Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 568]
| |
Wie onzer zou in ernst meenen eene moderne nederlandsche litteratuur-geschiedenis te hebben zamengesteld, zoo hij de romans van Walter Scott en de gedichten van lord Byron analyseerde, die sedert 1825 of 1830 in het nederlandsch vertaald werden? Zoo hij daarbij voegde hetgeen, van Paul de Kock tot Alphonse Daudet of Emile Zola, de fransche letteren onze overzetters en overzetsters te doen gaven? Van Goethe tot Berthold Auerbach of Georg Ebers, de duitsche? Dit is de verhouding waarin, van de 13de tot de 16de eeuw, de nederlandsche letteren tot die van Europa gestaan hebben. Niet één middeneeuwsche roman, middeneeuwsch heldedicht, wetenschappelijk of stichtelijk of geschiedwerk, waarvan niet, in het algemeen gesproken, een middennederlandsche tekst bestaat of bestaan heeft. Maar die teksten zijn vertalingen; vertalingen uit het latijn, het duitsch, of het fransch. Gelijk nog heden in Nederland eene goede vertaling een witte raaf is, zoo waren ook oudtijds de meeste overzettingen broddelwerk. Slechts enkelen verrieden talent.Ga naar voetnoot1 Hetgeen ons van den inhoud der middeneeuwsche boekerijen in Nederland bekend is staaft dit zijdelings. Er waren geen geleerde Nederlanders die in de landstaal wetenschappelijke boeken van waarde, geen voorname nederlandsche letterkundigen die dicht- of proza-werken van rang schreven. Wel gewagen de egmonder, de | |
[pagina 569]
| |
middelburgsche, de rijnsburgsche, de adewertsche overleveringen van kostbare klooster-bibliotheken welke door de menschen of de vlammen vernield werden; maar geen enkele maal bejammeren zij het dat nederlandsche geschriften daarbij omgekomen zijn. In het eerste vierdedeel der 15de eeuw hooren wij Thomas van Kempen zijne mede-kloosterlingen beschuldigen, zich aan het lezen van romans te buiten te gaan;Ga naar voetnoot1 en de onderstelling is geoorloofd dat de boekerij van den Sint Agnietenberg hun daartoe de gelegenheid aanbood. Doch de toon van geringschatting waarop Thomas over dit tijdverdrijf spreekt, geeft ons tevens regt te gelooven dat het vertalingen waren. Oorspronkelijke nederlandsche romans bestonden trouwens niet, of alleen met uitzondering van Beatrijs. Goedroen en het Nevelingelied schijnen somtijds gedeeltelijk op nederlandschen bodem te spelen, en met nederlandsche helden of heldinnen gestoffeerd te zijn. In de legende van den zwaneridder Elius vindt men de stad Nijmegen genoemd. Dante maakt van eene vermaarde zeedijk in Vlaanderen gewag. Maar nooit is het een werk van nederlandsche dichtkunst of nederlandsche wetenschap hetwelk deze vreemdelingen bezielt. Er werd in de midden-eeuwen geen litterarische ruilhandel door ons volk gedreven, zoodat het buitenland, bij hetwelk wij ter markt gingen, dit wederkeerig bij ons kwam doen. Wij gaven niet met de eene hand terug wat wij met de andere ontleenden. Wanneer men van een volk zegt dat het in een of | |
[pagina 570]
| |
ander tijdperk zijner geschiedenis geen eigen letterkunde bezeten heeft, dan is dit de eigenlijke toetssteen. Hoewel ook in de 17de en de 18de eeuw de nederlandsche letteren, gelijk zij in de 19de eeuw voortgaan te doen, grootendeels van navolging leefden, bieden zij echter in die latere eeuwen sommige voorname geschriften in de moedertaal aan, die bij de studie onzer geschiedenis of onzer beschaving het buitenland tot gids kunnen strekken; de algemeene kennis van Europa verrijken kunnen; en zelfs verdienen zouden menigvuldiger of zorgvuldiger geraadpleegd te worden dan tot heden het geval geweest is. Van onze middennederlandsche letteren kan men dit niet zeggen. Daar zij slechts denkbeelden voordroegen die van het buitenland zelf afkomstig waren, en slechts vormen gaven die voor het buitenland de bekoring der nieuwheid niet meer bezaten, waren zij in den tijd van haar ontstaan, en als van den dag harer geboorte, ontbloot van europeesch belang. Nog minder beteekenis voor Europa hadden zij daarna, gedurende het tijdperk der renaissance, toen zelfs letterkundige meesterwerken van den feodalen tijd uit het oog verloren werden, en nagalmen als onze middennederlandsche, bij het internationaal verkeer der geesten, in het geheel niet in aanmerking kwamen. Verbetering in dien toestand hebben eerst de laatste vijftig jaren gebragt. Ook nu nog wordt de omgang van ons middennederlandsch alleen gezocht met een historisch of archeologisch bijoogmerk. Stilzwijgend wordt uitgegaan van de onderstelling dat uit het oogpunt der esthetiek of der poëzie de aantrekkingskracht | |
[pagina 571]
| |
meestal ontbreekt. Niettemin is het buitenland belang gaan stellen in onze middennederlandsche taal niet alleen, maar ook in onze middennederlandsche navolgingen of vertolkingen. Ons middennederlandsch bewijst diensten aan de vergelijkende germaansche taalwetenschap van den nieuweren tijd, en de tekst-uitgaven onzer middennederlandsche filologen worden uit dien hoofde zeer gewaardeerd. Het nieuwste voorbeeld dier ingenomenheid is de uitgaaf van Jacob van Maerlant's Merlijn, onlangs voltooid.Ga naar voetnoot1 Van de ruim zesendertigduizend versregels waaruit dit dichtwerk bestaat werden meer dan vijfentwintigduizend er bijgevoegd door Maerlant's voortzetter, Lodewijk van Velthem, zoodat eigenlijk alleen de tien- of elfduizend eerste van Maerlant zelf zijn. Doch dit wordt als eene bijzaak beschouwd. Geschiedenis van den middeneeuwschen toovenaar Merlijn, in de dienst van den half mythologischen koning Arthur, bezit deze middeneeuwsche roman geen dichterlijke waarde in zichzelf, en Maerlant zou op grond van zijn aandeel in het berijmen niet voor een dichter kunnen gehouden worden, zoo Lodewijk van Velthem's nog geringer verdiensten ons niet het regt gaven hem vergelijkenderwijs talent en smaak toe te kennen. Beiden bedienden zich van een franschen proza-tekst dien zij om strijd aanlengden en uitbreidden. Hunne handschriften zijn verloren gegaan, getrouwe afschriften niet tot ons gekomen. Uit het westfaalsch eener herschreven kopij, in de partikuliere boekerij van | |
[pagina 572]
| |
een vorst van Bentheim, werd door den uitgever de middennederlandsche tweedehandsche grondtekst zoo goed mogelijk hersteld; en op loffelijke wijze is onze Maerlant-litteratuur nu met een nieuw dokument verrijkt. Duitsche en fransche germanisten hebben aan dezen arbeid aandacht geschonken. Kunnen zij betreffende Maerlant's taal er niet veel nieuws uit leeren, zij vermoeden dat Maerlant's bewerking hen van dienst zal kunnen zijn bij het vaststellen van Merlijn's in vele opzigten nog altijd nevelachtige legende. |
|