Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XVI [Glasschilderkunst. Dirk en Wouter Crabeth. De Sint Janskerk te Gouda. De Oude Kerk te Amsterdam]Even afhankelijk en vergelijkenderwijs onvruchtbaar als de Noord-Nederlanders in het verluchten gebleven zijn, even overvloedig en zelfstandig waren zij in het ‘glasschrijven’ en het zamenstellen van kompositien in wit en zwart krijt voor geschilderde kerkramen. Indien, met toepassing der procédés van den fotogra- | |
[pagina 511]
| |
fischen kooldruk, in onze dagen de voornaamste kartons vermenigvuldigd werden die tusschen de jaren 1550 en 1580 de broeders Dirk en Wouter Crabeth bij het zamenstellen hunner ‘goudsche glazen’ hebben gediend, dan zou in de schatting van het buitenland de noordnederlandsche kunstgeschiedenis geacht worden eene provincie veroverd te hebben.Ga naar voetnoot1 Behalve van de Crabeth's vindt men onder de goudsche glasschilders ook gewag gemaakt van Adriaan Gerritsz de Vrije, van Willem Thybaut, van Lambert van Noord, van Dirk van Zijl, van Dirk Jansz Lonk, van Willem Tomberg. Te Haarlem woonde een glasschilder die Cornelis IJsbrandsz Cussens, te Leiden een die Cornelis Cloeck heette. De leidsche burgemeester Isaac Swanenburg werkte voor Gouda. Sommige der oudste goudsche kartons worden aan Lucas van Leiden toegeschreven. Men weet in elk geval dat Lucas mededeed.Ga naar voetnoot2 Die overvloed van namen staaft eene merkwaardige kunstbeweging. Dirk Crabeth, eenige jaren ouder dan zijn broeder, moet de schilderwerken in glas van Albrecht Dürer te Parijs gezien hebben. Wouter had Italie bezocht, en kende door eigen aanschouwen sommige werken van Rafael. Laat ons aan den anderen kant niet vergeten dat toen in 1555 de Sint Janskerk te | |
[pagina 512]
| |
Gouda door deze kunstenaars begon versierd te worden, het de bedoeling was een stel oudere geschilderde ramen, in 1552 door een brand vernield, te vervangen. Als vervaardigers dier omgekomen eerstelingen worden in de oudste stadsarchieven een kloosterling, zekere broeder Cornelis, en de glazemakers Coddesteyn en Ponsen genoemd; vermoedelijk leermeesters van Dirk en Wouter Crabeth, die, zoonen van een stedelijk ambtenaartje, insgelijks hunne loopbaan als glasmakers begonnen, niet als kunstenaars.Ga naar voetnoot1 De goudsche Sint Janskerk telt één en dertig groote en vijfentwintig kleinere ramen, allen geschilderd.Ga naar voetnoot2 Welligt had in de 16de eeuw geen andere stad van Europa zulk een glazen kunstmuzeum aan te bieden.Ga naar voetnoot3 De tijd, de wind, de hagel, kerkelijke vooroordeelen, de schrielheid of het onverstand der nakomelingschap, hebben dit nationaal gedenkteeken niet weinig schade doen lijden. Bij het aanbrengen van herstellingen is meestal op onberedeneerde wijze te werk gegaan; onberedeneerdst van al in onze kunstlievende eeuw. Voor het restaureren van een Johannes den Dooperkop in een der kapitaalste ramen heeft men, niet vele jaren geleden, zich blindelings bediend van scherven afkomstig uit een raam van minder omvang of minder waarde; zoodat in 1878, bij gelegenheid eener | |
[pagina 513]
| |
officiële inspektie door deskundigen, die ongelukkige kop bleek zamengesteld uit een voorhoofd, een achterhoofd, een neus, een mond, en een oog, ontleend aan vijf verschillende figuren.Ga naar voetnoot1 Niet veel schranderder werd in 1621 gehandeld, toen een onnaspeurlijke God de Vader zich uit het bovengedeelte van een venster verwijderd, en met stille trom door een redeloos ornament vervangen zag.Ga naar voetnoot2 Doch deze kleine gebreken kunnen groote deugden niet wegnemen of verduisteren. In elk geval zal met de hulp der voortreffelijke kartons, wier gelukkige bewaring men aan de piëteit van twee goudsche burgervaders der 18de eeuw te danken heeftGa naar voetnoot3, een volgend geslacht desverkiezend aan het geheele werk zijn oorspronkelijk aanzien kunnen teruggeven. Het kenmerkt de noordnederlandsche glasschrijverij der 16de eeuw, dat zij op eene levende betrekking tusschen de kunst en de toenmalige tijdsomstandigheden wijst. Te meer verdient dit herinnerd te worden omdat geschilderde kerkramen alligt schijnen kunnen, noodzakelijk tot het gebied van het overeengekomene of kunstmatige te behooren. Natuurlijk stellen de goudsche glazen bij den eersten aanblik slechts tafereelen uit den bijbel en de christelijke kerkgeschiedenis voor. Het is de doop van Christus in de Jordaan, Christus het evangelie verkondigend aan de schare, Johannes de Dooper voor koning He- | |
[pagina 514]
| |
rodes, Johannes in de gevangenis, de instelling van het H. Avondmaal, koning Salomo en de koningin van Scheba,Ga naar voetnoot1 de offerande van den profeet Elias, de tempelroof van Heliodorus, de jeruzalemsche tempelreiniging door Jezus, en zoo voorts. Een kleiner getal, van ietwat later dagteekening en door andere meesters, geven tafereelen uit de vaderlandsche historie te aanschouwen. Er is er een van 1594, waar men graaf Willem II van Holland aan de heemraden van Rijnland de bekende privilegien van 1255 ziet schenken.Ga naar voetnoot2 Een van 1596 is eene allegorische voorstelling der Vrijheid van Geweten, en vertoont onder meer de wapens van prins Maurits. Een van 1603, ontworpen door burgemeester Swanenburg, verbeeldt het ontzet van Leiden in 1574.Ga naar voetnoot3 Ik denk echter aan andere, minder regtstreeksche wenken van dien aard. Een raam van 1557, bij Dirk Crabeth besteld door koning Filips II van Spanje, heeft een wijdluftig latijnsch onderschrift waarin door de letters P.P. die vorst als pater patriae of vader des vaderlands aangeduid wordt. Ten onregte heeft men in later tijd deze afkorting als eene satire voorgesteld; een ironisch republikeinsch protest van den wrokkenden schilder.Ga naar voetnoot4 Zij bewijst veeleer dat Filips II in 1557 bij | |
[pagina 515]
| |
voortduring als de waardige opvolger zijns vaders beschouwd werd, en nog niemand in Nederland er op dat oogenblik aan dacht de wettigheid of het voorregt zijner heerschappij te betwisten. Dirk Crabeth voerde niet enkel naar gegeven voorschriften eene koninklijke bestelling uit; hij was tevens tolk van het algemeen gevoelen en, zoo hij in het staatkundige eene eigen meening had, tolk van de zijne. De jeruzalemsche tempelroof van den syrischen Heliodorus, door Wouter Crabeth, is eene zelfstandige bewerking van hetzelfde onderwerp als door Rafael voor eene der stanza's van het Vatikaan gekozen was. Het goudsche raam was een geschenk van zekeren hertog Eric van Brunswijk, heer van Woerden; in zijne jeugd goed lutheraan, later goed roomsch. De uitvoering had plaats in het beeldstormersjaar 1566, en door de keus der stof wilde de schenker te kennen geven dat hij dit bedrijf der ikonoklasten als strafwaardige heiligschennis aanmerkte. Willem de Zwijger hoorde hiervan, en vond 's hertogs kritiek blijkbaar ongepast of onvolledig. Heet van de naald droeg hij in 1567 Dirk Crabeth het vervaardigen van een pendant of tegenstuk op: een raam voorstellend hoe tweehonderd jaren na het tegenhouden van Heliodorus door den engel, Jezus zelf de geldwisselaars, veehandelaars, en vogelkoopen, met zweepslagen uit het jeruzalemsche heiligdom verdreef. De repliek was te gevoeliger, de toespeling op de misbruiken van het katholicisme te scherper, omdat het raam bestemd was voor eene roomsche kerk, en de prins van Oranje op dat tijdstip nog niet geacht | |
[pagina 516]
| |
kon worden voor goed met het katholicisme gebroken te hebben.Ga naar voetnoot1 Goedaardige en welopgevoede humor, aan den anderen kant, welke polemiseerde met gekleurd glas, en een vreedzaam kunstenaar als tusschenpersoon bezigde. Onschadelijker en wellevender dan de polemiek met de pen, later tusschen den prins en den spaanschen koning gevoerd. Gelukkige tijd ook voor de kunstenaars en de kunst, wanneer deze dus regtstreeks het leven raakt, en zij door beschermers van dien rang aan het werk gezet wordt. De 16de eeuw heeft in Nederland dit verschijnsel zich niet alleen te Gouda zien voordoen. In het Lieve Vrouwekoor der Oude of Sint Nikolaaskerk te Amsterdam bevindt zich een geschilderd venster van 1555, gehouden voor een werk van Pieter Aertsen, dien zijne tijdgenooten en gildebroeders Langen Pier noemden. Het bovenstuk verbeeldt de nieuwtestamentische geschiedenis van Maria en Elisabeth, benevens den groet des engels aan Maria. Het benedenvak is eene regte anecdote contemporaine in lijnen en kleuren.Ga naar voetnoot2 Een aanzienlijk Amsterdammer der 16de eeuw, Jan Claasz van Hoppen, naderhand burgemeester en schepen geworden,Ga naar voetnoot3 heeft in zijne jeugd, kind van zijn tijd, een weinig ‘gelutherd’ of ‘gekalvynd.’ Op dezelfde wijze zou driehonderd jaren daarna door den jon- | |
[pagina 517]
| |
gen Van der Palm en zijne tijdgenooten ‘zoowat gekeesd’ worden. Maar hetzij door den invloed van vrouw en zusters, hetzij door de toespraak van den pastoor van Sint Nikolaas, hetzij door eigen voortgezette studie en nadenken, - de toekomstige burgemeester is hoe dan ook tot de overtuiging gekomen dat door hem indertijd schadelijke ketterijen zijn aangekleefd. Hij heeft de verbindtenis met het katholicisme vernieuwd. Als teeken van zijn berouw, en ook uit erkentelijkheid jegens de hemelsche magten die zijn verdoold gemoed in den regten weg terugvoerden, heeft hij aan zijne parochiekerk dit geschilderd venster vereerd. Hemzelf ziet men in knielende houding schuldbelijdend afgebeeld aan de voeten van den apostel Paulus, vertegenwoordiger der ware leer. Aan de voeten van Petrus, bewaarder van de eenheid der kerk, ligt Van Hoppen's vrouw, met nog twee andere amsterdamsche dames. Vermanend en onderwijzend staat, op den achtergrond links, George van Egmond, bisschop van Utrecht. Op den achtergrond regts, dreigend en gestreng, koningin Maria van Hongarije, zuster van Karel V, in 1531 door haar broeder aangesteld tot landvoogdes der Vereenigde Nederlanden, en gedurende vijftien jaren met geduchte geestkracht in die betrekking werkzaam gebleven.Ga naar voetnoot1 In zichzelf zou dit bijwerk onze aandacht niet verdienen. In geen geval mag het deze afleiden van het hoofdwerk. Doch het eigenaardige is dat wij te Am- | |
[pagina 518]
| |
sterdam en te Gouda het accidentele verbonden vinden met wezenlijke kunst. De noordnederlandsche glasschilders der 16de eeuw, gevormd naar de beste buitenlandsche methoden, bekend met Vlaanderen en Duitschland, met Frankrijk en Italie, uitmuntende teekenaars, vertrouwd met de meeste geheimen van proportie en perspektief, van ordonnantie en koloriet zijn de leermeesters geworden van een geslacht dat in de 17de eeuw niet minder door degelijke technische kennis van het vak zich onderscheiden zou, dan door overvloed van schoone kleuren en treffende tegenstellingen van licht en bruin. Met hen begint eigenlijk, zoo men de uitdrukking gehandhaafd wenscht te zien, de hollandsche schilderschool.Ga naar voetnoot1 |
|