Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 7]
| |
Eerste hoofdstuk. Het geloof.I [‘De Bijen corf der H. Roomscher Kercke’]Weinig dacht de goedaardige Thomas van Cantimpré, toen hij in de tweede helft der 13de eeuw uit Aristoteles en Plinius plaatsen omtrent het leven der bijen zamenbragt en daarmede eene allegorie van het leven in de kloosters vervaardigde, dat zijn onschuldig Bijeboek driehonderd jaren later in Marnix' Bijekorf zulk een vijandig tegenhanger bekomen zou. Dezelfde klassieke bronnen worden ook door Marnix geraadpleegd, maar niet in denzelfden geest. Plinius en Aristoteles helpen hem persifleren hetgeen door zijn voorganger te goeder trouw bewonderd was. Ook Virgilius levert hem bouwstoffen. Hij ontleent aan het bekoorlijk hoofdstuk over de bijen, in het vierde boek der | |
[pagina 8]
| |
Georgica, sarkastische recepten voor het bereiden van paapsche lapzalven.Ga naar voetnoot1 Het zou Marnix zelf en de protestantsche zaak in hooger mate vereerd hebben zoo hij, in plaats dezer al dan niet bedoelde satire van het Bijeboek, beproefd had eene kritiek der Imitatio Christi te schrijven, en voelbaar te maken waarom zelfs die dichterlijke openbaring van den roomschen geest in de 15de eeuw, de ontwaakte behoeften der 16de niet vervullen kon.Ga naar voetnoot2 Doch deze hedendaagsche overweging kwam toen niet te pas. Marnix was door zijne roomsche opvoeding, door zijne kennismaking met Kalvyn, door de gebeurtenissen in zijn eigen land, door zijne aangeboren hartstogtelijkheid, er toe gekomen met geheel zijne ziel het katholicisme te verfoeijen. De tijd der bezadigde wederlegging was voorbij, vond hij. Het was gebleken dat met de roomsche kerk niets viel aan te vangen. Er schoot alleen nog over, de onverbeterlijke aan de openbare bespotting prijs te geven, en de lagchers op de zijde der kalvinisten te brengen.Ga naar voetnoot3 Vanwaar dat er zoo ontelbaar vele roomsch-katho- | |
[pagina 9]
| |
lieke priesters gevonden worden? Dit komt, zegt Marnix, door de vruchtbaar makende kracht van het Heilig Oliesel. Aanwending van olie, leert de natuurlijke historie, bevordert de vermenigvuldiging der soorten. ‘Soo wanneer ghy van een Ezel, Kalf, ofte Vercken, het geslachte wilt verwecken, so moet ghy dat selve met Olye wel besmeeren, of anders en soude het geen deech hebben.’Ga naar voetnoot1 Welke was, in het jaar 395 onzer jaartelling, de voorname fout van Nectarius, den vromen patriarch van Konstantinopel? Deze dat hij ‘de Biechte ginck afsetten, alleen om datter één Diaken was die een vrouwe onder de kleederen ghebiecht hadde.’ - Latere bisschoppen waren wijzer en toegefelijker.Ga naar voetnoot2 Wat moet de menschen weerhouden te gelooven dat de God van het christendom eigenlijk een Broodgod, en hij in het sakrament des Avondmaals tegenwoordig is? Dit ‘dat de Backers hier teghen mochten protesteren, ende seggen dat sy het van goedt Terwen-meel, jae van de beste Bloeme met Honde-smeer ghemaeckt hebben’Ga naar voetnoot3 Welke ceremonien worden er al zoo, bij het bedienen der Mis, door den roomschen priester verrigt? Onder meer ziet men dat ‘mijn Heer de Paep sijne slippen van achter op heft, als oftmen sijnen Almanack wilde bekijcken, om hem een clisterie in te gheven.’Ga naar voetnoot4 De nederlandsche gereformeerden van den ouden tijd | |
[pagina 10]
| |
moeten zenuwen van ijzer en staal gehad hebben, dat deze parodie van het pausdom in zes boeken en negen en veertig kapittelen (met twaalf kapittelen uitlegging als toegift) door hen is kunnen verdragen worden. Men zoeke in den Bijekorf geen vlugge geestigheden als in Erasmus' Lof der Dwaasheid. De scherts van Marnix is de scherts van een haai. Zij laat twee rijen scherpgepunte tanden zien, en doet u geen oogenblik vergeten dat haar binnenste een kelder is waar de haat op fust ligt. Fijne vormen zijn haar vreemd. Haar kalvinistisch proza is dezelfde schilderachtige straattaal waarin Anna Bijns hare papistische refereinen dichtte, en die naderhand, door den invloed der rederijkers op het nederlandsch tooneel, toen de godsdienstige hartstogten tot rust gekomen waren, de taal van het lager nederlandsch blijspel werd. De Bijekorf is eene theologische Klucht van den Molenaar, en Marnix te dezen aanzien een voorlooper van Bredero. De dweepzucht gaat onvermijdelijk met zekere mate van domheid of verblinding zamen. Zij verbeeldt zich, slechts Rome te bestrijden, en geeft onderwijl voor eene reeks van geslachten Jan Rap en zijn Maat, die zij aan een onwaardig vokabulair helpt, een wapen tegen het edele in handen.Ga naar voetnoot1 Leen een vernuft als Voltaire of Burns het fanatisme van Marnix, en gij zult, zoo die mannen van smaak voor een keer het van zich verkrijgen kunnen aan den wansmaak te offeren, een Bijekorf van het kalvinisme zien ontstaan welke dien | |
[pagina 11]
| |
der Heylige Roomscher Kerke niets toegeeft.Ga naar voetnoot1 Reeds bij Vondel wordt de aangebeden God van Marnix een hemelsche koning Herodes die de onnoozele kinderen in het eeuwig vuur smakt; het eerbiedwaardig Dordrecht een Geuze-Trente waar de bastaardzoon van den profeet Smout aan de galg het leven laat; prins Maurits, dien Marnix als den godvreezenden jongen Salomo van het leidsch Jeruzalem had aangeduid, de moordenaar van Oldenbarnevelt; Jacob Cats een wellustige Tuingod; zijne echtgenoot of zijne nicht eene fijne zus die bij avond zich in haar katsvel laat knijpen. Vrouwen en mannen zondigen er op los, onder voorwendsel dat zij niettemin tot zaligheid gepraedestineerd zijn.Ga naar voetnoot2 Gedurende al den tijd dien wij behoeven om vijfhonderd bladzijden theologischen schimp ten einde te brengen, ligt zij, die Marnix met hebreeuwschen spot Onze lieve Moeder de Heilige Kerk noemt, en die ook werkelijk in den voortijd de voedster van zijn volk geweest is, bij hem op de pijnbank. Zij is hem eene heks wier rijden naar den roomschen Bloksberg, op bezemsteelen, door folteren tot bekentenis moet gebragt worden. Uit haar bovendrijven, wanneer men daarna haar aan de rivierkuur der grijnzende vrolijkheid onderwerpt, zal dan verder hare schuld blijken. | |
[pagina 12]
| |
Was Marnix een wijsgeer, een vrijdenker, die in naam en in het belang der rede opruiming van het christelijk volksgeloof eischte, en op de puinhoopen der bijbelsche fabel het rijk der geschiedenis en der wetenschappen wenschte te stichten? In het minst niet. Wie het christendom bijgeloof noemde, moest Marnix van Sint-Aldegonde als een domper te meer beschouwen. De ongeloofelijkste wonderen van het Oude- en het Nieuwe-Testament, de ondoorgrondelijkste verborgenheden der christelijke kerkleer, werden door dezen bestrijder van het katholicisme even voetstoots aangenomen als door de katholieken zelf. Het eenig verschil was dat hij te Genève eene opvatting van het christendom had leeren waarderen die hij, naar het licht der bijbelkennis in zijne dagen, de apostolische opvatting noemde en voor de ware leer hield. Deze nieuwe orthodoxie verweet de oudere zwart te zien, maar kon het verwijt niet ontgaan zelve de donkerverwige zwaluw te gelijken, die, gastvrijheid met ondank loonend, de goten verontreinigt van het huis onder welks kroonlijst zij een toevlugtsoord gevonden heeft en hare jongen een nest. Hetgeen in zijne eigen oogen Marnix ontzondigde, en hem moet doen vrijspreken van de beschuldiging zich het plegen eener slechte daad bewust geweest te zijn, is dat die moeder, aan welke zijn land en zijn geslacht in vroeger eeuwen zulke groote verpligtingen gehad hadden, allengs eene onbarmhartige stiefmoeder geworden was, meedogenloos in het zoogenaamd teregtbrengen van verdoolde dochteren en zoonen. Gastvrij was niet langer het woord waarmede een dak kon | |
[pagina 13]
| |
aangeduid worden dat in eene strafgevangenis verkeerd scheen, met een cipier tot huismeester en een schavot tot speelplaats. En dan, evenals alle opregte kalvinistische dweepers van dien tijd stond ook Marnix in de overtuiging, voor het katholicisme dat hij wegduwde de menschen een beter geloof in de plaats te kunnen geven. Vrij mogt hij het middeneeuwsch heilige voor de honden werpen, meende hij; want het was bij hem vervangen door iets heiligs van eene zuiverder soort, en hij begeerde niets vuriger dan het grootst mogelijk aantal zijner landslieden en medeburgers daarvan deelgenooten te maken. |
|