Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 656]
| |
gemeene beschaving van Oud-Nederland onder Karel V, geven kan van de beteekenis van Anna Bijns, is dat in een tijd, toen ondanks meedogenlooze plakaten en exekutien het protestantisme te onzent populair begon te worden, zij met niet minder talent dan hartstogt in de bres gesprongen is voor het oude geloof. Het was ongemeen dat uit den boezem der antwerpsche burgerij, terwijl in vele andere steden de burgerijen óf zich onzijdig hielden óf de nieuwe denkbeelden aankleefden, eene stem zich ten gunste van het katholicisme deed hooren. Ongemeener dat dit plaats had met aanwending van al de hulpmiddelen over welke de landstaal toen beschikken kon. Ongemeenst van al dat die stem de stem eener vrouw was. In al deze opzigten was Anna Bijns nieuw, en wees hare poëzie, zoo men hare rederijkers-rijmen met dien naam bestempelen wil, op nieuwe toestanden. De burgerlijke poëten uit Maerlant's school, en Maerlant zelf, hadden ondanks hunne orthodoxie tegen de roomsche geestelijkheid geschreven.Ga naar voetnoot1 De dichter van den Vos Reinaerde had zoo niet het katholicisme zelf, althans de roomsch-katholieke kerkgebruiken en het dienstdoend roomsch-katholiek kerkpersoneel, als verachtelijk en belagchelijk voorgesteld. Marnix van Sint Aldegonde heeft naderhand in zijn Bijekorf het katholicisme maar weinig hatelijkheden toegevoegd, wier kiem niet in den Reinaert voorhanden was. En zelfs bewees hij de instelling in zoover meer eer, dat hij haar als eene geduchter magt afschilderde. | |
[pagina 657]
| |
Aan de Refereinen van Anna Bijns gevoelt men terstond dat deze dichteres in andere tijden leeft dan de eigenlijk gezegde middennederlandsche dichters vóór haar gedaan hadden. Niet dat zij de fouten der roomsche geestelijkheid altijd ontziet of vergoêlijkt. Meer suers dan soets, kort begrip van haar leven, is ook de onvriendelijke grondtoon harer poëzie, en de priesters zelf moeten het vaak bij haar ontgelden. Maar het gevaar der aanbrekende hervorming doet haar het katholicisme voorstellen onder een gezigtspunt waaraan vroeger alleen door de kruisvaarders gedacht was. Rome is haar eene besprongen en kwalijk verdedigde vesting in nood; die vesting de bewaarplaats van een goddelijk en onschendbaar Palladium; dat heiligdom eene schaapskooi waar de wolven zoo aanstonds zullen binnensluipen. Zij zelve heeft eene kruisvaardersziel. Zij verdedigt een geloof; ziet een godsdienstoorlog naderen; en spreekt over de lutherschen alsof het mohammedanen waren. Wat den bouw betreft hebben hare verzen, onder al hetgeen de nederlandsche letteren vóór de rederijkers opgeleverd hadden, de meeste overeenkomst met de strofische gedichten van Maerlant. Het is dezelfde kunstige, bijna geleerde versifikatie, maar met een grooter overvloed van rijmen, en een nog stelselmatiger beloop; alles volgens de voorschriften der Konst van Rethoriken, het handboek van Anna's iewat ouderen tijdgenoot en vriend Matthijs de Casteleyn, aanzienlijk geestelijke te Oudenaarde en tevens factor der oudenaardsche rederijkerskamer Pax Vobiscum. De Casteleyn leerde dat ‘referein’ van ‘refereren’ | |
[pagina 658]
| |
komt, en dat een referein bestaat uit zeker aantal tien- tot twintigregelige strofen, aan wier slot telkens hetzelfde vers herhaald of gerefereerd wordt.Ga naar voetnoot1 Voor zoo ver men weet, heeft Anna Bijns geen anderen vorm van poëzie beoefend dan dien éénen. Al hare Refereinen (meer dan honderd gedrukte en een nog grooter aantal ongedrukte, te zamen twee of drie boekdeelen van matigen omvang) zijn op de aangeduide wijze zamengesteld. Telkens kiest zij eene meestal zinrijke en dikwijls puntige spreuk, die de slotregel van haar gedicht wordt. Van elke strofe is die ‘stok’ de basis; de strofe zelve het daarop overeind rijzend gebouwtje of gebouw; de laatste strofe of ‘prinche’ eene zamenvatting van den hoofdinhoud der voorafgaande.Ga naar voetnoot2 In het sneller en langzamer aan- of bijbrengen van haar slotvers is zij vaak gelukkig. Hoewel zij niet de eenige dichteres van het tijdvak geweest is, kan men zeggen dat zij al hare mededingsters niet alleen, maar ook al hare mededingers overtroffen heeft. Zij is de eerste nederlandsche vrouw die in de nederlandsche letteren eene goede vertooning maakt. Ziehier hoe zij het ongeveer aanlegt. Zij neemt een zangerigen regel, zooals: Dit komt meest altsamen van Luther's doctrijne, of wel: Is zonde deugd, de lutheranen zijn santen, en dicht op die thema's een heel of half dozijn variatien die te zamen de waarde van een polemisch dagblad-artikel hebben, even vinnig als par- | |
[pagina 659]
| |
tijdig, maar geestig.Ga naar voetnoot1 Een harer ergste refereinen tegen de nieuwe leer is het vroeger genoemde, waar zij Maarten Luther met Maarten van Rossem vergelijkt,Ga naar voetnoot2 en zevenmalen tot de slotsom geraakt dat, alles wel bezien, de geldersche Attila der 16de eeuw niet de grootste deugniet van beiden is: Rossom sleypt veel quaet aes tzijnen neste;
Luther es nacht en dach in de weere
In Kerstenrijk te stroyen een dootlijcke peste:
Dus haer beyder boosheyt blijct niet cleen;
Maer voor Luther's venijn ic my meest verweere;
Want de menschen brenght hy in deeuwich gheween.
Al en es der keure niet weert een platte peere,
Noch schynt Merten van Rossom de beste van tween.Ga naar voetnoot3
Een groot aantal refereinen van Anna Bijns behooren tot de klasse der stichtelijke poëzie. Het zijn vrome nieuwjaarswenschen: Metten nieuwen jaar vernieuwt uw leven kwaad.Ga naar voetnoot4 Geestelijke lofzangen: Och hoe schoon moet Hij zijn die 't al heeft geschapen!Ga naar voetnoot5 Geestelijke klaagliederen over den loop der publieke zaak: Heere, hebt Gij uw kerke geheel vergeten?Ga naar voetnoot6 Toornige uitvallen tegen de verblinding der menschen die onder het aanheffen van den kreet: Tis zeer verkeerd dat plag te zijne, nieuwigheden najagen en in hun verderf loopen.Ga naar voetnoot7 Men vindt ook godvruchtige zelfbeschadigingen: De zonden mijner jeugd en wilt niet gedenken!Ga naar voetnoot8 Bespiegelingen over de | |
[pagina 660]
| |
ijdelheid der aardsche genegenheden: God is 't al alleene, want alle ding is niet!Ga naar voetnoot1 Een boetezang als van eene Maria Magdalena: Troost mij, bone Jesu, ik hebs groot nood!Ga naar voetnoot2 Een gedeelte zijn minnedichten en schijnen afkomstig uit de dagen der jeugd, toen de dichteres nog niet als eene andere Judith tegen den lutherschen Holofernes was opgestaan, en zij aan haar eigen hart meer aandacht schonk dan aan de tijdsomstandigheden. Sommigen ademen eene zachtheid of tederheid die men niet verwacht zou hebben: Totter dood blijf ik u, lief, getrouwe.Ga naar voetnoot3 Er zijn er die van teleurstelling getuigen: Geen meerder lijden dan vriends ontrouwe.Ga naar voetnoot4 Uit anderen spreekt jaloezie: Zoek elders troost, en laat mij met vrede!Ga naar voetnoot5 Of: Gij zijt dat gij zijt, ik heb u leeren kennen.Ga naar voetnoot6 Dit alles kan persoonlijk bedoeld geweest zijn. Men ontmoet echter ook ónpersoonlijke gedichten van dezelfde of eene verwante soort, blijkbaar geschreven op aansporen van derden. Een verdedigt het matig genieten van de wereld in de konventen: De booge en mag niet altijd gespannen staan.Ga naar voetnoot7 Een heeft tot thema: Ongebonden best, weeldig wijf zonder man, en verheerlijkt het levenslustig oude vrijstersbestaan.Ga naar voetnoot8 In een ander spreekt eene gelukkig gehuwde vrouw op gevoelden toon haar afwezigen echtgenoot toe: Mijn hertken, vol trouwe, hoort u alleene.Ga naar voetnoot9 Een luimig stukje | |
[pagina 661]
| |
spot met de meeste huwlijken. Het predikt: Gelijk de man is, verleent hem God een wijf; en daar de haankens gaarne omtrent de hinnekens zijn, ziet men veel sotkens met sottinnekens paren.Ga naar voetnoot1 De tegenstrijdigheid dezer gezigtspunten doet aan mengelwerk denken. Eensklaps weder vindt men met ingenomenheid het voorjaar bezongen: Elk groeije in deugden deze koele Meije!Ga naar voetnoot2 Een oogenblik later verkeert men in een nonneklooster of een begijnhof, waar, bij afwezigheid der mater, de jongeren onder de vrome zusters wedijveren in het vertoonen van onreglementaire gymnastische kunsten: Uit vreugde wilt over den hekel springen!Ga naar voetnoot3 In de laatste jaren heeft het bevreemding gewekt, op grond van gedrukte en ongedrukte stukken, eensklaps het gevoelen te hooren verdedigen dat Anna Bijns, wier ingetogenheid te voren niet minder vaststond dan haar geloofsijver, langen tijd de minnares van één of meer priesters geweest is, en daarenboven, ten einde zich te verrijken, binnen zekere grenzen de gemeenzaamheid heeft geduld van antwerpsche mannen van de wereld.Ga naar voetnoot4 Anna's biografen zijn gehouden deze kwestie onder elkander zoo mogelijk uit te maken. Voor de algemeene geschiedenis van haar land blijft Anna Bijns de ongehuwde antwerpsche schooljufvrouw der 16de eeuw, die in den politisch-theologischen pennestrijd | |
[pagina 662]
| |
harer dagen opgekomen is voor het pausdom, en dit gedaan heeft met een talent dat wij bewonderen, al houden wij haar niet voor een grooten geest of voor eene vrouw met een groot hart. Het is waar dat de roomsche kerk destijds in levensgevaar verkeerde. Bij vele roomsche zoonen vergeleken, die hunne moeder in schijn trouw bleven, doch inderdaad haar lafhartig in den steek lieten, toonde deze onstuimige maar regtgeaarde dochter eene dappere inborst. Zij doet ons denken aan eene andere Vrouw Baerte van Ysselstein, met mannemoed gedurende een vol jaar tegen een overmagtig vijand een haar toevertrouwd kasteel verdedigend; aan eene gravin Aleid van Kleef, te paard gestegen om in Noord-Holland, terwijl haar man in Vlaanderen vecht, tegen een trouweloos broeder zijne en hare regten te gaan handhaven.Ga naar voetnoot1 Maar de roomschen, voor welke Anna Bijns zonder goed of lijf te wagen in de bres sprong, waren niet in die dagen de onderliggende of vervolgde partij. Dit waren de anabaptisten, de martinisten, de leden der ‘vermaledijde luthersche secte’, gelijk op het titelblad der oudste uitgaaf van Anna's verzen te lezen stond; zij die door de plakaten van keizer Karel en door het fanatisme of de staatkunde der nederlandsche landvoogdessen, zijne plaatsvervangsters, tot ballingschap, gevangenis, rad, en brandstapel veroordeeld werden.Ga naar voetnoot2 Het ware edelaardig geweest zoo eene vrouw uit het volk te Antwerpen, zelve ijverig katholiek, bij die | |
[pagina 663]
| |
hooggeplaatste vrouwen te Brussel in het voordeel der arme ketters de zaak der barmhartigheid bepleit had. Wij vermeijen ons in Anna Bijns' vernuft; voor eene poos vinden wij het vermakelijk haar van de antwerpsche straat allerlei teekenachtige uitdrukkingen en ‘platte peeren’ te zien oprapen en den lutheranen naar het hoofd werpen. Maar de herinnering der galgen, waaraan die geestdrijvers gebungeld hebben, bederft te ras ons genoegen. Meer dan van de roomsche Anna Bijns houden wij van de roomsche Anna Roemers, die als talent niet aan den schouder harer voorgangster reikte, maar aan wier gevoelig hart het eindeloos duren van den tachtigjarigen oorlog de schoone aanhaling uit den bijbel ontlokte: ‘Hoe blinken de voeten der vredeboden!’Ga naar voetnoot1 Het oordeel van Anna Bijns was evenmin buitengewoon. Zij die gezegd wordt tachtig jaren oud geworden te zijn, had moeten zien dat voor het katholicisme de grootste gevaren, indien men het gevaren noemen wilde, wat Nederland betreft niet uit Duitschland dreigden, maar uit Frankrijk; en het niet de lutheranen maar de kalvinisten waren, die een groot gedeelte der Nederlanden voor goed van het pausdom afkeerig zouden maken.Ga naar voetnoot2 Hare kortzigtigheid had al- | |
[pagina 664]
| |
leen oog voor Maarten Luther, dien zij, potsierlijk genoeg, in één adem met Maarten van Rossem noemde. Den eigenlijken aard harer landgenooten kende zij niet. Zij besefte niet dat de kalvinistische droomers en revolutionairen, als Marnix van Sint Aldegonde, mannen naar het hart van vele Vlamingen en vele Hollanders, bedenkelijker en uit háár oogpunt onherstelbaarder verwoestingen gingen aanrigten, dan Maarten van Rossem of Maarten Luther te onzent ooit gedaan hadden.Ga naar voetnoot1 Ik weet niet of men het regt heeft Anna Bijns eene dichteres, en hare werken, in denzelfden zin als men dit Beatrijs en den Reinaert doet, dichtwerken te noemen. Eene letterkundige van beteekenis was zij ongetwijfeld; en zelfs noodzaken ons hare verdiensten sommige artikelen van het vonnis te herroepen, dat wij over de rederijkers plegen te strijken. Wanneer men hare taal bij die van den Reinaert of van Beatrijs vergelijkt, of bij die van Maerlant's strofische gedichten, dan bemerkt men dat de Nederlanders te dien aanzien niet straffeloos onder Bourgondie zijn kunnen komen. Ontmoeten wij bij Dirc Potter, die tusschen de ouderen en de nieuweren instond, veel duitsch, - een gevolg der regering van | |
[pagina 665]
| |
graven en gravinnen uit het Huis van Beijeren,Ga naar voetnoot1 - bij de rederijkers en bij Anna Bijns zijn vele taalvormen fransch.Ga naar voetnoot2 Doch bij háár schaadt dit lang niet altijd aan het denken, en evenmin heeft zij er hare moedertaal door verleerd. Rederijkers als de aan den voet dezer bladzijde bedoelde waren zwakke gildebroeders, brave lieden zonder denkbeelden, helden der fraze. Dichters uit het rederijkerstijdvak als De Casteleyn en Anna Bijns; prozaschrijvers van rederijkersafkomst als Van Meteren of Bor (Van Mander noemde ik reeds), kunnen zooveel bastaardtermen niet bezigen, of wij herkennen door alles heen hunne betrekkelijke meerderheid. Het zijn auteurs die hunne lezers iets te zeggen hebben. Ik geloof dat Erasmus, toen hij van de Nederlanders zijner dagen zeide dat ‘in geen land van Europa een grooter aantal middelmatige vernuften aangetroffen werden’,Ga naar voetnoot3 onder anderen ook doelde op de tweehonderd | |
[pagina 666]
| |
of tweehonderdvijftig nederlandsche rederijkerskamersGa naar voetnoot1. Het genie heeft Anna Bijns, en de besten onder hare voorgangers of onder hare mede- en hare tegenstanders, ontbroken. In weerwil dat bij haar leven hare faam tot in het buitenland doordrong en een gedeelte harer refereinen in het latijn vertaald werd, is de europesche letterkunde niet door haar verrijkt met onvergankelijke bladzijden. Maar onder de geesten van middelbare ontwikkeling blinkt zij uit; en als roomschgezinde Trijn van Leemput of Kenau Hasselaar met de pen, heeft zij in onze letteren regt op eene goede plaats. |
|