Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 40]
| |
VI [De godsdienstoorlog en de burgeroorlog]In al deze opzigten heeft de strijd tegen Spanje het karakter van een godsdienstoorlog gedragen. Dat hij tevens een burgeroorlog geweest is, dit zegt het Geuzeliedboek niet met even zoo vele woorden, maar geeft het den aandachtigen lezer te raden, en laat hem de zorg uit andere gelijktijdige bronnen de leemten der voorstelling aan te vullen. De verdeeldheid der Schoutisten en Dirkisten te Amsterdam, door Hooft fraai beschreven in het 2de Boek zijner Historien, is eene zuiver binnenlandsche aangelegenheid. Niettemin vertoont zij hetzelfde spel van kerkelijke en staatkundige hartstogten dat men in de geschiedenis van den opstand telkens terugvindt. Het stuk vangt aan in 1542 en loopt door tot 1578, maar de eigenlijke krisis had in 1565 plaats. Men ziet er een roomschgezind burgemeester, nadat hij teleurgesteld is door een van ketterij verdacht schout, dezen de schandelijkste lagen leggen, en te dien einde met een amsterdamsch priester zamenspannen. De priester en de burgemeester koopen met hun beiden een gemeen wijf om, die onder een valschen eed getuigt den schout eene verboden zamenkomst van anabaptisten te hebben zien bijwonen, waar hij zich heeft doen doopen, liegt zij. Hieruit ontstaat een proces, geëindigd met den maatschappelijken ondergang van den godlasterlijk betichten schout, en gekenmerkt door zulk een weefsel van ongeregtigheden, dat de jurisprudentie | |
[pagina 41]
| |
van De Vargas er door naar de kroon schijnt gestoken te worden.Ga naar voetnoot1 In het algemeen was Amsterdam in meer dan één zin een brandpunt van geloofsvervolging; zoozeer dat men in de geuzeliederen de hoofdstad van Noord-Holland doorgaans als Moorddam vindt aangeduid.Ga naar voetnoot2 Geen schepenbank zoo onverbiddelijk in het vonnissen van ketters, als de bank van Amsterdam.Ga naar voetnoot3 Onder den dekmantel van een plakaat der hertogin van Parma stelden de wethouders de galg op het prediken der nieuwe leer, en loofden aan booswichten zeshonderd gulden uit voor ieder predikant dien zij dood of levend den schout verstrekken zouden.Ga naar voetnoot4 Het waren amsterdamsche of door Amsterdam geleverde mariniers die onder Bossu in den slag op de Zuiderzee tegen de watergeuzen vochten.Ga naar voetnoot5 Bij het beleg van Haarlem bevonden zich in het spaansche leger afdeelingen amsterdamsche schutters.Ga naar voetnoot6 Onder de elf koppen van krijgsgevan- | |
[pagina 42]
| |
genen, die door de Haarlemmers in de bekende ton gekuipt werden, waren drie hoofden van Amsterdammers.Ga naar voetnoot1 Gedurende het beleg van Middelburg, in 1572 en 1573, worstelde in de stad eene nationale partij van zeeuwsche katholieken, wien een leek en rederijker als woordvoerder diende. De zegevierende geuzen werden door hem ‘vuyle druyten’ genoemd, en Middelburg was eene te schoone bloem, beweerde hij, om in het knoopsgat van zulke ‘guyten’ te prijken. Satanskinderen waren zij, waardig tot ridders geslagen te worden; maar geslagen met een eind touw, op hoop van bevordering in den adelstand der galg. De admiraal Antonie van Bourgondie wordt zalig gesproken, omdat hij bij Middelburg gesneuveld is voor het roomsch geloof en in de dienst van zijn koning. De tegen de geuzen gerigte patibulaire beeldspraak is aan de zeeuwsche nijverheid of het zeeuwsch schuitevoerdersbedrijf ontleend, en ademt louter wrok.Ga naar voetnoot2 Tusschen de burgers van Middelburg en de burgers | |
[pagina 43]
| |
van het naburig Veere heerschte in 1574 zulk eene hartstogtelijke vijandschap, dat hij de schermutselingen die dagelijks voorvielen, indien er aan de eene of de andere zijde krijgsgevangenen gemaakt werden, niemand op lijfsgenade behoefde te rekenen. ‘Wie leevendigh gekreeghen werd moest, zonder in vankenis gebraght te zyn, daatlyk ter galghe. Ende was de verbitteringe zoo byster, dat men zeyt den eenen broeder den anderen, met eyghen handen opgeknoopt te hebben. De verstikte menschen (een yslyk toonneel) hingen en greenzen in de boomgaarden onder de stadt, en kromden met hun getal en zwaarte, in plaats van 't vroolyk ooft, de telgen.’Ga naar voetnoot1 Bij het amsterdamsch oproer van 1567 waren er vaders die de eene partij, zoons die de andere toetrokken; broeders die zich tegen broeders, zwagers die zich tegen zwagers opmaakten. ‘Jan en Cornelis, beide Pieters zoonen, holpen elkanderen in 't harnas; en op onderlinghe vraaghe werwaarts het gemunt was, zeide d'een: Naa de markt, by die van den ouwden Godsdienst, d'ander: Naa de straaten, by die van den ouwdsten; dan, zoo 't op een slaan gaat, schoont mij niet; ik zal u ook niet schoonen.’Ga naar voetnoot2 Te Utrecht wordt een burger verbrand of opgehangen, omdat hij zich een scherp woord tegen de stedelijke regering veroorloofd had. Het was bij gelegenheid dat de kalvinistische beeldstormers voor zich twee kerken eischten, en de wethouderschap, onder voorwendsel dat enkele harer leden afwezig waren, zeide | |
[pagina 44]
| |
niet sterk genoeg te zijn voor het nemen van een besluit. ‘Eet ham met mosterd, zoo wordt gy sterk!’ riep de kalvinistische onderhandelaar; en door beulshanden werd deze gekruide schimp hem naderhand ingepeperd.Ga naar voetnoot1 Het waren nederlandsche priesters die na het verrassen van Gorcum naar Den Briel gevoerd, en door landgenooten in Den Briel van het leven beroofd werden.Ga naar voetnoot2 Een nederlandsch priester was ook de bekende prior van Sint Aagten, te Delft. Nederlanders bragten hem geboeid naar Leiden, spanden in tegenwoordigheid van een geuzepredikant eigenmagtig de vierschaar over hem, en martelden den grijsaard op zoo gruwzame wijze dat zij niet noodig hadden hem ter dood te brengen.Ga naar voetnoot3 Gedurende het beleg van Haarlem zijn twee voormalige burgemeesters der stad, Lambert van Roosveld en Quiryn Dirkszoon, alleen omdat zij, hoewel tegenstanders van Alva, roomsch- en koningsgezind waren, met nog een tiental andere personen door het geuzegraauw uit de gevangenis gehaald, naar de wallen gebragt, en gehangen. Roosveld was zulk een oud man (vier- of vijfentachtig jaren) dat hij de ladder niet op kon. Men wierp den strik over de galg, en trok op die wijze hem aan den hals naar boven. Toen Quiryn's dochter, eene bagijn, de goedheid in persoon, hem in zijne laatste oogenblikken met katholieke troostwoorden wilde bijstaan, werd zij aangegrepen, in eene gracht geworpen, en doodgesteenigd.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 45]
| |
Nadat in 1578 Amsterdam eindelijk geus geworden was, werd als ten vervolge ook Haarlem definitief geus gemaakt. Op een schoonen Mei- en H. Sakramentsdag, terwijl de roomsche gemeente de kathedraal vulde, kwam het haarlemsch garnizoen met zwaarden en pieken de kerkgangers uiteendrijven. De bisschop Van Mierlo bragt voor eene som gelds er het leven af. Een priester van minder rang kreeg aan den voet van het hoofdaltaar een doodelijken dolksteek in den rug. De moordenaar werd naderhand gestraft, maar de kalvinistische burgemeester handhaafde het in bezit nemen van het gebouw. Dit bleef eenige maanden gesloten, werd ontdaan van de katholieke versierselen, en toen overgegeven aan de gereformeerden.Ga naar voetnoot1 De Nijmegenaren hebben in den slag op de Mokerheide, 14 April 1574, niet regtstreeks medegevochten aan de zijde der Spanjaarden; doch dit wil niet zeggen dat zij goede wenschen vormden voor de zegepraal der geuzen. Integendeel; die van Nijmegen, meldt het Liedboek: Die van Nimegen waren so seer verblijdt,
Als graaf Lodewijck hadde verloren den strijt,
dat zij op het vernemen van 's graven nederlaag de klokken luidden en vreugdeschoten losten. Vijf op de geuzen buitgemaakte kanonnen, binnen de stad gebragt, werden met spottende bloemkransen versierd; en 's avonds illumineerde men de markt, opdat de geheele burgerij haar hart zou kunnen ophalen aan het | |
[pagina 46]
| |
schouwspel van het veroverd en met rosmarijn bestoken geschut.Ga naar voetnoot1 Groningerland en Drenthe, zeggen in onze dagen de vaderlandsche historieschrijvers, zijn in den geuzetijd van het katholicisme ‘gezuiverd’; en naar waarheid voegen zij er bij dat dit vooral geschied is door de ‘bemoeijing’ van den stadhouder van Friesland, graaf Willem Lodewijk van Nassau.Ga naar voetnoot2 Deze jonge prins was inderdaad een ijverig kalvinist. In 1581 schreef hij aan zijn vader er niet aan te twijfelen dat God de Heer het werk der nassausche vorsten in ons midden zegenen, en den lieden in noordoostelijk Nederland ‘de oogen openen’ zou.Ga naar voetnoot3 Echter was dit ligten van de roomsche staar meer eene militaire operatie, dan eene heelkundige. Graaf Jan van Nassau, Willem Lodewijks vader, is de hervormde kerkleer en de Unie van Utrecht, die hij als één beschouwde, in het hertogdom Gelderland gaan invoeren aan het hoofd van vijftien kompagnien hollandsche soldaten.Ga naar voetnoot4 Zijn zoon won op geen andere wijze de Groningers en de Drenthenaren. ‘Het platte land daar ginds werd stelselmatig bekeerd, de pastoors uitgenoodigd zich van de waarheid der nieuwe | |
[pagina 47]
| |
kerkleer te overtuigen, en dan als predikant aan te blijven, of anders hunne bediening neer te leggen en aan regtzinniger opvolgers af te staan. Het aantal, dat op deze wijs door den nood bekeerd werd, was aanzienlijk.’Ga naar voetnoot1 Nog in 1594 was Groningen eene roomschkatholieke stad, welke prins Maurits in 1591 van zins is geweest te gaan belegeren. In 1580 vormden in die buurt des lands de kalvinisten eene ondernemende en beeldstormende, maar gemakkelijk te tellen minderheid. In Maart van dat jaar, verhaalt Van Meteren, werd ‘tot Campen, door middel van de staatsgesinde borgers ende bestellinge van Sonoy, het vendel van Hans Pluym ingevoert. Die van Deventer stelden haer oock in wapenen, stormden de beelden af, en oock de cloosteren. Alsoo oock die van Swol deden. Die van Vrieslandt, Ommelanden, ende Drenthe, hadden al van een maendt te voren begonst alomme de beelden af te breken ende de cloostergoeden te vercoopen, ende oock sommige papen uyt te leyden.’Ga naar voetnoot2 Het invoeren der hervorming in die provincien is feitelijk de vrucht van een boerekrijg geweest. Het is van algemeene bekendheid op welke wijze in December 1570 het slot Loevestein voor eene poos overrompeld werd door den onversaagden Herman de Ruyter, geest- en ossedrijver van 's Hertogenbosch. Onder het herdenken dier gebeurtenis wanen wij in een telegram uit Petersburg of uit Moskou het verhaal van een nihilistischen aanslag te lezen. De vurige hater van papen en monniken heeft zich en de zijnen | |
[pagina 48]
| |
in franciskanepijen gestoken. De man die het: ‘Gij zult niet doodslaan!’ als het heiligste aller geboden vereert, glipt, dank zij zijne vermomming in het zitvertrek van den gastvrijen slotvoogd, een Nederlander als hij, en stoot hem een lang mes in de borst. Hij heeft eene kommissie van den prins van Oranje in den zak, en handelt in alles, sluipmoordenaar geworden fanaticus, als de uitvoerder eener zamenzwering.Ga naar voetnoot1 In 1575 zou een luitenant van Alva, zuidnederlandsch edelman, onder de hoede der Amsterdammers een strooptogt in Noord-Holland ondernemen, die echter door de waakzaamheid der westfriesche steden op niets uitliep. Doch hiermede waren de kalvinisten der buurt, naijverig op eene goede gelegenheid de roomschen in hun midden een heilzamen schrik in te boezemen, niet voldaan. Door betaalde landloopers deden zij uitstrooijen dat de katholieke boeren geheuld hadden met den vijand; en de schout van Alkmaar, de schout van Hoorn, en nog een half dozijn andere schouten en baljuws, allen geuzen en werktuigen van den watergeus Sonoy, werden in kommissie benoemd om deze zaak te onderzoeken. Het is niet mogelijk en niet noodig de wreedheden over te vertellen welke door dezen Geuze-Bloedraad, gelijk hij pleegt genoemd te worden, ten aanzien der valschelijk betichte roomsche boeren vermenigvuldigd zijn. Sedert Bor, bij wien men het echte relaas vindt, werden zij door alle schrijvers naar verdienste gelaakt.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 49]
| |
In geen ander tijdperk hunner geschiedenis, ook niet in het heetst der hoeksch-kabeljauwsche burgertwisten, hebben Nederlanders tegen Nederlanders zulk een kannibaalschen aard ten toon gespreid.Ga naar voetnoot1 |
|