Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 551]
| |
XXII [Het portret. Antonis Mor]Cornelis van Haarlem en zijne voorgangers kunnen als schilders niet op één lijn gesteld worden met Hendrik Goltzius als graveur. De eerste noordnederlandsche konterfeiter met het penseel bij wien men, in minder nationale vormen dan bij den Haarlemmer, doch met een schitterender en zwieriger talent, het mans- en het vrouweportret van den nieuweren tijd voor goed rang ziet nemen, is de herhaaldelijk genoemde Antonis Mor van Utrecht, naar eene hoeve of een klein landgoed in zijn bezit bijgenaamd van Dashorst. Het Louvre-muzeum bezit sedert 1878Ga naar voetnoot1 de zijdeuren van een door Antonis Mor geschilderd altaarstuk, welks middenpaneel verloren of verdwaald schijnt. Het zijn: de portretten van een spaansch-brabantsch edelman en zijne twee jonge zoonen links, het portret van de moeder dier knapen regts. Hoewel deze beelden driehonderd jaren oud zijn (Mor overleed te Antwerpen in 1581, en men meent te weten dat de schilderij dagteekent van 1578), vertoonen zij daarvan geen sporen. De tijd eerbiedigde ze. Leerling van Jan Schoorl, gunsteling van Filips II en van Alva, heeft Mor waarschijnlijk nog andere altaarstukken geschilderd dan dit. Mogelijk bevinden er zich van hem in Spanje. Maar zoo de zijdeuren der overigen op de parijsche zijdeuren gelijken, dan voltooijen zij altegader één bewijs. Door hunne houding, maar ook door hunne | |
[pagina 552]
| |
houding alleen, behooren de knielende vader en zijne knielende zoonen nog aan de midden-eeuwen en aan het middeneeuwsch katholicisme. De gelaatsuitdrukking heeft niets konventioneels meer. Wat de moeder betreft, - wie niet wist dat zij eene vrouw uit de 16de eeuw voorstelt, zou haar portret voor een werk van Van Dyck of Van der Helst aanzien. Dit bijzondere in zijne portretten had Mor van Titiaan, wiens vermaardheid hem naar Venetie lokte.Ga naar voetnoot1 Een mansportret van hem in het Louvre-muzeum (geteekend en gedagteekend: Ant. Mor 1565) heeft zoo geheel de titiaansche uitdrukking dat zelfs geoefende oogen er door van het spoor konden gebragt worden.Ga naar voetnoot2 Een ander portret, insgelijks in den Louvre, de beroemde Nain de Charles Quint, vertoont het titiaansche in bijna nog sterker mate.Ga naar voetnoot3 Deze dwerg in hofcostuum, met de hand op den rug van een grooten hond, - die op ongezochte wijze hem nog kleiner doet schijnen, - is tegelijk eene onvergetelijke schilderij en een hoofdstuk uit de geschiedenis der europesche beschaving of wanbeschaving.Ga naar voetnoot4 Mor's meesterstuk misschien (er bevinden zich van hem in Engeland portretten die even schoon kunnen | |
[pagina 553]
| |
zijn)Ga naar voetnoot1 is de beeldtenis van een onbekende in het haagsche Mauritshuis, niet het jaartal 1564. Kan zij het portret zijn van den utrechtschen goudsmid der 16de eeuw, Willem Eerstensz van Vianen? Men heeft dit gegist. De man ziet er uit als een Hollander of een Engelschman, niet als een Spanjaard of een Italiaan. Vóór hem, op de met een groen kleed overdekte tafel, onderscheidt men twee gouden ringen en een geciseleerd gouden fleschje.Ga naar voetnoot2 Het zwaartepunt echter ligt niet in den voorgestelden persoon, maar (hoe zal men het noemen?) in het definitieve der behandeling. Indien morgen het haagsche portret van Antonis Mor naar eene vergelijkende wereldtentoonstelling gezonden werd, dan zou de jury het onmiddellijk onder de volmaakte proeven rangschikken. Niet omdat het specifiek hollandsch of specifiek italiaansch is, maar omdat het een standaard van volkomenheid vertegenwoordigt die sedert in Europa niet overtroffen werd. Nog heden zou een schilder, die óók zoo iets leverde, onder de beste portretschilders van alle tijden gerekend worden. Men ziet tevens uit dit voorbeeld dat, zoo het loskomen of niet loskomen uit het middeneeuwsche eene dagteekening is geweest in de geschiedenis onzer kunst, dit niets te maken heeft gehad met het persoonlijk | |
[pagina 554]
| |
roomsch- of niet roomsch-zijn der schilders. Onafhankelijk van de wisselingen in het staatkundige of het godsdienstige, is de kunst haar eigen weg blijven gaan, het aanbod bepaald blijven worden door de vraag. Antonis Mor was zóó goed roomsch en zóó goed spaansch dat de protestanten hem voor een slecht Nederlander moeten houden. Zij behooren voor het minst hem geluk te wenschen dat hij, door te sterven in het jaar der afzwering, nog juist ontkomen is aan de keus tusschen zijn beschermer Granvelle en de zaak der vrijheid. Niettemin heeft de 17de eeuw, overvloedig in het voortbrengen der schoonste konterfeitsels, geen schoonere dan de zijne voortgebragt; en indien Mor, met Rembrand en de anderen, tot het schilderen van een gilde- of een doelenstuk had kunnen geroepen worden, dan ware Rembrand de éénige geweest voor wien hij de vlag had moeten strijken. Hetgeen in Mor's portretten aan de eeuw herinnert, uit welke zij afkomstig zijn, is iets zuiver uitwendigs. Het zijn de beeldtenissen van lieden die of tot de groote wereld behooren, of naar de manieren en de kleederdragt van deze zich voegen. Men vindt er het republikeinsche nog niet waar te nemen, het van de zucht naar provinciaal en stedelijk zelfbestuur getuigende, waardoor vermaarde schuttersmaaltijden en gildestukken der 17de eeuw zich onderscheiden, en waaraan men zien kan dat in Nederland tusschentijds, voor een verarmden adel, de nouvelle couche eener regerende rijke burgerklasse in de plaats gekomen was.Ga naar voetnoot1 |
|