Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
X [De verbeelding in de midden-eeuwen. Het diere-epos. Tristram en Ysolde]Het zou de moeite loonen een onderzoek in te stellen naar ‘de verbeelding in de middeneeuwsche letteren,’ en na te gaan in hoever, op het gebied van het onwaarschijnlijke, de algemeene draagkracht toen verschilde van de tegenwoordige. Om Dante's kosmografie te kunnen begrijpen, hebben wij noodig dat zij door afbeeldingen ons duidelijk gemaakt worde. Dante's Paradijs en Dante's Louteringsberg schijnen ons onmogelijke voorstellingen. Dante's Hel is gestoffeerd met monsters die de dichterlijke verbeelding in Europa thans niet meer zou kunnen voortbrengen, of door het publiek doen aannemen. Wij hebben sedert lang geleerd voor Dante's gedrochtelijken Duivel, half egyptischen half indischen vleeschberg met drie muilen, Milton's klassiek gevormden Satan | |
[pagina 610]
| |
in de plaats te stellen en den Booze voor een uit den hemel gebonsden Titan te houden.Ga naar voetnoot1 De slotsom der enquête zou zijn, geloof ik, dat de last van het gedragene oudtijds anders verdeeld was, maar de kracht dezelfde gebleven is en nog heden nagegaan kan worden. Ons geloof in de fabelen van Lafontaine verschilt niet van het geloof der middeneeuwen in het diere-epos.Ga naar voetnoot2 De hedendaagsche smaak zou eene zoo stelselmatige en zoo lang volgehouden allegorie als die van den Vos Reinaerde mogelijk niet dulden. Wij zijn teruggekeerd tot het denkbeeld der oudheid, die van elken merkwaardigen trek in het leven der dieren eene op zichzelf staande kleine geschiedenis maakte, besloten met eene afzonderlijke zedeles.Ga naar voetnoot3 Maar het buitengewoon succès van den Roman de Renart dwingt ons aan te nemen dat de verbeelding onzer voorouders in sommige opzigten evenzoo bewerktuigd is geweest als de onze. Ook zij bevolkten onwillekeurig de dierewereld met menschelijke aandoeningen of overleggingen; en wanneer in hun midden iemand de gaaf bezat het bij de dieren waargenomene geestig over te brengen op de maatschappij, zoodat een ieder terstond in Nobel en zijne vazallen | |
[pagina 611]
| |
de feodaliteit herkende, in Reinaert den avonturier geworden kleinen edelman of vorst die de feodaliteit trotseert en exploiteert, dan juichten zij zulk een dichter toe.Ga naar voetnoot1 Waarom is de legende van Tyl Uilenspiegel niet evenals Reinaert de Vos reeds in de 12de of 13de eeuw een komisch heldedicht geworden, maar aanvankelijk eene soort van mondelingsche overlevering gebleven? Misschien alleen omdat de verbeelding minder vrij spelen kon met een mensch, dan met eene menagerie. Aan populariteit heeft het die legende niet ontbroken. Evenals zij met de stof en met sommige personen van het diere-epos deden, namen de Franschen haar van de Duitschers over. Uilenspiegel werd bij hen de type van den espiègle; zijn aard noemden zij espièglerie.Ga naar voetnoot2 Hij hielp Lucas van Leiden aan het onderwerp eener vermaard gebleven prent.Ga naar voetnoot3 Nog onlangs werd in Belgie beproefd een volksheld der 16de eeuw van hem te maken, en in den met bloedig geweld onderdrukten opstand der Zuidelijke Nederlanden tegen Spanje, hem eene tragisch-komische rol te laten vervullen.Ga naar voetnoot4 Ondanks dit alles is Tyl Uilenspiegel, bij Reinaert vergeleken, een nevelbeeld en weten wij niet regt wat wij aan hem hebben. Wij onderscheiden alleen dat de bedoeling is geweest in zijn denkbeeldigen persoon | |
[pagina 612]
| |
den middeneeuwschen proletariër te laten optreden, die, onbezorgd en vrolijk omdat hij arm, slim omdat hij niet sterk, genotziek omdat hij een misdeelde, dwaas en een halve nar omdat hij onwetend is, nogtans, omdat er een god der dronkaards en der dagdieven bestaat en Tyl met eene soort van helm geboren werd, op vermakelijke wijze door het leven rolt.Ga naar voetnoot1 Het eenige groote werk der middeneeuwsche fantasie hetwelk tegelijk in de mensche- en, wanneer men op het spel der hartstogten let, in de diere-wereld speelt, is de roman Tristram en Ysolde. Onze middennederlandsche letterkunde heeft in Dirk Potter's Loop der Minne er enkele episoden uit overgenomen, en van enkele andere episoden navolgingen of vrije bewerkingen geleverd.Ga naar voetnoot2 De roman speelt in Engeland, in Ierland, en gedeeltelijk in het noordwesten van Frankrijk. Hij is van franschen oorsprong, doch bekwam door Gottfried van Straatsburg (1210) zijn volmaaktsten vorm in het duitsch.Ga naar voetnoot3 Wat in dit tafereel der schuldigste minnarijen ons het meest treft, is dat de persoon die, met het karakter van Reinaert den Vos, er tevens Reinaert's sluwheid en Reinaert's ligtzinnigheid voorstelt, eene koningin geworden koningsdochter is; geen door vorstelijke gunst ten troon geheven bijzit uit het gemeen. Schijnbaar | |
[pagina 613]
| |
heeft de roman denzelfden tragischen afloop als Romeo and Juliet; maar door de hulde van koning Marke, die zijne overspeelster en haar Tristram, wanneer de dood hen weggenomen heeft, een sentimenteel grafteeken sticht, wordt het treurspel ten slotte eene nieuwe satire.Ga naar voetnoot1 In den 16den zang laat Gottfried van Straatsburg den held en de heldin de lippen aan een tooverdrank zetten, die niet voor hen bestemd was, en doet het voorkomen alsof de misdadige genegenheid waaraan van dat oogenblik de twee gelieven zich overgeven, door het drinken van dit philtre in voldoende mate verontschuldigd wordt.Ga naar voetnoot2 Doch juist dit opheffen van den laatsten zedelijken band doet het aan de looze dierewereld grenzende in het wangedrag der minnenden slechts nog sterker uitkomen. Elk gevoel van eer, van schaamte, van trouw, wordt door Ysolde en haar medepligtige allengs uitgeschud. Van de ontucht maken zij hunne tweede natuur, en bedriegen op zoo vermakelijke wijze den braven koning Marke, dat dit geestige en vindingrijke ten laatste, evenals in den Roman de Renart, het eenige is wat den toestand redt. Indien men onder zedelijkheid het zelfbedwang verstaat dat den mensch tot eene hooger orde van dieren dan de vossen doet behooren, dan is de bekoorlijke Tristram en Ysolde het toonbeeld van den zedeloozen roman.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 614]
| |
Gottfried van Straatsburg was geen reizend minne zanger, een losbandig zigeunerleven leidend, maar een geletterd en gezeten burger van aanzien; een stedelijk sekretaris.Ga naar voetnoot1 Men kan hem het zedekundig bijoogmerk toeschrijven, tot waarschuwing der jonge mannen zijner dagen, - als moesten dezen vroegtijdig van hem leeren dat niet alle vrouwen aan schoonheid en jeugd zulke edele gevoelens paren als in hare groote ziel de innemende Griseldis met zich omdroeg; - in zijne Ysolde het kanaljeuse van den vrouwelijken aard te hebben willen schilderen.Ga naar voetnoot2 Met den doorgaanden toon van het verhaal is deze onderstelling kwalijk overeen te brengen. Waarschijnlijk heeft de dichter niets anders bedoeld dan van zijne heerschappij over de taal te doen blijken, en aan een geschikt onderwerp al de krachten zijner kunst te beproeven. Doch, ook indien Gottfried moralist heeft willen zijn, blijft zijn roman in zichzelf den aangeduiden aard vertoonen. Ysolde's ‘reinardie’ is voor ons Ysolde's sprekendste karaktertrek. |
|