Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 599]
| |
treffelijke tekst-uitgaaf bestaat,Ga naar voetnoot1 een zoo goed als door niemand geraadpleegd handschrift gebleven. Eerst in 1784 begon het werk in druk te verschijnen,Ga naar voetnoot2 bijna vijf eeuwen na zijne voltooijing (1290), ruim drie sedert het invoeren der typografie in Nederland.Ga naar voetnoot3 Bij het aanbreken der 16de eeuw was onder de Nederlanders de herinnering van Maerlant in zulke mate uitgewischt, dat men op de onbeschaamdste wijze, in 1515, een gedeelte van den Spiegel Historiaal in herschreven proza heeft kunnen uitgeven zonder Maerlant's naam te noemen, en met de bijvoeging dat zijne taal onverstaanbaar geworden was.Ga naar voetnoot4 Ik zeide reeds dat dit verschijnsel, ook afgezien van den langen winternacht die bij het dagen der renaissance voor de midden-eeuwen aanbrak, niet geheel onverklaarbaar is. Voor de historische wetenschap, buiten de belangen der taalstudie, heeft Maerlant's Spiegel geen waarde. De geschiedvorscher van den tegenwoordigen tijd, die zich rekenschap wenscht te geven van de historische kundigheden der midden-eeuwen, raadpleegt Vincent van Beauvais die Maerlant vóórging, en wiens Speculum Maerlant deels vertaalde, deels verkortte, deels aanvulde. Evenzoo handelden de degelijke historici der nederlandsche renaissance, wanneer zij, gelijk Gerard Vossius en zijne zoonen, middeneeuw- | |
[pagina 600]
| |
sche geschiedenissen bestudeerden.Ga naar voetnoot1 Voor vreemdelingen gaf Maerlant te weinig nieuws, dan dat voor hun doel het aanleeren van zijn dietsch de moeite geloond zou hebben. Landgenooten verloren hem uit het oog, omdat in hunne behoefte aan kennis beter en overvloediger door het buitenland voorzien werd. De geheele Vincent van Beauvais, ettelijke folio deelen, werd reeds in 1473 te Straatsburg gedrukt, in 1494 herdrukt.Ga naar voetnoot2 Bij hem vergeleken was Maerlant eene afgeleide bron. Maerlant verrast ons aangenaam door het veelzijdige zijner belangstelling en zijner kundigheden; zijne gemeenzame bekendheid met het latijn, het fransch, en het duitsch; het gemak waarmede hij in zijne moedertaal zich uitdrukt; de bedrevenheid in de versbouwkunde van welke zijne strofische gedichten blijk geven. Het is waar dat zijne algemeene geschiedenis slechts eene vertaling was, en hij in die overzetting halverwege is blijven steken. Zijn werk mishaagt ons, gelijk hollandsche vertalingen der wereldgeschiedenissen van Schlosser of Becker of Ranke ons mishagen. Maar zijn oogmerk strekt hem tot eer, en de keus van zijn model niet tot schande. Vincent van Beauvais is een der middeneeuwsche veelweters geweest die tegelijk verbazen door hun gebrek aan kritiek, en eerbied afdwingen door den omvang hunner kennis. Bij Dante vinden wij de algemeene wetenschap van het tijdvak opgevangen in een dichterlijken; bij Vincent van Beauvais, overleden één jaar vóór Dante's geboorte, in een ondichterlijken spiegel. | |
[pagina 601]
| |
Vincent van Beauvais' drievoudig Speculum (Naturale, Doctrinale, Historiale) is als eene schoolsche inleiding tot de trilogie der Commedia. Men vindt er bijeen alles wat de 13de eeuw van geschiedenis, van wijsbegeerte, van natuurlijke historie wist.Ga naar voetnoot1 Maerlant klopte hier aan eene goede deur, al was het onvermijdelijk dat hij met de deugden van zijn voorganger ook diens gebreken overnam.Ga naar voetnoot2 Daar de midden-eeuwen, al zwoeren zij bij den bijbel en het christelijk dogme, onwillekeurig althans éénige aandacht aan de heidensche oudheid schonken, mengden zij met eene onbewustheid die ons vermaakt (zoo zullen om andere redenen volgende geslachten zich met óns vermaken) onder de gewijde overleveringen der Hebreën de ongewijde omtrent de eerste beginselen van het romeinsche rijk. Vincent van Beauvais laat al de volken van Europa afstammen van de Trojanen, voorouders der Romeinen; en Maerlant schrijft hem dit eerlijk na, of maakt alleen voor den vorm eenig voorbehoud. De Franschen zijn naar die voorstelling de naneven van zekeren Francio, een zoon van Hektor, den zoon van Priamus. Een kleinzoon van AEneas, Brutus geheeten, gaf zijn naam aan de Britten en aan Brittannie. Zijn medgezel Corineus nam een ander deel der latere britsche eilanden | |
[pagina 602]
| |
in bezit, en die provincie heet naar hem Cornwallis.Ga naar voetnoot1 Ofschoon bij Dante de vereering van het romeinsche rijk, stichting van trojaansche afkomst, allengs eene groote dichterlijke gedachte wordt, stuit men ook bij hem op de zonderlingste koppelingen. Al zijne christelijke personen, booswichten en braven, hebben een persoon uit de grieksch-romeinsche oudheid tot dubbelganger. Geen Griek vindt genade in zijne oogen, die een Trojaan weleer iets in den weg legde. De schier onbekende trojaansche Riféus smaakt, ondanks zijn heidendom, bij Dante de volle zaligheid der paradijsvreugde. De voortreffelijke grieksche Ulysses staat duldelooze hellepijnen uit. De schrandere en vaderlandlievende grieksche Sinon, die op Ulysses' aansporen, met gevaar voor zijn leven, den Trojanen het noodlottig houten paard smakelijk maakte, ziet in het oord der verdoemden zich op één lijn gesteld met een geschavotteerd valsch munter uit Florence.Ga naar voetnoot2 Men moet echter de hoofdgedachte der middeneeuw- | |
[pagina 603]
| |
sche algemeene geschiedenissen niet naar dergelijke buitensporigheden beoordeelen. De Spiegels Historiaal waren in zoover iets nieuws, eikels van een toekomstigen stam, dat men bij de historieschrijvers van Griekenland en Rome te vergeefs naar zulk eene breede opvatting omziet. Herodotus en Thucydides, Livius en Tacitus, stellen in de wereldgeschiedenis geen belang. Althans, zij boeken bij voorkeur hetgeen op de lotgevallen, oorlogen, omwentelingen, van hun eigen vaderland betrekking heeft; zijne opkomst en zijn bloei, of de oorzaken van zijn verval. In de Spiegels Historiaal vinden alle volken der aarde eene plaats, en voor het eerst ziet men hier eene poging aangewend eene geschiedenis van het menschelijk geslacht te schrijven, naar een leidend beginsel.Ga naar voetnoot1 Ten grondslag ligt de zoo men wil stoute stelling der hebreeuwsche profeten, nader uitgewerkt door den christenkerkvader Augustinus in zijn Goddelijke Republiek, en nog in de 17de eeuw door Bossuet in zijn Discours sur l'histoire universelle: dat er één ware God is, de God van Mozes en van Christus; de opkomst en de val der wereldrijken dienen moet om alle geslachten der aarde, voortgekomen uit den bijbelschen Adam en de bijbelsche Eva, tot één groot uitverkoren volk te vormen; en de roeping van elk mensch afzonderlijk bestaat in voor dien God te leven. Op nieuw blijkt uit deze feiten hoe de denkwijze der Europeanen in de midden-eeuwen door den bijbel beheerscht is. Het staat niet aan ons te beslissen of | |
[pagina 604]
| |
de klassieke historieschrijvers, bij wier stijl vergeleken de stijl der middeneeuwsche ons toeschijnt naar stamelen of stotteren te zweemen, al dan niet ook eene betere methode van onderzoek gevolgd zijn. Wij staven alleen dat de algemeene geschiedenissen van welke wij spreken altegader geschoeid zijn op de leest des bijbels, die met eene wereldgeschiedenis aanvangt, allengs bij de geschiedenis van één volk zich bepaalt, en, wanneer de bestemming van dit volk geacht wordt zich vervuld te hebben, met eene wereldgeschiedenis eindigt. |
|