Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XIV [Oldenbarnevelt, De Groot, en de kontra-remonstranten]Al de tijdgenooten hebben geloofd, en het had er den schijn van, dat Maurits naar het koningschap stond. Maar wanneer Oldenbarnevelt uit den weg geruimd en de baan schoon is, dan taalt hij er niet naar. Allen hebben gezegd dat hij het Bestand verwenschte en hervatting van den oorlog wilde. Is echter de termijn van het Bestand verstreken en de oorlog weder aan den gang, dan slaat hij geen enkelen grooten slag. Hij brengt de drie laatste jaren van zijn leven schier werkeloos door. Het blijft jammer dat dit gebeurd is. De prins had gewigtige diensten kunnen bewijzen, zoo hij van zijne | |
[pagina 103]
| |
populariteit gebruik had gemaakt om verbeteringen in het algemeen staatsbestuur te brengen. Doch wij kunnen er niets aan veranderen. Er heerscht in zijn doen en laten eene tegenstrijdigheid, welke de geschiedschrijvers nog niet hebben weten op te lossen.Ga naar voetnoot1 Op eene soortgelijke tegenspraak stuiten wij bij het overwegen der binnenlandsche staatkunde van Oldenbarnevelt. De advokaat gelooft dat Nederland te gronde zal gaan indien er eene predikanteregering ontstaat. Alles zet hij op het spel, zijn hoofd niet uitgezonderd, om deze ramp te keeren. Liever verheerd dan verknecht, is zijne leus; zoo duidelijk meent hij, indien hij toegeeft, aan den horizont het gouvernement van den kerkelijken Jan Hagel te zien rijzen.Ga naar voetnoot2 Maar het stelsel van Oldenbarnevelt is verlaten; de puriteinen zijn voor goed aan het bewind gekomen; en geen der booze verschijnselen, door Oldenbarnevelt geducht, heeft zich voorgedaan. Integendeel, nooit heeft de republiek der Zeven-Provincien eene betere vertooning in Europa gemaakt, dan nadat de orthodoxe | |
[pagina 104]
| |
predikanten hun zin gekregen hadden en de synode van Dordrecht bijeengekomen was. Ook voor dit raadsel staan de bijzondere historieschrijvers nog. Het glansrijkst tijdperk der nederlandsche geschiedenis, na den geuzetijd, is met de wittebroodsweken der theokratie zamengetroffen. De regering van Frederik Hendrik, van Jan de Witt, van Willem III; de eeuw der Trompen en der De Ruyters; de eeuw der Oost-Indische Compagnie; de eeuw van Nicolaas Heinsius, Vondel, Rembrand, Boerhaave; is ook de eeuw geweest dat met verwerping van De Groot's Ware Godsdienst en Coornhert's Wellevenskunst, beiden te Dordrecht in beginsel veroordeeld, de Heidelbergsche Katechismus het nederlandsche volk als met de moederborst aan den mond gebragt werd. En niet bij toeval! Hadden reeds Hendrik IV en Elisabeth het met leede oogen aangezien dat Nederland geen monarchie wilde worden, maar eene republiek verkoos te blijven; zoodat er van die zijde bij Oldenbarnevelt en bij de Staten-Generaal ondershands is aangedrongen Maurits tot regerend vorst te verheffenGa naar voetnoot1; nog veel scherper doren was ons gemeenebest- en ons kalvinist-zijn in het vleesch van Lodewijk XIV. Zoo deze monarch en ijverige roomsche in 1672 Nederland aan den rand van den ondergang heeft gebragt, het geschiedde vooral met het doel, door het tuchtigen eener kettersche republiek, eene Gode welbehage- | |
[pagina 105]
| |
lijke daad te verrigten. Is Willem III koning van Engeland willen worden, het was in de eerste plaats ten einde den franschen vijand van het kalvinisme des te beter te kunnen wederstaan.Ga naar voetnoot1 Ik kan hier alleen aanstippen dat de regtzinnige predikanten, op den achtergrond der nederlandsche politiek van het tijdvak, eene voorname rol vervuld, en zonder hen de staatslieden en de zeehelden te vergeefs geleefd zouden hebben. Uit hun dooden van Oldenbarnevelt; hun handhaven der ballingschap van De Groot; bleek dat zij eene magt vertegenwoordigden met welke men rekening te houden had. Zij wilden dat de strijd met Spanje, onafscheidelijk van dien tegen Rome, tot iederen prijs zou voortgezet worden. Zij ondersteunden Maurits, zij Frederik Hendrik in den dertigjarigen oorlog, zij Willem III in het tweegevecht met Lodewijk. Dit was hun triomf; en zoo wij de feiten wenschen te eeren, dan moeten wij een oogenblik verwijlen bij den staat van vernedering waaruit in 1618 de predikantepartij zich heeft opgeheven. In hunne schatting vertegenwoordigde de regering van Oldenbarnevelt een tweede spaansch-egyptisch diensthuis; en Maurits was hun een andere Mozes, verlosser van Gods volk uit deze nieuwe slavernij. In Den Haag, zetel des stadhouders, waren in 1617, toen Oldenbarnevelt zijne Scherpe Resolutie uitvaardigde, de kontraremonstranten zoozeer in den achter- | |
[pagina 106]
| |
stand, dat zij het als eene gunst beschouwden te mogen vergaderen in een gasthuiskerkje. Hadden de haagsche geloovigen, feitelijk zoo niet de meerderheid vormend, althans eene aanzienlijke, tot alle klassen der zamenleving behoorende minderheid; hadden zij hieraan niet genoeg, dan mogten zij naar Rijswijk kuijeren en daar, in stallen of schuren, hun evangelie hooren verkondigen.Ga naar voetnoot1 Er bevond zich in Den Haag eene geschutgieterij, aangelegd in de overeind gebleven kapel van een gesloopt dominikaneklooster uit den ouden roomschen tijd.Ga naar voetnoot2 Alleen door den bijzonderen invloed van prins Maurits verkregen zij dat de gieterij naar elders werd overgebragt, en zij in de ontruimde kloosterkerk banken en een kansel mogten timmeren. Eerst nadat dit alles (niet zonder medewerking van door ijver vervoerde kalvinistische jonge dames) had plaats gehadGa naar voetnoot3, konden zij in voegzamen getale weder te kerk gaan in de stad hunner inwoning. Vandaar de beteekenis welke in Julij 1617 Maurits' demonstratie kreeg.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 107]
| |
Oldenbarnevelt heeft ten stelligste ontkend, te hebben voorgesteld dat men een viertal hunner ‘in den Hage van 't bedde behoorde te haalen, en zonder forme van proces een voet te corten.’Ga naar voetnoot1 Deze wijze van ‘exempel statueeren’ strookte echter zoozeer met zijn stelsel, en de voornaamste geschiedschrijver der kontra-remonstranten verhaalt de zaak zoo omstandig, dat wij aan de waarheid bijna niet kunnen twijfelen.Ga naar voetnoot2 Hadden zij in Den Haag ten minste nog één predikant van hunne rigting, te Rotterdam, onder Hugo de Groot, geen enkelenGa naar voetnoot3. Een orthodox makelaar daar ter stede, die zich in het huwlijk wenschte te begeven, ontdekte tot zijne ergernis dat hij het inzegenen van zijn echtverbond aan niemand met een goed geweten, kon toevertrouwen. Het was wansmaak dat hij in het openbaar betuigde ‘liever van een varken te willen getrouwd worden dan van een der dienstdoende predikanten’; en evenzeer ging de rotterdamsche regering alle perken te buiten, toen zij wegens dit gezegde den man voor een jaar van zijn burgerregt beroofde en voor het leven van zijn makelaarschap.Ga naar voetnoot4 Maar het feit bewijst dat de aanhang van den veroordeelde in die volkrijke stad destijds weinig had in te brengen. Aan een ketellapper, onwillig zich te voegen naar | |
[pagina 108]
| |
de bevelen der wethouderschap in het kerkelijke, werd het verblijf binnen Rotterdam kortweg ontzegd.Ga naar voetnoot1 Aan den eenen kant schijnt dit vonnis onpartijdigen aanstoot gegeven te hebben. Er zou in dat jaar te Enkhuizen eene loterij gehouden worden; en een drukker te Schiedam zond daarvoor als prijs een hekelrijmpje in, doelend op des ketellappers avontuur.Ga naar voetnoot2 Doch die vermetelheid bekwam hem deerlijk. Het lekte uit dat hij de maker van het kleine schimpdicht was, en hij werd er voor gestraft met veertien dagen water en brood.Ga naar voetnoot3 Op den naam van baljuw en schepenen van Schieland verscheen 21 Junij 1616 eene ‘rigoureuse keure’, in de pen gegeven door de rotterdamsche regering. Alle godsdienstoefeningen der regtzinnigen, zelfs buiten de stad, werden daarbij op eene bij lijfsdwang te verhalen boete van driehonderd gulden, voor elken predikant die het woord gevoerd, de sakramenten bediend, of een kapittel uit den bijbel zou voorgelezen hebben, verboden: ‘verclarende voor verbeurt huys, schuyr, berch, schip, schuyt, velt ofte andere plaetsen daer soodaenige oeffeninge sonde mogen werden gedaen.’Ga naar voetnoot4 Kortom de zuivere herhaling, min de doodstraf, van Margareta | |
[pagina 109]
| |
van Parma's plakaten tegen de hagepredikers eener halve eeuw te voren.Ga naar voetnoot1 Pensionaris van Rotterdam was in die dagen Hugo de Groot, herinnerde ik; en wij weten naar welk beginsel hij, bondgenoot van Oldenbarnevelt, dus handelde.Ga naar voetnoot2 Ook weten wij hoe dit beiden opbrak, en moest opbreken. Als in een Staat, die eene goddelijke openbaring tot grondwet heeft aangenomen, eene vrijzinnige overheid in het godsdienstige de wet gaat stellen, dan ploegt zij met het kalf der orthodoxie en wordt partij. Partij geworden is zij zwak, maakt zich hatelijk, neemt omdat zij humaan is halve maatregelen, en wordt bij de eerste gelegenheid omvergeworpen. Zoo in dien strijd de overwinning aan de regtzinnigen gebleven is, het was omdat zij de logica op hunne hand hadden, en zij geen zwarigheid maakten het beginsel ten volle toe te passen. Voor niets deinsden zij terug, ten einde hun puriteinsch gemeenebest te handhaven. Evenmin waren, toen het er op aankwam die theokratie te grondvesten, hunne vaderen wat de middelen betreft kieskeurig geweest. Kenmerkte aan den eenen kant, nadat de reaktie ingetreden was, hunne handelwijze ten aanzien der remonstranten zich door eene veel feller vervolging dan waaraan zijzelf onder De Groot en Oldenbarnevelt blootgestaan hadden, zij was | |
[pagina 110]
| |
te gelijk in hare onbeschaamdheid rondborstiger. Tweehonderd remonstrantsgezinden, waaronder zeventig leeraars, zijn door hen, de eenen afgezet, de anderen met ballingschap of verbeurte van goederen gestraft.Ga naar voetnoot1 Toen de zucht, over geleden onregt zich te wreken, had uitgewoed, hebben zij de remonstranten weder toegelaten, maar tevens hen tot een pariaschap veroordeeld. Ons die nu leven vervult dit schouwspel met eene zeer getemperde bewondering; en het verbaast ons niet dat in de 18de eeuw, naarmate de theologische beschaving van Europa voor eene meer wrjsgeerige plaats is gaan maken, de godgeleerde republiek der Zeven-Provincien allengs ineengezakt is. Zulk eene kuriositeit kon niet tot in het oneindige blijven voortbestaan. Maar in zichzelf beschouwd was het eene merkwaardige inrigting; en die haar het langst in stand hebben gehouden kunnen de meeste regten op eene plaats in de geschiedenis doen gelden. |
|