Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XV [Johannes Bogerman, en de orthodox-gereformeerde predikanten der 17de eeuw]De zuiverste type van den orthodoxen nederlandschen theoloog der 17de eeuw is Johannes Bogerman geweest, voorzitter der Dordtsche Synode, tevens voorzitter der kommissie voor den Staten-Bijbel. Friesland, zijn geboorteland, was een bolwerk van | |
[pagina 111]
| |
het kalvinisme; en met lust stookte men er, aan de hoogeschool te Franeker, gesticht in 1585, het heilig vuur. De kleine maar welvarende provincie telde in het begin der 17de eeuw elf steden en driehonderd veertig dorpen. Een gedeelte der bevolking was roomsch gebleven; maar dank zij den kalvinistischen geloofs ijver van den stadhouder, graaf Willem Lodewijk van Nassau, had de gereformeerde kerk er groote en snelle vorderingen gemaakt. Er waren honderd tachtig predikanten, allen regtzinnig. In geen ander gewest vond het liberalisme van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot minder weerklank dan in Friesland.Ga naar voetnoot1 Hoeveel orthodox-gereformeerde predikanten mogen er geweest zijn in de Zeven-Provincien te zamen? Ik geloof niet dat daaromtrent stellige opgaven bestaan; maar zeker overdrijven wij niet wanneer wij hun getal op twee duizend stellen. In de kleine nederlandsche republiek twee duizend woordvoerders die, in zondagsche en in veelvuldige weekbeurten, allen dezelfde leer verkondigden en met hand en tand haar verdedigden. Tweeduizend mannen en vaders die deden wat zij konden opdat hunne huisgezinnen zich den eernaam van kalvinistische model-familien waardig zouden toonen. Tweeduizend welonderwezen theologen, onder wier toezigt dubbel zooveel school- en katechiseermeesters de jeugd van beide seksen en van alle standen op dezelfde wijze de Tien Geboden, het Onze Vader, en de Twaalf Artikelen uitlegden. Dit zijn feiten. Door de zorg der dordtsche synode | |
[pagina 112]
| |
is de Heidelbergsche Katechismus het nationaal onderwijsboek bij uitnemendheid geworden, en het geheele land als voor eene telefoondienst van verklarende predikatien ingerigt. De synode verkrijgt van de overheid dat bij het aanstellen van onderwijzers acht zal worden geslagen op hunne geschiktheid als hulppredikanten. De predikanten zelf schrijft zij aan, overal in hunne gemeenten namiddag-godsdienstoefeningen te organiseren, enkel gewijd aan het toelichten van den katechismus. Vindt dit misschien bij het volk weinig bijval, de predikanten moeten zich daardoor niet laten ontmoedigen. Al zouden bij de namiddagbeurten de kerken aanvankelijk ledig staan, of in het begin hunne eigen huisgenooten de eenige toehoorders vormen, de zaaijers mogen niet verslappen in het uitstrooijen van het goede zaad.Ga naar voetnoot1 De synode, zelve eene theologische club, doet in alle steden en dorpen des lands, overal waar zich gereformeerde kerken bevinden, clubvergaderingen uit den grond schieten. Het zou onnatuurlijk zijn geweest zoo de Nederlanders op die wijze niet een godgeleerd volk geworden waren. | |
[pagina 113]
| |
Het doen en laten der predikanten, met name der friesche, wordt door een goed historicus van den tegenwoordigen tijd met levendige trekken dus geschilderd: ‘Zij verafschuwden de vele nog bestaande misbruiken, herkomstig uit het pausdom. Zelfs het onschuldige kinderfeest van Sint Nikolaas, waardoor de superstitien in de harten der jeugd onderhouden worden met groote onkosten en schade der ingezetenen, trof hunne veroordeeling. Geen provinciale synode ging voorbij of er werden klagten geuit over de voortdurende ontstichting van den sabbath; want de bewoners van Friesland hadden toen in het geheel geen joodschen eerbied voor den zondag; zij schenen integendeel dien dag bijzonder geschikt te oordeelen voor sommige werkzaamheden van het maatschappelijk leven. Dat het volk aan wereldsche vermaken deel nam; dat de jeugd naar den bal sloeg, om den meiboom danste, of kransen ophing en aan rijen daar vleeschelijke liederen om zong, was voor de predikanten eene groote ergernis. Gestreng waren hunne zeden, en zij deinsden niet terug om op den broeder, die misdaan had, de meest onteerende straffen toe te passen. In onze oogen zijn zij geen beminlijke personen. Hunne levensbeschouwing was somber en stemmig als hun kleed. Zij geleken monniken die hunne cel verlaten hadden, en het booze menschdom wilden overreden om, boete doende, de wereld voor zich tot een klooster te maken. In hunne brieven verloochenden zij hun aard evenmin. Wij vinden daar hunne pedante manier van schrijven, welke hunne boeken kenmerkt, terug. Zelden lieten zij zich een woord van warme vriendschap ontvallen; | |
[pagina 114]
| |
koud vooral was hunne taal, en bitter, als zij over ketters spraken. Ook Bogerman onderscheidde zich niet van de regtzinnige mannen die in de harde school van Kalvyn waren opgevoed.’Ga naar voetnoot1 Bogerman's toekomstige vader was in het begin van den geuzetijd roomsch-katholiek priester geweest, te Kollum; had wegens zijn omhelzen der hervorming het land moeten ruimen; was daarna, toen door den stadhouder Willem Lodewijk de noordelijke provincien kunstmatig bekeerd waren, gehuwd teruggekomen; had in verschillende steden van het Noorden de betrekking van predikant vervuld, en voor de geleerde theologische opleiding van zijn veelbelovenden zoon zich groote moeite gegeven. Ik herinner dit omdat deze lotgevallen van den vader, en zijn afzweren van het katholicisme in het heetst van den vervolgingstijd, ons het warme geuzebloed in de aderen van den zoon doen begrijpenGa naar voetnoot2. Zulke herinneringen werden toen als eervolle familie overleveringen zorgvuldig bewaard; zelfs door mannen die met de kerk liever niet te maken hadden. De amsterdamsche medicus en tooneel-direkteur Samuel Coster, humanist en predikantehater, getuige zijne treurspelen Ifigenia en Polyxena, droeg er levenslang roem op dat zijn vader onder Lodewijk van Nassau, den broeder des Zwijgers, had medegevochten bij Heiligerlee.Ga naar voetnoot3 Maurits vereerde hij als een halven god. Toen de prins in Mei 1618, een paar maanden vóór het gevangennemen van | |
[pagina 115]
| |
Oldenbarnevelt, onverwachts een bezoek aan Amsterdam bragt, organiseerde Coster in allerijl, op schuiten met gekostumeerde rederijkers aan groepen, eene reeks allegorische voorstellingen van Maurits' voornaamste wapenfeiten.Ga naar voetnoot1 Zoo beschouwde ook Bogerman Jr. zijne afkomst als een adelbrief. Het vechten met woord en pen voor hetzelfde geloof dat de oude geuzen op het pausdom veroverd hadden met het zwaard, vatte hij als eene levenstaak op. God, vond hij, had hem en zijne ambtgenooten in het bijzonder daartoe aangesteld. Het was hem niet ongevallig zich door de nieuwlichters slijkgeus te hooren noemen; liberale scheldnaam, in zwang gekomen te Rotterdam en in Den Haag, toen wegens de keuren van Oldenbarnevelt en De Groot de orthodoxen vaak op den modder der landwegen hunne stichting moesten gaan veroveren. Bogerman achtte dit een eerenaam. Het rotterdamsche oude vrouwtje sprak naar zijn hart, houd ik mij overtuigd, toen zij het remonstrantsch gepeupel daar ter stede, hetwelk de regtzinnigen kwelde, toeriep: ‘Bedenk dat de prins óók een slijkgeus is!’Ga naar voetnoot2 Maurits is niet zonder invloed gebleven op Bogerman's loopbaan. Toen de jonge predikant, na eenigen tijd werkzaam te zijn geweest te Sneek, een beroep naar Enkhuizen had aangenomen en de Staten van | |
[pagina 116]
| |
Friesland verlangden dat hij de gemeente te Leeuwarden zou komen opbouwen, toen schreef graaf Willem Lodewijk hierover aan zijn neef, en verkreeg door Maurits' tusschenkomst dat de magistraat van Enkhuizen Bogerman losliet.Ga naar voetnoot1 Bogerman wilde wel zoo; en de eervolle redenen die hem bewogen zijn eene nieuwe bijdrage tot kenschetsing van den tijd. De Staten van Friesland hadden niet alleen zijne studien bekostigd, maar hem ook in de gelegenheid gesteld naar Oxford en Cambridge, naar Zurich, naar Genève te reizen, waar hij den tachtigjarigen Théodore de Bèze, Kalvyn's opvolger, met groote ingenomenheid kollege had hooren geven. Zoo fokte destijds in Friesland het gouvernement knappe kalvinistische predikanten; en Bogerman was erkentelijk voor de ontvangen gunsten. Ook hield hij, als alle goede Nederlanders, bijzonder veel van zijne provincie.Ga naar voetnoot2 Ettelijke jaren daarna, in het felst van den strijd tusschen den prins en den advokaat, verlangde Maurits dat Bogerman voor eene poos naar Den Haag zou komen. Hij gebruikte hem voor sommige diplomatieke onderhandelingen met den engelschen gezant. Remonstrantsche geschiedschrijvers hebben beweerd dat Bogerman, op den dag van Oldenbarnevelt's exekutie, in de dordtsche synode een extra-dankgebed aan God | |
[pagina 117]
| |
geofferd heeft.Ga naar voetnoot1 Zelfs is door hen te verstaan gegeven dat Oldenbarnevelt eigenlijk op het schavot, Hugo de Groot in de gevangenis geraakt is, door Bogerman's inblazingen aan Carleton en Maurits.Ga naar voetnoot2 Dit klinkt echter niet waarschijnlijk; en men heeft er met grond tegen aangevoerd dat, indien het waar was, het lot der Zeven-Provincien, tijdens het Twaalfjarig Bestand, in de hand van één friesch predikant gerust zou hebben.Ga naar voetnoot3 Nogmaals eenige jaren daarna, toen Maurits zijn einde voelde naderen en Bogerman tot herstel van gezondheid (want ofschoon een welgemaakt man van rijzige gestalte en met een prachtigen baard, was hij allesbehalve sterkGa naar voetnoot4) op nieuw zich tijdelijk in Den Haag bevond, gaf de prins het verlangen te kennen hem te zien en te spreken. Op die wijze heeft Bogerman de eer gehad Maurits bij te staan in zijne laatste oogenblikken en, voor zoover men van een kalvinistisch predikant dit zeggen kan, hem de heilige sakramenten der stervenden toe te dienen.Ga naar voetnoot5 Betwistbaar voorregt! hebben de vijanden van den predikant en van den prins gezegd. Wij moeten echter gelooven dat daarbij theologische afgunst in het | |
[pagina 118]
| |
spel was en, zoo Maurits te elfder ure zich gewend had tot een leeraar der remonstranten, de geroepene dit vleijend zou gevonden hebben. |
|