Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XVI [Johannes Bogerman. - De Staten-Bijbel]Tien der rijpste jaren van zijn leven heeft Bogerman, te dien einde tijdelijk naar Leiden verplaatst, aan het vertalen van den bijbel besteed; en het is niet meer dan billijk zoo wij voor dit gedenkteeken, waartoe door hem zoo ijverig en zoo overvloedig is bijgedragen, in het voorbijgaan den hoed afnemen. De Staten-Bijbel is een der goede hoofdstukken uit het nationaal leven der Nederlanders in de 17de eeuw; tevens de beste en strekzaamste vrucht welke de regtzinnigheid in dat tijdperk afgeworpen heeft.Ga naar voetnoot1 Bogerman was op dit gebied de voortzetter van Marnix, gelijk in het theologische Marnix en hij vogels van één veêren waren.Ga naar voetnoot2 Marnix onderhield briefwisseling met Sibrandus Lubbertus, hoogleeraar te Franeker, Bogerman's voornaamsten leermeester.Ga naar voetnoot3 Waren | |
[pagina 119]
| |
beiden ketterjagersGa naar voetnoot1, beiden bezaten ook, ofschoon Marnix een man van aanmerkelijk veelzijdiger ontwikkeling was, het genie der vroomheid. De schoonste psalmen van Marnix zijn niet schooner dan het latijnsch gebed waarmede Bogerman, 13 November 1618, de synode van Dordrecht opende.Ga naar voetnoot2 Marnix' hollandsch proza is bij het vertalen van den bijbel Bogerman's model geweest; en niet van Bogerman alleen, maar van al zijne medewerkers.Ga naar voetnoot3 Aan den Staten-Bijbel is, door een kollege van zes overzetters en dubbel zooveel herzieners, gearbeid van 1626 tot 1637. Stierf een der aangewezenen (aangewezen door de dordtsche synode), altijd stond er een plaatsvervanger op de nominatie. Al de vertalers, en bijna al de korrektoren, waren orthodoxe theologen; de eenen leeraren bij verschillende gemeenten, de anderen hoogleeraren aan verschillende universiteiten. Het provincialisme, in den Staat zulk eene voorname aanleiding tot verdeeldheid en naijver, bleef vreemd aan dit werk der Kerk. Uit alle oorden des lands zonder onderscheid waren de beste krachten te hulp geroepen. Sommige regtzinnige professoren in de geschiedenis, sommige regtzinnige rectoren van gymnasia, verleenden hunne medewerking. De deventersche predikant Revius, goed hebraïcus, bekend gebleven als dichter van sommige karaktervolle geuzeliederen der | |
[pagina 120]
| |
tweede periode, was de eenige bellettrist van het gezelschap.Ga naar voetnoot1 Eigenlijk gezegde letterkundigen namen aan den arbeid niet deel. De kosten der onderneming zijn door de Staten-Generaal gedekt met eene mildheid die bewijst dat de republiek destijds in goeden doen verkeerde. De vertalers werden te Leiden gekoncentreerd en ontvingen, de eenen ruime toelagen, de anderen, die zich moesten verplaatsen, ruime vergoedingen wegens huishuur met behoud hunner traktementen elders. Bovendien werden hun van tijd tot tijd buitengewone vereeringen toegekend, in geld of in boeken, en zij mogten het hun verleend oktrooi voor de uitgaaf, te hunnen voordeele verkoopen aan een of meer drukkers. Het eenige wat de Staten niet verkozen, was dat de vertaling zou doorgaan voor eene onderneming der Kerk of van partikulieren. Zij verleenden de autorisatie tot uitgeven, en het titelblad vermeldt nog heden het ‘op last’ Hunner Hoogmogenden.Ga naar voetnoot2 Het volgende is een sprekend voorbeeld der zorg die aan het verwijderen van drukfouten besteed is, ook lang nadat het werk zich reeds in aller handen bevond. In 1670 ontdekte een utrechtsch professor dat in het 13de hoofdstuk van het Boek Jozua, het 2de vers, door de schuld der eerste drukkers of door eene vergissing der overzetters, het woord grenzen weggelaten was; en zoo werd gehecht aan het denkbeeld dat ook de vertaling zelve als eene andere Heilige | |
[pagina 121]
| |
Schrift zou beschouwd worden, - door niemand ligtvaardig te wijzigen of aan te vullen, - dat eerst in 1686, zestien jaren later, na het hooren van verschillende provinciale synoden en den griffier der Staten-Generaal, die zoekgeraakte grenzen teregtgebragt zijn.Ga naar voetnoot1 Eigenaardig was de tegenstand dien het invoeren der nieuwe overzetting te Amsterdam ondervond. Vóór den Staten-Bijbel en sedert 1572, of al vroeger, hadden de ongeletterde nederlandsche gereformeerden zich van een tamelijk gebrekkig surrogaat bediend. Het was de door Bogerman en de zijnen als Vulgata aangeduide hollandsche vertaling uit het duitsch van Luther, indertijd te Emden vervaardigd door een dilettant. Echter hadden de gebreken van dit werk, door Marnix scherp gegispt, zijne verspreiding niet in den weg gestaan. Voortdurend werd het gevraagd; en toen het door den Staten-Bijbel eindelijk vervangen zou worden, zat de hollandsche boekhandel in de maag met tachtig duizend exemplaren; stapelplaats Amsterdam. Men weet niet door welke schikking er een einde is gekomen aan den tweestrijd, hierdoor ontstaan tusschen de vroomheid en den handelsgeest; maar het pleit hield geruimen tijd aan, en slechts met leede oogen heeft Amsterdam die waardeloos geworden tachtig duizend Oude- en Nieuwe-Testamenten naar den papiermolen zien verhuizen.Ga naar voetnoot2 Eene groote voldoening was het voor de kontraremonstrantsche vertolkers dat, toen zij met hun werk gereed waren en het met lynx-oogen door vijandige | |
[pagina 122]
| |
remonstranten onderzocht werd, dezen hen geen enkele maal op vervalsching betrappen konden. Niet één plaats, betrekking hebbend op den vrijen wil of op de voorbeschikking, op het vooruitgezien geloof of de voorwaardelijke genade, bleek anders vertaald dan de grondtekst eischte. De goede trouw der onderneming was onverdacht. Ook besloten de remonstranten den Staten-Bijbel bij hunne gemeenten in te voeren; en zij leverden daardoor een nieuw bewijs dat zij in hunne soort even goede gereformeerden waren als de anderen.Ga naar voetnoot1 Ik gaf reeds te verstaan dat deze beroemde nederlandsche bijbel niet ten doop gehouden is door de mannen die bij uitnemendheid geacht worden de nederlandsche letteren der 17de eeuw vertegenwoordigd te hebben. Behalve om hunne orthodoxie, werden de theologen die hem vervaardigden enkel gekozen met het oog op hunne bedrevenheid in het hebreeuwsch en het grieksch; en zij bezaten van die twee talen, al is het waar dat na hen, in de 17de eeuw zelve en in de 18de, door sommige nederlandsche filologen een hooger trap bereikt is, eene niet te versmaden hoeveelheid gemeenzame kennis. Gezwegen van hetgeen de kantteekeningen staafden omtrent hunne vorderingen in de bijbelsche aardrijkskunde en de israëlitische oudheden naar den toenmaligen stand dier wetenschappen. Dat zij noch aan historische noch aan tekstkritiek deden, of, indien zij op dit gebied zich waagden, dogmatische vooroordeelen hun den goeden weg deden missen, spreekt van zelf.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 123]
| |
Is het voor de nederlandsche letteren winst of schade geweest dat de Staten-Bijbel op die wijze ontstond? De historieschrijver kan slechts antwoorden dat de Nederlanders over het algemeen, sedert hun loskomen uit de midden-eeuwen en uit de rederijkerij, in het schrijven hunner eigen taal aanmerkelijk moeten vooruitgegaan zijn, om, zonder de hulp van letterkundige genieën of letterkundige specialiteiten, een vergelijkenderwijs zoo voortreffelijk werk te hebben kunnen tot stand brengen. Sommige gedeelten van den Staten-Bijbel stooten ons af door eene wartaal wier heiligheid wij niet langer eerbiedigen kunnen, of door eene barbaarschheid aan welke wij ontgroeid zijn. Maar andere en voornamer gedeelten, - en na derdhalve eeuw is dit eene benijdenswaardige hulde, - zijn tot heden door niemand in Nederland overtroffen. In elk geval levert, omdat de vertalers geen letterkundigen waren van beroep, bij het beoordeelen van den standaard van beschaving waartoe zij en hunne kalvinistische gemeenten destijds zich opgewerkt hadden, hun arbeid een des te geschikter maatstaf. Een hunner hoofdbeginselen is geweest, vooreerst alle erkende bastaardwoorden ter zijde te stellen, en ten anderen, met vermijden zooveel mogelijk van hetgeen te zeer tegen het hollandsch taaleigen zou ingedruischt zijn, het oorspronkelijk hebreeuwsch en oorspronkelijk grieksch overal te volgen op den voet; niet alleen wat betreft de woorden, ieder op zichzelf, maar ook ten aanzien van den periodebouw.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 124]
| |
Deze stoutigheid had bezwaarlijk kunnen slagen, zoo het hollandsch toen niet in een kneedbaren staat van overgang verkeerd had. Een gevolg van haar doorzetten is geweest, dat de taal met een groot aantal nieuwe wendingen verrijkt is. Over de gepastheid of het nut van sommigen dier neologismen staat het ons vrij te redetwisten; maar wij kunnen niet ontkennen dat zij voor het meerendeel door het publiek aangenomen, door de nakomelingschap bekrachtigd, en nederlandsche householdwords geworden zijn. Noch Hooft, noch Huygens, noch Vondel, noch zelfs de populaire Cats, zijn in zulke mate de taalmeesters van het nederlandsche volk geweest als de overzetters van den Staten-Bijbel.Ga naar voetnoot1 Men kan zeggen dat uit dit boek de groote menigte der Hollanders voor het eerst hollandsch geleerd heeft, in onderscheiding van middennederlandsch; en ik behoef slechts aan de autochthonische poëzie van Da Costa te herinneren, om te doen toestemmen dat voor het uitdrukken eener bepaalde soort van dichterlijke gedachten, de taal van den Staten-Bijbel een der nationaalste voertuigen is gebleven welke in Nederland ooit bestaan hebben.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 125]
| |
Zelfs de huishoudelijke gebreken van ons hedendaagsch hollandsch laten zich herleiden tot die bron. Zoo wij geen tooneelspelen en bijna geen romans kunnen schrijven; wij alleen uitmunten in het lyrische en het oratorische; wij de kunst der gemeenzaamheid niet verstaan, en onze spreektaal met onze schrijftaal voortdurend in onmin leeft; het komt voor een deel doordat onze voorouders, gedurende eene reeks van geslachten, te ijverig den Staten-Bijbel gelezen hebben. Zij leerden er goed hollandsch uit; maar alleen de soort welke bij verheven aandoeningen en plegtige gelegenheden voegt. Ik sta niet alléén met de meening dat zoomin de staten-overzetters zelf als hunne tijd- en geloofsgenoorten voor de schoonheden van den bijbel het ware oog gehad hebben, en dat tot nadeel voor de vorming van onzen smaak het kinderlijke der gewijde legenden in den regel door hen uitgewischt is. Maar zoo zij ons die bedenking hadden hooren voordragen, dan geloof ik dat zij hen koel zou gelaten hebben. Ongetwijfeld beseften zij de poëzie van het oud- en nieuwtestamentisch epos; en met ingenomenheid vonden zij in de lotgevallen van hun eigen gemeenebest die van het volk Israël terug. Met te grooter welgevallen, moeten wij aannemen, omdat zij niet gelijk de Portugezen een Camoëns hadden voortgebragt, door wien hunne nationale geschiedenis op muziek gezet was. Maar voor het overige bekommerden zij zich meer om klare god- | |
[pagina 126]
| |
spraken, dan om letterkundige verdiensten. Den waren weg naar de Eeuwige Stad daarboven te kennen was de hoofdzaakGa naar voetnoot1; en zij achtten het eene gerustheid te meer, in het goddelijk oordeel te kunnen verschijnen gedekt door Hunne Hoogmogenden, de Staten-Generaal der Vereenigde-Nederlanden. |
|