want het schip anders niet en geleeck als een clippe van ijs, also dat het zeer schrickelick was om aensien die int schip waren. Ende die seylen waren als dueren so stijff bevroren.’ | |
[pagina 243]
| |
Er komen in de journalen der oude noordnederlandsche zeevaarders honderd zulke plaatsen voor, teekenachtig of karaktervol, of beiden; en het is mij somtijds toegeschenen dat onze zamenstellers van nederlandsche litteratuur-geschiedenissen en bloemlezingen, daarop nog te weinig gelet hebben. Het gaan mededoen der Hollanders aan de groote vaart is niet alleen eene dag-teekening geweest in de jaarboeken van hun handel, hun scheepsbouw, hunne zeemanschap, maar ook in de lotgevallen hunner letteren en hunner taal. Men ziet van de 16de op de 17de eeuw de Nederlanders van het Noorden zich voor hunne taal veel moeite geven. Eene rederijkerskamer te Amsterdam ontwerpt voor het eerst eene hollandsche spraakleer.Ga naar voetnoot1 De bijbelvertaler Filips van Marnix legt in zijne afzondering te Leiden er zich op toe zuiver nederlandsch te schrijven. Er wordt een kruistogt ondernomen tegen de bastaard-vormen en bastaardwoorden van bourgondische herkomst. Uit deze beweging ontspruiten twee stroomen. Aan den eenen kant komen de stelselmatige humanisten opzetten; dezelfden die naderhand algemeen erkend zullen worden als de grondleggers der nederlandsche letterkunde in de 17de eeuw. Zij zijn de oudere of jongere tijdgenooten der groote zeevaarders, en houden | |
[pagina 244]
| |
uit de verte hen in het oog. Heinsius en Hooft herdenken Jacob van Heemskerck; Vondel de noordpool-reizigers in het algemeen, en sommige indische landvoogden persoonlijk.Ga naar voetnoot1 Antonides zal de Oost-Indische Compagnie bezingen (Ystroom, 2de Boek). Maar zij zijn mannen der studeerkamer, die deels zich regtstreeks vormen naar klassieke modellen, deels Italianen, Spanjaarden, en Franschen de kunst afzien het klassieke eene verjongingskuur te doen ondergaan. Zij ontleenen hunne taalkennis aan hun eigen brein, aan boeken, aan handschriften. Hugo de Groot duikt, uit middeneeuwsche charters, in onbruik geraakte oudhollandsche regtstermen op.Ga naar voetnoot2 De handwerkslieden, door Vondel geraadpleegd, zijn huiszittende stedelingen. Stedelingen of boeren vormen ook de dusgenaamd spraakmakende gemeente wier taal men in ongezouten kluchten op het tooneel brengt. Ik beweer niet dat de schrijvers der oude hollandsche reis- en scheepsjournalen aan dezen vorm van ontwikkeling vreemd gebleven zijn. Veeleer zouden wij dwalen zoo wij hen ons voorstelden als lieden zonder opvoeding, pikbroeken kwanswijs. Allen zijn voortgekomen uit de toenmalige inrigtingen van lager en middelbaar onderwijs in Nederland. Linschoten en Van der Haghen vormden zich praktisch tot beschaafde mannen. Barentsz was een wiskunstenaar van beteekenis. Gerrit de Veer, die de overwintering op Nova | |
[pagina 245]
| |
Zembla; Frank van der Does, die den eersten togt der Nederlanders naar Java beschreef; waren jongelieden van goeden huize. Men heeft te doen met zoonen wier vaders, wanneer men naar den algemeenen stand hunner ontwikkeling vraagt, niet beter kunnen aangeduid worden dan als leden derzelfde rederijkerskamers in welke ook de humanisten van beroep zich gevormd hebben.Ga naar voetnoot1 Maar behoef ik te zeggen dat het een groot verschil maakte, de tweede en voornaamste helft van zijn leven door te brengen te midden van geheel nieuwe omstandigheden? Onder een te voren onbekenden hemel, bij natien geplaatst in eene andere natuur, eene andere lucht inademend, eene andere maatschappij vormend, met andere zeden? Avonturen te beleven gelijk daarvóór door de landgenooten niet beleefd, deel te nemen aan handelingen zooals door het volk waaruit men voortkwam nog niet gepleegd waren? Ontberingen en gevaren te trotseren, genoegens te smaken, ondervin- | |
[pagina 246]
| |
dingen op te doen, over ontmoetingen te kunnen medespreken, over aandoeningen, gewaarwordingen, herinneringen, welke, op het papier gesteld, den indruk moesten maken in eene wereld van arabische nachtvertellingen over te brengen, maar van nachtvertellingen bij het volle daglicht, opgeschreven door dichterlijke boek- en logboekhouders? In April 1601 verlaat Jacob van Heemskerck Nederland, als aanvoerder der schoonste vloot die toen nog naar Indie gezonden was. Hij kommandeert dertien schepenGa naar voetnoot1. Zuidelijk van de Azoren stuit hij in Mei op een spaansch eskader, en slaat er zich doorheen. In Junij, wanneer hij de linie begint te naderen, ontmoet hij nogmaals een schip, maar een nederlandsch. Het is een der vier notedoppen waarmede Olivier van Noort, door de Straat van Magallaans, de wereld is gaan omzeilenGa naar voetnoot2. Deze Olivier is een volmaakt waaghals en zeeschuimer. Te Rotterdam, waar hij uit Utrecht zich is komen nederzetten, was hij door zijn onbesuisd varen in zulke mate aan lager wal geraakt, dat hij om aan den kost te komen zich | |
[pagina 247]
| |
met het herbergiersbedrijf had moeten generenGa naar voetnoot1. Doch ondernemende landgenooten hebben hem in staat gesteld nogmaals hunne fortuin en de zijne te gaan beproeven; dítmaal is het hem medegeloopen; uit de Filippijnen keert hij nu huiswaarts. Heemskerck praait hem, en Van Noort snoeft. Hij beweert in Chili of Peru zes millioen aan ongemunt goud gekaapt te hebben, en vertoont monsters van dit or vierge. De oogen spalken zich, en glinsteren. Maar beide partijen hebben haast, en de twee admiralen scheiden. Van Noort krijgt van Heemskerck brieven mede naar het vaderland. Hij heeft kans dat te zijner eer, bij zijne thuiskomst, de stadsklokken zullen geluid wordenGa naar voetnoot2. Het is aan zulke trekken dat de oudhollandsche journalen voor de tijdgenooten eene bekoring dankten welke zij nog op dit oogenblik niet geheel verloren hebben; evenmin als, in eene andere orde van gevoelens, de geuzeliederen. Blaauwboekjes geweest, zijn zij een wezenlijk onderdeel der nationale letteren blijven vormen. Zij | |
[pagina 248]
| |
werden niet geschreven met het doel stijlproeven te leveren, maar de algemeene kennis met nieuwe zaken te verrijken. Indien zij op de verbeelding werkten, het geschiedde huns ondanks. Schoolsche vormen en uitdrukkingen werden van zelf vermeden. De taal moest alleen als voertuig van regtstreeks gedane waarnemingen en regtstreeks ontvangen indrukken dienen. Wie de vreemdste dingen gezien, met de vreemdste menschen gesproken, de meest afwijkende natuurtooneelen aanschouwd, de grootste elende uitgestaan, den langsten tijd op zee gedobberd had en op de wonderbaarlijkste wijze thuisgekomen was, vond de meeste lezers. Vele malen werden die journalen gedrukt en nagedrukt. Zij drongen door in kringen die voor de filologen gesloten bleven. De gothische letter, het graauwe papier, de slordige korrektie, de onmogelijke geografische kaartjes, de even onmogelijke houtsneden ter illustratie, sommige uitzonderingen niet te na gesproken, getuigen nog heden dat de boekverkoopers, ten einde aan de vraag te kunnen voldoen, ze behandelden gelijk zij het den middeneeuwschen roman der Vier Heemskinderen of van Floris en Blancefloer deden, helden eener litteratuur met welke de moderne argonauten en guldenvlies-veroveraars eerlang wedijverden in populariteit.Ga naar voetnoot1 Gevoegd bij het insgelijks kinderlijk doch van hellenismen en hebraïsmen overvloeijend hollandsch van den | |
[pagina 249]
| |
Staten-Bijbel,Ga naar voetnoot1 vertegenwoordigen de scheeps- en reisjournalen, gelijk dezen ten slotte voor een aanmerkelijk gedeelte in de statige verzameling Begin en Voortgang der Oost-Indische Compagnie (1644) een onderdak gevonden hebben, de eigenlijk gezegde nederlandsche volkstaal van het tijdvakGa naar voetnoot2. |
|