lijk erkennen wij den middeneeuwschen smaak als den gelijke of den meerdere van den onzen niet slechts, maar ook in sommige opzigten als den evenknie der klassieke oudheid zelve.
Beslissend is het verschil tusschen toen en thans alleen, wanneer wij op het werktuigelijke en het wetenschappelijke letten. Er bestonden in de middeneeuwen geen goede methoden van onderzoek; geen oordeelkundige waarneming, geen historische, geen tekstkritiek. Vergeleken bij het aantal gegevens over welke in den tegenwoordigen tijd de wetenschap beschikt, was de voorraad kundigheden die toen haar ten dienste stonden, ook dan wanneer zijn betrekkelijke overvloed ons verbaast of met bewondering vervult, gering. De scherpzinnige Abélard, die zich aan weinig overmoed schuldig maakte wanneer hij aanbood te disputeren de omni re scibili, was een weetniet in vergelijking van Kant; de wandelende encyklopedie Vincent van Beauvais een scholier in vergelijking van Voltaire. Dante, die zoo veel wist, wist veel minder dan Goethe. Zelfs kunnen wij voor de meeste wetenschappen van den nieuweren tijd, en voor sommigen der roemrijksten daaronder, in de midden-eeuwen niet eens een aan-knoopingspunt vinden, laat staan een equivalent. Zij moesten nog geboren worden, en hare vertegenwoordigers met haar.
Met het werktuigelijke bedoel ik hulpmiddelen als onze dagbladen en onze tijdschriften, die nieuwe stelsels en nieuwe ontdekkingen of regtstreeks wereldkundig maken, of de stilverworven kennis der vakmannen langs omwegen populariseren.