Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XII [Het diere-epos. Reinaert de Vos en de feodaliteit]Evenals Dante's Commedia, in het genre der hoogste satire, is Reinaert de Vos, in dat der parodie van het heldedicht voor een deel een hartstogtelijk pamflet. De wereld der ‘groote lui’ geleek niet wezenlijk op het konterfeitsel dat in den Reinaert van haar opgehangen wordt: enkel trouweloosheid, inhaligheid, bloeddorst, wraakzucht, domheid, van buiten vroom, van binnen bedorven, de prooi van onbeschaamde fortuinzoekers.Ga naar voetnoot1 Maar waar is het dat in de landen waar Reinaert ontstond en reeds dadelijk opgang maakte, noordelijk | |
[pagina 619]
| |
Frankrijk en het aangrenzend Vlaanderen, vroeger dan in andere gedeelten van Europa, de gebreken der feodaliteit levendig gevoeld en slechts met ongeduld verdragen zijn. In vervolg van tijd, wanneer de bourgeoisie zelve aan het bestuur kwam, zou ervaren worden dat de voornaamsten dier fouten, onafscheidelijk van elk maatschappelijk bovendrijven en staatkundig gezag uitoefenen, bestemd waren onder andere vormen zich telkens te herhalen. Aanvankelijk was men daar blind voor. Waren de burgers nog niet magtig genoeg om de bestaande orde van zaken openlijk aan te randen en eene omwenteling tot stand te brengen, de vrijmoedige hekelzucht was reeds bij hen ontwaakt, de kritiek vaardig, het vernuft op zijn post. De satire ondermijnde alvast het bolwerk dat de mokers nog niet aankonden. Onder de Vlamingen vielen de revolutionaire kiemen van den Roman de Renart in een welbereiden akker. Van oudsher waren de vlaamsche poorters omwentelingsgezind, antimonarchaal, vijanden van adellijke voorregten, voorstanders van het leerstuk der gelijkheid. De dichterlijkste plaatsen in Maerlant's werken zijn die van zijn Martijn, waar hij tegen het privilegie der geboorte te velde trekt.Ga naar voetnoot1 Van den Willem, die | |
[pagina 620]
| |
Maerlant voorafging en den franschen Reinaert in het vlaamsch overbragt, weten wij niets; maar wij gaan tamelijk zeker wanneer wij het er voor houden dat zijn vlaamsche poortersaard, roodrepublikeinsch op middeneeuwschen trant, de springveer zijner bezieling geweest is. Het hof, den adel, de geestelijkheid, de boeren, alles persifleert hij. Alleen van de burgers wordt, alsof zij geboren heiligen waren, en een natuurlijken achtergrond van braafheid vormden, niet gerept. Bezieling is geen overdreven woord. De middennederlandsche Vos Reinaerde tintelt inderdaad; en is minder eene vertaling dan eene uit de volle borst met welgevallen ondernomen zelfstandige bewerking. Kind van het gildewezen haat de dichter met zijne geheele ziel de feodale wereld. Geen daad zoo gemeen, of hij acht er zijn Reinaert bekwaam toe. Ministeriële bijloopers als den beer en den wolf veracht en bespot hij. Zijn koning Nobel is een hebzuchtige stoffel; Nobel's echtgenoot, de koningin der dieren, eene gebreveteerde zottin. Aan iederen trek in de schildering dezer karakters herkent men den talentvollen kommune-man der 13de eeuw, wiens eigen leven misschien weinig stichtelijker dan dat van Reinaert is, maar die, terwijl hij in het opmerken van Reinaert's gebreken de natuur te baat heeft, des te beter slaagt in het tentoonstellen van den algemeenen vijand.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 621]
| |
Merkwaardig is vooral zijne goddeloosheid, of met welken anderen naam men die minachting voor het katholicisme bestempelen wil. De anti-klerikale fransche staatslieden van den tegenwoordigen tijd, die de roomsche geestelijkheid bij de druifluis vergelijken, en hare vernietiging door telkens krachtiger insektepoeders aankondigen, zijn niet hooghartiger dan hij. Welke lummels zijn zijne dorpspastoors, en welke deels zotte deels walgelijke vertooningen laat hij hen maken! Met welke wijven leven die priesters!Ga naar voetnoot1 Hoe schijnheilig gaat het met de godsdienst ten hove toe, bij de begrafenis van Coppe, het vermoord kuiken!Ga naar voetnoot2 Met welken gusto laat de dichter den afschuwlijken Reinaert de taal der vroomheid onteeren, door haar op zijne lippen te nemen! Hoe lacht hij in zijn baard wanneer Reinaert naar het Heilige Land trekt!Ga naar voetnoot3 Ik leg op déze eenzijdigheid den meesten nadruk, omdat zij mij toeschijnt duidelijkst van al te doen uitkomen dat de Reinaert eene charge, en eene boosaardige charge is.Ga naar voetnoot4 Onze studie over de 13de eeuw, die | |
[pagina 622]
| |
zijne eeuw en de eeuw van Olivier van Keulen was, heeft ons genoodzaakt kennis te nemen van veel verkeerds. Wij hebben de tijd- en landgenooten van den vlaamschen hekeldichter, als werktuigen in de hand der geestelijkheid, naar Zuid-Frankrijk en naar het Heilige Land zien tijgen; den moord van Béziers, het plunderen van Cadix, het nemen van Damiate herdacht; al de schandalen der kruistogten onzen geest zien voorbijtrekken; de grieksche christenen door de latijnsche zien berooven; een vlaamschen graaf Boudewijn den troon van Konstantinopel zien overweldigen; bisschoppen en pausen, keizers en koningen, baronnen en boeren, onder den dekmantel des christendoms, de schuldigste en meest wereldsche oogmerken zien najagen.Ga naar voetnoot1 Maar wij hebben óók gezien dat in den strijd tegen het mohammedanisme, door de gemeenschappelijke krachtsinspanning waartoe zij in staat stelde, de feodaliteit aan Europa de gewigtigste diensten bewezen heeft; de volken het pausdom beminden; de stem der kruisvaartpredikers in het volksgeloof een natuurlijken weerklank vond. Door de fouten en de misdaden heen voelden wij het christenhart van Europa kloppen.Ga naar voetnoot2 En welk schouwspel bood de eeuw ons aan, welke op die der kruistogten gevolgd is? Ware de europesche zamenleving der 13de werkelijk het schelmsche vonken schietend kreng geweest hetwelk de Rei- | |
[pagina 623]
| |
naert schildert, die der 14de had eene lijklucht moeten verspreiden, walgelijker en verpestender dan de epidemische van den Zwarten Dood. Maar ofschoon Nederland in dit tijdperk zich door den hoeksch-kabeljauwschen burger-oorlog onteerde en de adel door verkwisting het volk verarmde, wij waren in de gelegenheid waar te nemen dat zelfs onder die ongunstige omstandigheden te onzent, de chevalereske aard van het tijdvak zich niet geheel verloochende.Ga naar voetnoot1 Al hetgeen gedurende die twee eeuwen in Nederland, kan men zeggen, gevoeld, gedacht, en gedaan is, - de kerkbouw te Roermond, de kerkbouw te Utrecht, de kronijk van Sint-Mariengaarde, de kronijk van Olivier van Keulen, de kronijk van Emo, de kronijk van Menko, de sproke van Beatrijs, Maerlant's lied Van den lande van Overzee, de ridderlijke Chroniques van Froissart, de Mozesput van Klaus Sluter, - alles geeft Reinaert een démenti, en logenstraft hem welsprekender naarmate men, gelijk de bescheiden ons noodzaakten te doen, het kwade onbewimpelder blootlegt. |
|