Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IV [Het ‘Geuzelietboeck’. - Vergelding van kwaad met kwaad]De geuzeverzen op het beleg van Haarlem, van Alkmaar, van Leiden, op het verrassen van Den Briel of het overgaan van Middelburg, zijn zoo goed als zeker uit de pen van noordnederlandsche rederijkers gevloeid. Andere zijn het werk van voormalige noordnederlandsche priesters die met het katholicisme gebroken, en zich aan de zijde der geuzen geschaard hadden. Van hen, moet men onderstellen, zijn voor het meerendeel, gelijk het met renegaten pleegt te gaan, heden belagchend hetgeen zij gisteren aanbaden, die karikaturen van het Misoffer afkomstig.Ga naar voetnoot2 Wij zouden toonen deze lieden niet te begrijpen, in- | |
[pagina 25]
| |
dien wij hun ontheiligen van de godsdienst hunner vaderen ons voorstelden als gesproten uit een verslagen hart of een gebroken geest; of uit eene verbittering waarmede verbetering bedoeld werd. Wie zoo lustig van diredomdoes en diredomdeyne zingt, terwijl hij de voorwerpen der vereering van eeuwen door den modder haalt, die bemint het profane ook óm het profane. Maar niet daarom alléén werd het door de geuzen bemind. Ten bloede toe vervolgd door eene overheid die aan den leiband der geestelijkheid liep en een god op aarde vereerde in den paus, brandde in hun binnenste de dorst naar vergelding. Hun werpen met slijk was slechts eene openbaring van den lust die hen blaakte, het hun berokkend leed met woeker terug te betalen. Oog om oog, tand om tand. Op den bodem hunner liederen gromde een ten Hemel schreijende kreet, even onbarmhartig als de vervolging waaraan sedert vijftig jaren in hun land elk afwijken van de orthodoxie ten doel gestaan had. ‘Slaet opten trommele, slaet opten trommele!’ De ware beteekenis van dit wachtwoord zou eerst openbaar worden wanneer zijzelf, met wapengeweld, zich zouden meester maken van steden; zij van de vijanden die hunne wallen kwamen insluiten de eenen zouden nederleggen met kruid en lood, de anderen loonen met de galg, nog anderen met kokende olie of kokend kalkwater begieten. De aktieve geuzen (want er waren ook vele non-aktieven, die de zaak der omwenteling alleen met hunne goede wenschen of met geldelijke bijdragen | |
[pagina 26]
| |
steunden) zijn voor een gedeelte edellieden en militairen geweest, voor een gedeelte kooplieden van aanzien, voor een gedeelte poorters en kleine stadsburgers, voor een gedeelte landlieden of boeren. Zelfs schijnt deze laatste klasse, uit welke ook vele watergeuzen aangeworven werden, zoo talrijk geweest te zijn dat de hertog van Alva met een schijn van regt de Nederlanders als een volk van boterkoopers kon aanduiden, die hij uit de verte zich voornam te gaan smoren in hunne eigen melkvaten.Ga naar voetnoot1 Een gelijktijdig historieschrijver, Hadrianus Junius, overleden in 1575, beweert dat de boeren in de Zuidelijke-Nederlanden, waar de bodem weliger en vruchtbaarder was, door gehuurde handen den grond lieten | |
[pagina 27]
| |
bebouwen. ‘En geven (zegt hij) zich meer over aan gemak en ledigheid, waartoe zij door eene hun erfelijk eigene traagheid (innata quasique hereditaria segnitie) worden genoopt, en brengen den tijd door met feesthouden en brassen (feriantur, pergraecantur), terwijl zij hunne gepachte akkers en weilanden, als waren die hun eigendom, aan hunne kinderen ter bezitting overlaten.’ ‘Die van het Noorden’ daarentegen, laat Junius voorafgaan, ‘voeren eene vrij strenge en sobere levenswijze, minder door armoede daartoe genoopt, dan door zuinigheid, die zij als het beste inkomen beschouwen, terwijl zij zich van grof brood, met kaas en melk of wei, tot levensonderhoud bedienen. Onder dezen zegt men dat er somtijds gevonden worden die een leeftijd van honderd jaren bereiken, terwijl hunne kracht nog ongebroken en hun ouderdom nog bloeijend is; afkeerig van wijn en sterken drank, altoos bedrijvig werkzaam en hunne arbeiders wakker nagaande. De jongelingschap onder hen gaat gedurende een gedeelte des jaars scheep naar Duitschland of de skandinavische kusten, of bezoekt die van Spanje over zee, en vaart in het late najaar ter haringvangst; alleen in den winter zich een weinig meer dan gewoonlijk te goed doende.’Ga naar voetnoot1 Wij behoeven dit getuigenis niet te verdenken. Junius was een medicus en archeoloog, die met staatkundige partijschappen zich niet inliet. Hoewel een | |
[pagina 28]
| |
Noord-Hollander van geboorte, studeerde hij te Leuven, en bleef zijn leven lang goed roomsch. Hij had geen reden de geuzen voor te spreken die zijn geloof beleedigden, en evenmin het te houden met Alva wiens soldaten bij het overgaan van Haarlem, misschien wel omdat zijne tweede vrouw eene zuster van Kenau Hasselaer was, zijne bibliotheek en zijne aanteekeningen vernielden.Ga naar voetnoot1 Ik wensch alleen te doen uitkomen welk soort van lieden over het algemeen de mannen en de vrouwen geweest zijn aan wier gemoed Alva's strafoefeningen vele geuzeliederen kunnen ontperst hebben, en verklaarbaar te maken dat zooveel wreedheid met gelijke wreedheid beantwoord is. Wanneer in tijden van oorlog of burgeroorlog soldaten de velden van den vreedzamen landbouwer komen vertreden en zijne oogsten of zijn vee weghalen, dan ontsteekt de boer in eene niets ontziende woede. Wee den militair die bij zulke gelegenheden hem in de kluiven valt! Nog erger indien de boeren onderling de handen ineenslaan, en zij hun bondgenootschap tegen dat der aanvallers gaan overstellen. De lammeren worden dan wolven, elke polsstok een hellebaard, elke dorschvlegel een doodelijk wapen.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 29]
| |
Onze haren rijzen te berge wanneer wij in de oude geschiedverhalen, bevestigd door Alva's eigen brieven aan den koning van Spanje, van de slagtingen lezen door 's hertogs soldaten aangerigt te Mechelen, te Zutfen, te Naarden, te Haarlem; van de hekatomben, geofferd door 's hertogs Raad van Beroerten. Eerst in de laatste jaren der vorige eeuw, te Parijs, in de Septemberdagen en onder het Schrikbewind, heeft Europa op nieuw zulke exekutien op groote schaal aanschouwd; zulke verbeurdverklaringen, gevolgd of voorafgegaan door zulk een onthoofden en zulk een verdrinken. Bloedhond was de bijnaam dien de geuzen den ijzeren hertog gaven; en nooit werd hij beter verdiend.Ga naar voetnoot1 Merkwaardig is het dat in de geuzeliederen Alva niet in de eerste plaats wordt aangeduid als de scherpregter van den koning, maar als ‘de beul van den | |
[pagina 30]
| |
paus.’Ga naar voetnoot1 Filips II hoort men in die gezangen somtijds verontschuldigen als een misleid of ten kwade geraden vorst, te Madrid door booze lieden onkundig gehouden van hetgeen in de Nederlanden eigenlijk voorvalt. Wij ontvangen den indruk dat hij als de erfgenaam van de populariteit zijns vaders beschouwd wordt, die, hoe onverbiddelijk ook in het uitroeijen der ketterij, echter nooit voor een vijand zijner onderdanen was aangezien. Maar hetzij dit vergoêlijken van 's konings handelingen een voorwendsel is of niet, de toorn der geuzen keert zich van hem tegen Rome, en al de euveldaden van Alva worden voor een uitvloeisel van pauselijke bevelen gerekend. De paus, met den hertog tot handlanger, ziet er zich voorgesteld als den naneef der romeinsche keizers van weleer, die de eerste christenen vervolgden. Hij drinkt zich dronken aan onschuldig bloed. Hij is de Antichrist in de stad der Zeven Heuvelen, van wien gesproken wordt in de Openbaring van Johannes. De apokalyptische Draak is zijn bondgenoot. Maar (en dit ziet op den geest van tegenstand, in het leven geroepen door Alva's | |
[pagina 31]
| |
buitensporigheden) het bloed der martelaren schreeuwt; de heerschappij gaat hem ontvallen.Ga naar voetnoot1 Dit gezigtspunt, kan men zeggen, beheerscht het geheele Geuzeliedboek; en daaraan ontleenen deze zangen, overigens te vaak slechts rethorijkers-kreupelrijmen, hunne historische beteekenis. Door het op den voorgrond stellen van één zijde der omstandigheden en der gevoelens, geven zij menigmaal in eene enkele strofe ons een juister denkbeeld der gebeurtenissen, dan zelfs bij de bijzondere geschiedschrijvers van het tijdvak aangetroffen wordt; mannen die alle officiële bescheiden geraadpleegd hebben, en wier voorlichting niemand overigens ontberen kan. Om een veldslag te kunnen leveren hebt gij een leger en een krijgskundig aanvoerder noodig. De soldaten kunnen zeer wel vreemdelingen zijn; en vreemdelingen uit meer dan één land. Het leger van Alva, de legers van prins Willem van Oranje en zijne broe- | |
[pagina 32]
| |
ders, waren niet anders zamengesteld. Maar voor een oorlog, gelijk dien der geuzen in den eersten tijd, kunt gij dergelijke lieden niet gebruiken. In zulk een guerilla-krijg behoort ieder man, desnoods bijgestaan door zijne vrouw, een land-, een stadgenoot te zijn. Zoovele steden of zoovele dorpen, zoovele bevelhebbers. Elk strijder moet met den vijand eene persoonlijke rekening te vereffenen hebben. Hij is kalvinist, en de zoon of de broeder van iemand die om zijn geloof levend verbrand is: dus haat hij met een onverzoenlijken haat den paus van Rome, die als een andere Nero of een andere Domitianus bevolen heeft de volgelingen der nieuwe leer te dooden. Het is nu geen tijd zwaarden of lansen te sparen, vindt hij. Babel moet haar loon ontvangen; aan haar moet gedaan worden, gelijk zijzelve aan Gods trouwe dienaren gedaan heeft. Van het vleesch der Ontuchtige moet den roofvogels een maaltijd gekookt. De Schrift heeft gesproken. De wraak is een goddelijke eisch.Ga naar voetnoot1 Hij is leek, en een belijder van het algemeen priesterdom der geloovigen: dus wil hij langer niet te doen hebben met eene hiërarchie als die van den paus, welke zich tusschen hem en zijn God komt stellen. | |
[pagina 33]
| |
Geen middelaar dan Jezus Christus. Geen troost noch toevlugt dan in zijne voldoening. Geen roem dan in zijn kruis, zijn lijden en sterven. Geen andere sakramenten dan den Doop en het Avondmaal, regt en slegt.Ga naar voetnoot1 Zoo moge hij dan nu op den kop der papen vallen, de steen dien zij zelf opgeworpen hebben! Zalven noch kruiden kunnen hen voortaan baten. Met hun rijk is het gedaan. Verkiezen zij hun neus niet te bergen, men zal de vrijheid nemen hen te hangen bij den krop - waaraan door hun toedoen zoovele kalvinisten gehangen zijn.Ga naar voetnoot2 Hij is Nederlander, nedergedrukt door den Spanjaard | |
[pagina 34]
| |
die hem plukt en scheert: dus zal hij den slaander wéderslaan, den slagter van Mechelen en Zutfen, den belager van Alkmaar, den moordenaar van Naarden, den beul van Haarlem. List en wreedheid: als maatregelen van tegenweer acht hij alle middelen geoorloofd. Hij heeft maar één leven te verliezen. De uitheemsche vorsten die tot heden over hem geregeerd hebben, bewezen hem diensten; gewillig droeg hij hun juk. Zij ontzagen zijn huis en zijn goed, eerden zijne instellingen, stonden hem vrijdommen toe, gaven hem landgenooten tot plaatselijke overheden. Nu er een vreemdeling komt, omgeven door een bloedraad van vreemdelingen, nu is zijn geduld ten einde. Nederland moge een vlak land zijn, hij zal niet gedogen dat het een galgeveld worde. Tot het uiterste zal hij zich verdedigen, zich en zijn hals en zijne voorregten. Vive-le-geus is nu de leus!Ga naar voetnoot1 Woeste poëzie; maar niet woester dan de daden van wedervergelding die er met welgevallen in bezongen worden. Bij het beleg van Haarlem lokt een | |
[pagina 35]
| |
burger, door een bedriegelijk geschenk, zeven spaansche soldaten in de stad. Zij worden opgehangen; en de haarlemsche vrouwen, getuigen van het schouwspel, de vuisten in de zijden, een breede lach om den mond, zeggen gekscherend de eene tot de andere: Het isser effen een galghe vol.Ga naar voetnoot1 De Spanjaarden hebben over de borstwering het hoofd van een hollandsch hopman naar binnen geworpen, krijgsgevangen gemaakt als bevelhebber van eenige den Haarlemmers te hulp gevoerde troepen. Er is een briefje aan bevestigd met de schimpwoorden: ‘Dit is het hoofd van Capiteyn Filips Coninck, die u tot ontset gezonden is.’ De belegerden snellen naar de plaats waar zij hunne krijgsgevangenen bewaren; vinden er twaalf die zij naar den wal voeren en in het gezigt van den vijand nevens elkander ophangen; slaan den lijken de koppen af; kuipen elf dier hoofden in een vat; en spijkeren op de ton een geschrift waarin zij de belegeraars vermanen ‘dat zij dit aan den hertog van Alva zouden brengen en hem hiermede betalen den tienden penning, waarvoor zij reeds lang door den hertog waren gemaand; en daar hij niet op zijn tijd terstond was betaald, zonden zij hem elf voor 't fret en interest, opdat hij geen reden tot klagen zou hebben.’ Het vat werd van het bolwerk in de schansen der Spanjaarden geworpen. Den baard en de haren der gehangenen had men na het onthoofden gesneden op de wijze der geuzen.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 36]
| |
Evenals bij de verdediging van Haarlem deden ook bij die van Alkmaar de vrouwen en de meisjes onverschrokken mede. Zij verwenschten de kleederen van haer lijf, staat er, zoo ongeduldig haakten zij naar het oogenblik dat de vijand het wagen zou haar in den mond, en storm te loopen: Haer herten verlangden nae 't spaensche bloedt. Op de wallen hielden zij potten met ziedende vochten in gereedheid, en van pek en werk vervaardigden zij (karikatuur der spaansche mode) eene soort van kragen, die, in brand gestoken, den bestormers over het hoofd geworpen werden.Ga naar voetnoot1 Toen na het overgaan van Haarlem de exekutien van Alva's zoon aanvingen (in het geheel deed hij 1735 militairen en burgers ombrengen, zoodat eindelijk de scherpregters zelf, daar van vermoeidheid de armen hun slap bij het lijf hingen, verpoozing van bezigheid vroegen, en de noyades moesten voltooijen hetgeen de strop en het zwaard niet afkonden), toen werden er in de stad vier geuzen ontdekt, voor welken eene bijzondere straf moest gelden. Zij hadden in den omtrek vier priesters aan de wieken van een molen gebonden en, tot zij den adem uitbliezen, hen laten rondslingeren. Men handelde met hen gelijk zij met die priesters gehandeld hadden.Ga naar voetnoot2 |
|