Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 555]
| |
XXIII [Lucas van Leiden. Zijne schilderijen. Zijn graveerwerk. Zijne beteekenis]Telkens als in het voorbijgaan de gelegenheid zich aanbood, heb ik beproefd uit de werken of het leven van Lucas van Leiden een en ander aan te stippen hetwelk van het buitengewone in dezen landgenoot alvast een denkbeeld geven kon. Nu ik tot het aanbreken van den geuzetijd de rij der voornaamste noordnederlandsche kunstenaars ten einde toe gevolgd ben, betaamt het de verspreide trekken van dit beeld zoo veel mogelijk tot een geheel te vereenigen. Na Klaus Sluter, onaangekondigd voorlooper, is Lucas van Leiden zeker de eerste. Toegestemd moet worden dat te onzent het protestantisme in sommige opzigten denzelfden storenden invloed op den bloei der kunst heeft uitgeoefend, als onder andere vormen het jezuitisme in Zuid-Nederland. De zaken en de jaartallen wijzen uit dat van de 13de tot de 16de eeuw onze voorvaderen in de architektuur en in het ornament een trap van volkomenheid bereikt hebben, die daarna niet overtroffen is. Schooner kerken of schooner stadhuizen zijn niet verrezen. De fraaiste woonhuizen en hallen van later tijd waren die, welke als eene voortzetting van het reeds bestaande gelden moeten. De kunstnijverheid is, na op dezelfde hoogte zich nog lang gehandhaafd te hebben, sedert al achteruit gegaan. De skulptuur heeft in de 17de eeuw zich niet weten te verheffen tot den standaard der bredasche | |
[pagina 556]
| |
graftombe van Engelbert II, en evenmin zich ontwikkeld in de nationale rigting aangeduid door den Mozesput te Dijon. De ziellooze en pretentieuse beelden aan en op de graftomben in onze gereformeerde kerken, prediken duidelijk genoeg dat de protestantsche en de jezuieten-stijl, onafhankelijk van elkander, tot één tijdperk van verval behooren. Het katholicisme zelf is na de hervorming te ultra-montaansch geworden, om in onzen tijd als de eenige ware erfgenaam der noordnederlandsche kunstbeschaving van vóór 1600 te mogen optreden. Die het pausdom afzwoeren, en met Luther of Kalvyn het gingen houden, waren Nederlanders. Ook de vaders en de moeders dier geuzen waren dit; opwaarts tot in het negende, het tiende geslacht. Nederlanders hebben aan den kruistogt naar Damiate deelgenomen, hebben den dom van Utrecht, hebben de kathedraal van Den Bosch gebouwd. Die het stadhuis van Middelburg stichtten, en de goudsche glazen kleurden, willen als onze stam- en landgenooten beschouwd worden. De schrijver der Imitatio Christi was in niet mindere mate Nederlander dan Erasmus. Al hetgeen vóór de hervorming in eenig opzigt ons volk tot eer heeft verstrekt, is het eigendom der gezamenlijke nakomelingschap. Zoolang het katholicisme (leert de geschiedenis) de algemeene godsdienst der Nederlanders was, heeft onder zijne hoede de beeldende kunst zich veelzijdig ontwikkeld. Onder de heerschappij van het protestantisme bloeide alleen de schilderkunst onafhankelijker en rijker dan te voren. Dit is het kenmerk der eeuw van Lucas van Leiden, | |
[pagina 557]
| |
en van Lucas' genie persoonlijk. Over zijne schilderwerken is gerigt gehouden door den tijd. Al had deze een grooter aantal zijner paneelen gespaard, of een langer leven hem in de gelegenheid gesteld meer voort te brengen, het is niet waarschijnlijk dat zijn naam als schilder daarbij gewonnen zou hebben. Zijn portret van Filips van Bourgondie, zijn Laatste Oordeel, twee kleinere gewijde tafereelen van zijne hand,Ga naar voetnoot1 wijzen hem zijne plaats onder de middeneeuwsche schilders van den tweeden rang. Nevens eene italiaansche, eene duitsche, of eene vlaamsche school, zou van eene hollandsche nooit spraak geweest zijn, indien na Lucas onze kunst niet eene eigen vlugt genomen had. Het is een algemeen verschijnsel bij de noordnederlandsche schilders der 16de eeuw, dat het specifiek noordnederlandsche in hunne voorstellingen of ontbreekt, of bij sommigen alleen door enkele bijzonderheden aangeduid wordt. Hunne werken maken denzelfden algemeenen indruk als de vlaamsche of de duitsche van het onmiddellijk voorafgegaan tijdvak.Ga naar voetnoot2 Te naauwernood zal men in de behandeling van het bijwerk, - de luchten, het landschap, - hier en ginds sporen van eigen vaderlandsche waarneming aantreffen.Ga naar voetnoot3 De wetenschap van het teekenen en het kleuren zijn zij ten volle meester; zij stammen uit een goed nest, en zijn gevormd in goede scholen; maar de oorspronke- | |
[pagina 558]
| |
lijkheid wordt gemist. Het komt in mindering, zelfs van een talent als dat van Antonis Mor, dat met meer of met minder regt de eenen hem den nederlandschen Holbein, de anderen den nederlandschen Titiaan noemen kunnen. De schilderijen van Lucas van Leiden maken geen uitzondering op dien regel. De gebreken, waardoor zij ons toeschijnen ontsierd te worden, zijn van hem; hare deugden behooren aan de oudvlaamsche school die hem tot model diende. Wij herkennen den kleinzoon van Jan van Eyck, den tijdgenoot van Quinten Metsys, doch zoeken te vergeefs den grooten kunstenaar die, naast beroemde voorgangers of beroemde mededingers, zich als een evenknie doet kennen. Voor alles echter wat de schilder te kort kwam stelt de graveur ons schadeloos; en hier is het dat in Lucas' persoon de 16de eeuw te onzent hare beste nationale krachten handhaaft. Na hem heeft Hendrik Goltzius zich als graveur een grooten naam gemaakt. Tegelijk met hem bloeiden Albrecht Dürer en Holbein. De buitengewoonste gaven waren noodig, niet minder om door zulk een volgeling als meester erkend te worden, dan om naast tijdgenooten, die in andere opzigten zijne meerderen waren, uit te munten door oorspronkelijkheid. Dit is de nakomelingschap niet ontgaan. Wij zijn slechts billijk, wanneer wij Lucas van Leiden voor den grootsten kunstenaar houden dien ons land in de 16de eeuw heeft voortgebragt. Reeds gewaagde ik met onderscheiding van den ongenoemden Jongeling met het doodshoofd, dien wij wel is waar het regt niet hebben voor Lucas' eigen beeld- | |
[pagina 559]
| |
tenis te houden, maar wiens levensvolle droefgeestigheid, zoo die tegenstrijdige uitdrukking geoorloofd is, ons gedurig aan hem denken doet.Ga naar voetnoot1 Van deze prent bestaan twee reeksen exemplaren, die van twee verschillende bewerkingen getuigen. Dezelfde jongeling wijst beide malen met dezelfde eene hand op hetzelfde doodshoofd in de andere, en beide malen draagt hij denzelfden hoed. Maar in de eene bewerking, verweg de schoonste der twee, is de hoed overvloedig gepluimd, in de andere vederloos.Ga naar voetnoot2 Er is een zweem van gelijkenis tusschen dit fantasiebeeld en eene derde gravure, aangeduid als Lucas' portret door hemzelf.Ga naar voetnoot3 Het geheim der bekoring echter schuilt minder in de gelaatstrekken, dan in toon en stemming van het geheel. Lucas van Leiden heeft, wanneer hij wil en hij zijne verbeelding den vrijen loop mag laten, eene zachte, fijne, warme, hem alleen eigene wijze van graveren. Niemand vóór hem, elders noch in Nederland, heeft met de naald dus weten te kleuren, bijna.Ga naar voetnoot4 In zijn Jongeling schijnt te dien aanzien zijne kunst het toppunt bereikt te hebben. Deze prent, volmaakt van teekening en technische uitvoering, is tegelijk eene elegie en eene schilderij.4 | |
[pagina 560]
| |
Een treffend kontrast vormt het portret van Maximiliaan van Oostenrijk, aangevangen kort vóór 's keizers dood en voltooid in 1520. De tijd heeft dit gelaat in alle rigtingen doorploegd. De groeven in de huid van den zestigjarige zijn als naden van een eikestam. De vorstelijke insignien aan den hoed en over de borst worden krachtig aangeduid. Dit is geen gedoezelde jonge droomer en fthisicus, maar een oude van dagen uit de stroeve werkelijkheid, die gedurende een half menscheleven (1477-1519) een groot rijk bestuurd heeft en, niet tevreden met het hoogste wereldlijk gezag, er op bedacht was ook het pausdom aan zich te trekken.Ga naar voetnoot1 Niet ten onregte bezit dit werk eene buitengewone vermaardheid. Het komt op één lijn met de voortreffelijkste houtsneden en gravuren der 16de eeuw.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 561]
| |
Onder de bijbelsche- en historiestoffen, door Lucas behandeld, staat zijn Ecce Homo bovenaan. Van al zijne prenten is deze de grootste. De achtergrond verbeeldt het paleis van Pilatus, te Jeruzalem, op den hoek eener straat. Het is een groot gebouw, opgetrokken naar de voorschriften van Vitruvius. De andere hoek wordt, zonder dat men het anachronisme opmerkt, zoo natuurlijk is alles voorgesteld, gevormd door een hôtel in renaissance-stijl. De romeinsche landvoogd heeft met Jezus zich uit een binnenvertrek naar een terras begeven, en toont hem vandaar aan het volk, beneden. Deze groep vijanden, aan den voet van het terras en op den voorgrond zaamgedrongen, - farizeeën, sadduceeën, lieden uit het gemeen, - maken de eigenlijke hoofdpartij uit. Het is eene bloemlezing van hartstogtelijke standen, van schelmsche tronien; eene ontploffing van boosaardigheid.Ga naar voetnoot1 Reeds alleen om deze prent zou Lucas regt hebben op eene vermelding in de kunstgeschiedenis van Europa; en hij graveerde haar op zijn zestiende jaar. Eene teekening, vervaardigd op zijn twaalfde, bestaat niet meer.Ga naar voetnoot2 Gravuren van zijn veertiende en vijftiende | |
[pagina 562]
| |
zijn nog voorhanden, en worden onder zijne beste werken gerekend.Ga naar voetnoot1 Steeds zal het een wonder blijven, onverklaarbaar uit ras, omgeving, en klimaat, dat deze kleine, stille, tengere, melankolieke Leidenaar van het jaar vijftienhonderdGa naar voetnoot2, naauwlijks de kinderschoenen ontwassen en zonder anderen leidsman schier dan zijn eigen genie, prenten ontworpen en in koper of in hout gesneden heeft, waarop de graveurs nog heden met bewondering staren: een kleine tweehonderd stuks historien, portretten, wapenschilden, tooneelen uit het volksleven, vaderlandsche landschappen.Ga naar voetnoot3 Doch de jaartallen liegen niet. Lucas' talent was zoo vroeg | |
[pagina 563]
| |
gevormd en rijp, dat hij een uit de lucht gevallen vernuft schijnt, een levend nieuw begin, zonder aanknoopingspunt met het verledene. Zijne gaaf doet aan den geheimzinnigen oud-testamentischen koning Melchizédek denken, van wien de talmudische overlevering in de scholen der christelijke oudheid leerde dat hij vader, moeder, noch geslachtsregister had. De nederlandsche graveerschool der 16de eeuw is ook in het humoristische vruchtbaar geweest, en Lucas bleef daarin niet achter. In een vorig hoofdstuk vond ik aanleiding den hem toegeschreven Virgilius in de mand te gedenken, vrolijke illustratie eener middeneeuwsche legende.Ga naar voetnoot1 Er zijn reizende muziekanten van zijne hand; een goochelaar; een kiezetrekker; een kleine Tijl met een uil op den schouder, zinnebeeld van zijn bijnaam, de ouders vóórtrekkend naar het vreemde land. Eene Maria Magdalena, zich overgevend aan de vermaken der wereld, houdt het midden tusschen eene ernstige en eene spotprent. Al deze beelden uit het lager leven vertoonen bij voorbaat hetgeen het buitenland in een volgend tijdvak met den algemeenen naam van scènes flamandes aanduiden zal.Ga naar voetnoot2 Reeds Lucas betrapt de nederlandsche zigeunerwereld der groote steden op heeter daad, en ook het landvolk ontgaat zijne aandacht niet. De Melkmeid, eene zijner fraaiste prenten, is een noordnederlandsch landschap met fantasie-heuvelen op den achtergrond. De boomen, de boeredeerne, een koewachter, de koeijen zelf, alles treft door een nationalen stempel. Men waant de plaats | |
[pagina 564]
| |
in Leiden's omstreken te kunnen aanwijzen waar het lichtbeeld genomen werd.Ga naar voetnoot1 Liefde voor het veld was den Leidenaar aangeboren.Ga naar voetnoot2 De tegenstelling welke al dit uitnemende met Lucas' middelmatige werken in olieverf vormt, dwingt ons te gelooven dat zijn talent leemten vertoond heeft. Bij genieën van den eersten rang houdt het kunnen een meer gelijken tred met het willen. Van welke genialiteit getuigt niettemin Lucas' graveerwerk, en hoe bemerkt men tevens aan alles dat hij zichzelf de hoogste eischen stelde! Het is ongemeen in de kunst dat een leerknaap de vaardigheid van een meester ten toon spreidt; ongemeener dat hij ondanks dien aanleg slechts bij uitzondering zich voldoen kan, en hij zijne gaaf zelve als een prikkel te meer, niet als een vrijbrief tot rusten of zich herhalen beschouwt. Lucas van Leiden vat zijne kunst op als ware hij het verantwoordelijk hoofd eener gilde, en zijne eigen prenten de proefstukken van kandidaten voor het lidmaatschap, over wier toelating hij te beslissen heeft. Is eene zijner gravuren niet geslaagd, dan maakt hij eene andere en betere; komen er onzuivere afdrukken te voorschijn, hij vernietigt ze. Geen | |
[pagina 565]
| |
stuk mag met zijne naamteekening de wereld in, of het moet de volmaaktheid nabij komen die het in zijn vermogen is er aan mede te deelen.Ga naar voetnoot1 Deze gestrengheid der meesters van het oudere tijdvak heeft voor de toekomst vruchten gedragen. De onverbiddelijke teekenaars, hoofdlieden van onzigtbare ambachten, die met hunne kunst het zoo ernstig meenden en niets aan het toeval overlieten, hebben de grondslagen eener overlevering gelegd aan welke de jongeren, die haar getrouw bleven, de helft hunner onsterfelijkheid danken. De volmaaktheid van lijnen bedoel ik, die, bij de groote hollandsche schilders der 17de eeuw, met den gloed der kleuren en de onafhankelijkheid in de keus der onderwerpen gepaard zou gaan.Ga naar voetnoot2 De zoonen woekerden met den stijl der vaderen, en waren het aan de vaderen verpligt dat zij van jongsaf als ademhaalden in liefde en eerbied voor de kunst. Zelfs Rembrand ware er niet gekomen zoo hij in die goede school zich niet gevormd had, en zijn oudere stadgenoot Lucas van Leiden hem niet op de waardigste wijze voorgetreden was. |
|