Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
II [De kalvinistische gedachte. - Filips van Marnix]Verschillende redenen hebben mij bewogen, in de voorgaande bladzijden de onoogelijke herinnering van een vermaard kalvinistisch schotschrift als voor het venster te zetten. Vooreerst mijne overtuiging dat de veelzins smakelooze en onhebbelijke Bijekorf in de litteratuur van het tijdvak de zeer scherpe uitdrukking is geweest van het negatieve in den oorsprong der noordnederlandsche republiek.Ga naar voetnoot1 Den afschuw van het pausdom bedoel ik, voorname mede-oorzaak dat het gemeenebest der Zeven-Provincien de aanzienlijkste kalvinistische Staat geworden is dien in Europa de 16de eeuw heeft zien | |
[pagina 14]
| |
opkomen, de 17de zien bloeijen, de 18de zien uitbloeijen.Ga naar voetnoot1 Ten anderen het voornemen, in dit eerste hoofdstuk naar tijdsorde de lotgevallen der kalvinistische gedachte te schetsen, allermeest uit de daden waartoe zij bezield heeft, maar ook uit sommige geschriften die beurtelings hare kracht en hare verzwakking gestaafd hebben.Ga naar voetnoot2 Vooraan die rij mag het boek van Marnix niet ontbreken. Het heeft er zijne door de geschiedenis aangewezen plaats. Eindelijk, de persoon van den schrijver. Filips van Marnix vertegenwoordigt op waardige wijze in onze landshistorie een geslacht dat daarin onder andere vormen nog eene geruime poos erfgenamen heeft voortgebragtGa naar voetnoot3, maar in zijne dagen nieuw was: het veerkrachtig ras van den edelman-theoloog en -filoloog, den edelman-prozaschrijver en -dichter, tevens regtsgeleerde, diplomaat, stedebestuurder, en bij gelegenheid soldaat.Ga naar voetnoot4 Marnix is voor Nederland geweest hetgeen tezelfder | |
[pagina 15]
| |
tijd Filips Sidney voor Engeland, Agrippa d'Aubigné en De la Noue voor Frankrijk waren. Gelijk de krijgshaftige De la Noue in zijne harde gevangenschap zich den tijd kortte met grieksch te lezen en aanteekeningen bij de Levens van Plutarchus te schrijven, zoo is er een hebreeuwsch bijbeltje dat Marnix op zijne zwerftogten nooit verlaat.Ga naar voetnoot1 Hij bestudeert er uit de bron de taal der psalmen, en leert naar hare gangen die zijner tweede moedertaal zich voegen. Wanneer de oudraad van Willem den Zwijger, de oudgezant ter dagvaart van Worms, de oudburgemeester en verdediger van Antwerpen, partij van prins Alexander Farnese, in zijne laatste levensjaren zich naar het stille Leiden verplaatst, dan gevoelt hij in de professorenwereld aldaar, hoewel hij geen leerstoel bekleedt, zich op zijn gemak. Men bemerkt niet dat hij door de nieuwe vakmannen er voor een dilettant wordt aangezien. Zij eeren hem als één hunner.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 16]
| |
Als staatsman is Marnix in zoover de mindere van Oldenbarnevelt gebleken, dat hij aan de mogelijkheid van een akkoord met Spanje geloofd heeft, niet aan die eener zelfstandige republiek van zeven provincien, gescheiden en onderscheiden van de oude zeventien.Ga naar voetnoot1 Maar als lid en mede-ontwerper van het Compromis der Edelen is hij zichzelf op voorbeeldige wijze trouwgebleven. Vogelvrijverklaring noch goederen-verbeurte heeft ten aanzien van zijn eens gegeven woord hem aan het wankelen kunnen brengen.Ga naar voetnoot2 De armoede, de overvloed, de middelmatigheid, vonden hem steeds gelijkelijk op zijn post.Ga naar voetnoot3 Voor de Noord-Nederlanders bestaat er, ook afgezien van hunne verpligtingen aan het Wilhelmuslied, eene bijzondere reden de nagedachtenis van dezen zuidnederlandschen edele erkentelijk te eeren. Om zijne eigen oudtestamentische lievelingstaal te bezigen: Marnix is de bok Azazel geweest dien de Zeeuwen en de Hollanders de woestijn hebben ingejaagd, beladen met de zonde van Antwerpen's verlies, dat bestemd was de | |
[pagina 17]
| |
opkomst van Middelburg, van Rotterdam, van Amsterdam te worden. Indien door de koopsteden van het Noorden, na de afzwering weldra tot het inzigt gekomen aan welken prijs hare eigen grootheid hing, ten aanzien van Antwerpen een zustermoord gepleegd is (en, zoo niet uit schuldbesef aan de noordelijke zijde, waarom zijn Blois en Marnix naderhand met onderscheidingen vereerd?) dan behoort aan Marnix de lof deze daad niet gewild, en zonder wrok in zijn persoon haar odium te hebben gedragen. Om harentwil is hij gelasterd door toelating derzelfde belanghebbenden die, zoo hij ondanks hunne flaauwe medewerking of hunne voorbedachte onthouding, er in geslaagd was Antwerpen en Brabant te redden, hem een slecht Hollander en een slecht Zeeuw zouden gescholden hebben.Ga naar voetnoot1 Doch het gewigtige van dit punt zal eerst later uiteengezet kunnen worden.Ga naar voetnoot2 Niemand kan twijfelen | |
[pagina 18]
| |
met welke gevoelens ten aanzien van het katholicisme Marnix vervuld geweest zij; het spreekt te duidelijk uit zijn Bijekorf en uit zijn Traité des Différends. Maar uit zijne handteekening onder de oorkonde der Pacifikatie van Gent blijkt niet minder dat hij bereid was, aan zijne zucht naar het behoud der Zeventien-Provincien zijn godsdiensthaat ten offer te brengen.Ga naar voetnoot1 Zwak en op onvoldoende wijze heeft hij zich verdedigd, toen men daarna hem verweet op de afgescheidenen onder de gereformeerden vervolgingsmaatregelen van staatswege te willen doen toepassen. Nooit wist hij te dien aanzien zich tot het onafhankelijker inzigt van Willem den Zwijger te verheffen. Echter is het de vraag tot hoever hij in zijn strijd tegen de geestdrijvers, gelijk hij met een algemeenen naam alle nederlandsche protestanten buiten het kalvinisme noemde (zonderlinge kwalifikatie in den mond van iemand die op ons den indruk maakt zelf in de eerste plaats een geestdrijver geweest te zijn), de beteekenis zijner eigen woorden doorgrond heeft.Ga naar voetnoot2 Het een bij het ander genomen blijft onder de personen uit het eerste tijdvak der noordnederlandsche republiek Marnix eene plaats op den voorgrond innemen. Openbare mannen van die soort had Nederland nog | |
[pagina 19]
| |
niet voortgebragt; beschikkend over zulk eene groote verscheidenheid van kundigheden, gemeenzaam bekend met zoo vele talen, in verschillende betrekkingen zoo bruikbaar, toegerust met zulk eene vaste eigen overtuiging in het wereldlijke en het godsdienstige, in staat daarvan in het nederlandsch zoo bondig en vernuftig rekenschap te geven. Zulke eerstelingen waarborgden eene toekomst. |
|