Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [Kennis aan de klassieken. Dante]Evenwijdig met den bruischenden theologischen wereldstroom, ontsprongen aan kerkgeschiedenis en Heilige Schrift, murmelde de beek van het klassieke. De midden-eeuwen, mag men beweren, verstonden geen grieksch; of niet meer grieksch dan zij hebreeuwsch en arabisch verstonden. De grootste en beste helft der antieke letteren was haar een klank.Ga naar voetnoot1 Latijn daarentegen kenden zij tamelijk goed; in elk geval beter dan wij. De Virgilius-eeredienst van Dante verbaast voor een deel door hare willekeur en hare vergrijpen tegen de geschiedenis, doch wekt niettemin door hare fijnheid en diepzinnigheid bewondering.Ga naar voetnoot2 Het latijn der middeneeuwsche kronijken is zoo on- | |
[pagina 605]
| |
zuiver, dat men in later tijd afzonderlijke woordenboeken heeft moeten aanleggen om het toegankelijk te maken.Ga naar voetnoot1 Nogtans getuigt het van eene levendiger betrekking tot de antieke wereld, dan, buiten den kring der filologen van beroep, in onze hedendaagsche maatschappij aangetroffen wordt. Wij kennen te naauwernood de namen der middeneeuwsche latijnsche dichters, of van oudere latijnsche christendichters waarmede de middeneeuwen zich voedden; en wanneer de werken van dezen ons voorgelegd worden, dan verstaan wij ze kwalijk.Ga naar voetnoot2 De latijnsche welsprekendheid van Petrarca was zoo beroemd, dat hij door vreemde vorsten somtijds uitgenoodigd en met gezantschappen belast werd, enkel ten einde eene aanspraak te gaan houden of met eene zijner indrukwekkende redevoeringen eene vergadering te openen.Ga naar voetnoot3 De midden-eeuwen hebben eene laagduitsche AEneïs zien ontstaan wier titel, al is de inhoud geen heldedicht, op virgiliaansche herinneringen wijst.Ga naar voetnoot4 Olivier van | |
[pagina 606]
| |
Keulen haalt Quintus Curtius aan.Ga naar voetnoot1 Uit denzelfden Curtius is de Alexandreïs getrokken, die Maerlant uit het fransch in het dietsch vertaalde.Ga naar voetnoot2 In Maerlant's Spiegel Historiaal vindt men gedeelten van een heldedicht van Statius aangehaald en overgezet.Ga naar voetnoot3 Groote fragmenten van Ovidius zijn door Dirc Potter in zijn Loop der Minne gelascht.Ga naar voetnoot4 De romeinsche geschiedenissen, waarnaar in Jan Matthijssen's Regtsboek van den Briel verwezen wordt, waren eene kompilatie uit klassieke bronnen.Ga naar voetnoot5 Er bestaan midden-nederlandsche vertolkingen van een gedeelte der latijnsche fabelen van AEsopus; van eene bloemlezing uit spreuken gesteld op rekening van Cato.Ga naar voetnoot6 Wanneer de middeneeuwen ten einde gaan spoeden, dan ontmoet men bij de nederlandsche mystieken gemeenzame bekendheid met de wijsgeerige of zedekundige geschriften van Cicero, Seneca, en Boëtius.Ga naar voetnoot7 De nederlandsche filologen der 17de en 18de eeuw, discipelen van Erasmus, hebben een veel hooger standaard van klassieke studien ingevoerd dan men van de 13de tot de 16de te onzent kende; maar de lagere was aanwezig en telde mede. Het ligt intusschen niet enkel aan onze onbevattelijkheid of onze traagheid, dat van de middeneeuwsch- | |
[pagina 607]
| |
klassieke letterkunde alleen Dante voor ons nog leeft. Dante was de eenige die de oudheid ook om hare schoonheid vereerde. Tegelijk met de gevoelens en de denkbeelden eigende hij zich de vormen toe, en herschiep die voor het eerst in eene nieuwe kunst, even oorspronkelijk als de oude. Zoo er in zijn hoofdwerk geen canto voorkomt waar hij nevens de midden-eeuwen en het christendom de romeinsche geschiedenis en hare oorsprongen niet herdenkt, evenmin is er een waar hij niet op zijne eigen wijze de stof in zijn geest zelfstandig omzet. Onophoudelijk zweeft een antiek model hem voor de verbeelding, maar hij is eerst tevreden over zichzelf wanneer ook hij iets voortgebragt heeft hetwelk voor die regtbank bestaan kan. De anderen - zij laten alleen met de nuttigheid zich in, en zien de schoonheid over het hoofd. Zij lezen Virgilius en zijne mededichters om te weten ‘wat er in staat’ of ‘hoe het afgeloopen is.’ Uit Cicero en Seneca nemen zij over hetgeen bij het verdedigen hunner christelijke theologie diensten bewijzen kan. De fabelen van Phaedrus vertolken zij om hare moraal. Zij bekommeren zich niet om het vormen van hun smaak. Het ligt niet in hunne krachten, door het voortbrengen van even schoone werken als de oudheid, het aanzijn te geven aan een nieuw begin. Ik behoef slechts aan de tijdsbepalingen in onze middeneeuwsche kronijken te herinneren, om te doen uitkomen dat de studie der klassieken op den geest van zulke schrijvers zonder invloed gebleven was, en Virgilius voor hen te vergeefs geleefd hadGa naar voetnoot1. De hier- | |
[pagina 608]
| |
onder aangehaalde woorden zijn van Lodewijk van Velthem. Bij Maerlant, bij Stoke, bij al de anderen, vindt men te kust en te keur proeven van denzelfden stijl. Wanneer de raadsheer Filips van Leiden (1355) zich voorstelt een uitgezocht latijnsch kompliment aan graaf Willem V te maken, dan noemt hij dezen een leeuwewelp, stammend uit een arendsnest.Ga naar voetnoot1 Thomas a Kempis wordt door zijne tijdgenooten geacht eene even snedige als vrome woordspeling te vinden, gangbaar in het latijn en het nederlandsch beiden, wanneer hij de psalmen smakelijk als zalmen noemt.Ga naar voetnoot2 Slechts zeer langzaam is voor de nederlandsche letterkunde de studie der klassieke oudheid eene bezielende kracht geworden, en althans in de midden-eeuwen is zij dit te onzent niet geweest. Al onze middennederlandsche auteurs bezwijken op dien toets. Ofschoon zij met naam en toenaam de klassieke dichters en schrijvers noemen die zij raadpleegden of navolgden, - zoodat wij niet twijfelen kunnen of ook zij hebben | |
[pagina 609]
| |
beproefd, bij hunne theologische beschaving de antieke voor een deel toe te laten, - geen hunner is, gelijk Erasmus naderhand opmerken zou, doorgedrongen tot het wezen der zaak.Ga naar voetnoot1 Hunne vorming is bijna onvermengd bijbelsch en kerkelijk of gothisch gebleven. Slechts diegenen onder hunne landgenooten van wie wij onderstellen mogen dat zij Dante volgen konden of met Petrarca medegaan, waren getrouwe vertegenwoordigers van de ontwikkeling der eeuw. |
|