Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
V [De middeneeuwsche letteren en de bijbel]De meest algemeen verbreide kennis was de inhoud van den bijbel; gelezen zonder raadplegen der grondteksten, uit de geijkte latijnsche overzetting nog eens overgezet in de volkstaal, opgevat als oudste algemeene geschiedenis en tegelijk als godspraak. Verst van de bron stonden op dit gebied werken als Maerlant's Rijmbijbel. Honderd twintig jaren vóór hem had een geleerd fransch geestelijke, naar zijn boekverslindenden aard Petrus Comestor bijgenaamd, in het latijn een uittreksel der bijbelsche geschiede- | |
[pagina 589]
| |
nissen zamengesteld (omstreeks 1150).Ga naar voetnoot1 Dit werk, welks inhoud niet veel digter bij den eigenlijken bijbel staat dan Egeling's Weg der Zaligheid of Van der Palm's Bijbel voor de jeugd uit de eerste helft onzer eeuw; dit werk brengt Maerlant in vlaamsche rijmen over (1276), en maakt op ons den indruk te goeder trouw geloofd te hebben dat de priesters hem deswege haatten, gelijk duisterlingen het een volksverlichter doen.Ga naar voetnoot2 De zaak was dat de geestelijken, die zichzelf voor geleerden en hem voor een bemoeial en een ongeroepene hielden, het als een grijpen naar hunne voorregten beschouwden Comestor aan de schare in plaats van de schare tot Comestor te brengen. Op hunne wijze waren zij voorstanders van het klassieke. Hun hekelen of ‘begripen’ van Maerlant, die wederkeerig als hekelaar der geestelijkheid optrad, kwam uit een litterarischen wrok, meer dan uit een theologischen.Ga naar voetnoot3 In geen geval betrof dit konflikt de hoofdzaak. Maerlant's bedillers, en de bedillende Maerlant-zelf, vereerden om strijd in den bijbel de hoogste goddelijke openbaring en eene onfeilbare bron van historische wetenschap. Dante is, wat zijn blik op den bijbel betreft, de tijd- | |
[pagina 590]
| |
genooten gedeeltelijk vóór. Zijn dichterlijk instinkt waarschuwt hem dat de dichterlijke boeken van het Oude Testament niet uit het hebreeuwsch in het latijn of in eene andere taal kunnen overgezet worden, zonder daarbij zeer te verliezen. Die opmerking was toen nog door niemand gemaakt.Ga naar voetnoot1 Doch voor het overige gaat ook hij op de willekeurigste wijze met den bijbel om; schuift blindelings het Oude Testament tusschen het Nieuwe; verzint diepzinnigheden; allegoriseert; behandelt de leerstukken alsof het verhalen, de verhalen alsof het leerstukken waren; houdt in al het voornaamste zich aan de in zijn tijd gangbare mystieke verklaring. Wie gevoelt echter niet dat dit spelen van den feodalen tijd met den bijbel in eene bijbelkennis wortelde, die ook daarna, gedurende eene reeks van eeuwen, van beslissenden invloed op de algemeene zienswijze der Europeanen geweest is? Een Aziaat, die in onze dagen de geschiedenis van Europa wilde bestuderen in Europa's letteren, Europa's kunst, Europa's begrippen van goed en kwaad, Europa's voorstellingen omtrent het bovenzinlijke, zou vóór alles zich eene grondige kennis moeten eigen maken, eerstens van het Oude en het Nieuwe Testa- | |
[pagina 591]
| |
ment zelf, daarna van de beteekenis welke door de europesche christenen in verschillende tijden aan die gewijde boeken gehecht is. Zij geven den sleutel tot een groot aantal onzer denkbeelden; verklaren al hetgeen er niet enkel menschelijks of nationaals in onze wijze van gevoelen is; zijn als eene doorloopende kantteekening bij de vormen onzer verbeelding. De ontkenning zelve van het bijbelsche, die meer en meer tot de gangbare begrippen der Europeanen is gaan behooren, bevestigt de algemeenheid dezer heerschappij. Hetgeen wij de vrije gedachte noemen is voor de eene helft iets positiefs, voor de andere iets betrekkelijks. Met vrij te denken bedoelen wij: anders te denken dan onze voorouders die hunne denkvormen naar den bijbel regelden, of dan diegenen onzer tijdgenooten welke bij de bijbelsche voorstellingen van een vroeger geslacht voortgaan vrede te vinden. |
|