Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [Groot Paushuize te Utrecht. Adriaan VI]Nog een tweetal andere en voornamer historische woningen behooren vermeld te worden; beiden zoowel om het karakteristieke van hun bouwtrant, als om de vermaardheid hunner stichters. Ik bedoel in de eerste plaats het utrechtsch Groot Paushuize, dat tusschen de jaren 1518 en 1523 voor rekening van den toekomstigen Adriaan VI gebouwd werd, en naar aanleiding waarvan ik de vrijheid neem, aan het voor beide partijen eervol kontrast te herinneren, aangeboden door het leven der twee aan de geschiedenis behoorende tijdgenooten en Nederlanders: Erasmus van Rotterdam en Adriaan Floriszen van Utrecht.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 467]
| |
Den laatste loopt in den aanvang alles mede. De weduwe van Karel den Stoute helpt hem aan den doktoralen hoed, aan eene pastoorsplaats te Goedereede, aan een kanunnikaat en een professoraat te Leuven. Te Leuven wordt hij weldra deken van Sint Pieter en onder-kanselier der hoogeschool; te Antwerpen deken van Onze Lieve Vrouw; te Utrecht schatmeester van Sint Maarten en proost van Oud-Munster. Al spoedig is hij zoo rijk dat hij uit eigen middelen de leuvensche universiteit met een naar hem genoemd kollegie voor arme studenten begiftigen kan. Keizer Maximiliaan benoemt hem tot gouverneur van zijn kleinzoon, tot rekestmeester, tot ambassadeur in Spanje; de koning van Arragon en Kastielje stelt hem tot bisschop van Tortosa aan. Keizer Karel maakt van hem een ambtgenoot en opvolger van Ximenes, een eersten minister, een spaansch onderkoning. In hetzelfde jaar dat men te Utrecht den eersten steen van het naar hem te noemen huis legt, verheft paus Leo X hem tot kardinaal. Wanneer het vijf jaren verder is, dan wordt hij zelf tot paus gekozen. Aan zulk een leven dacht ik, toen, sprekend over Erasmus' jeugd, hiervóór, ik het in hem prees dat hij niet bezweken was voor de verzoeking, naar eene schitterende carrière te haken. De loopbaan van paus Adriaan bewijst dat de overlevering geen fabel volgt, wanneer zij gelooft dat het slechts van Erasmus zou hebben afgehangen naar eene soortgelijke te staan, en | |
[pagina 468]
| |
haar te vervullen. Zelfs een man van zoo geringe, zoo twijfelachtige afkomst als de zijne, mits toegerust met buitengewone talenten, kon in de eerste helft der 16de eeuw alles worden. Tevens doet paus Adriaan's betrekkelijke superioriteit een geschikten maatstaf tot beoordeeling van het zeldzame in Erasmus aan de hand. De jongere, ofschoon slechts a gentleman of the press, gelijk men in onze dagen zich uitdrukken zou, wordt niet alleen feitelijk geraadpleegd door den oudere, dien het kollegie van kardinalen met eenparige stemmen tot bisschop van Rome had uitgeroepen en die te Leuven weleer Erasmus onder zijne toehoorders telde, maar de geschiedenis heeft sedert lang erkend dat de meeste vastheid van geest en tegelijk de meeste zachtheid zich aan de zijde van den geraadpleegde bevonden.Ga naar voetnoot1 Zonder de deugden of de bekwaamheden van paus Adriaan te verkleinen, kan men zeggen dat hij de bijzondere soort van meerderheid, welke Erasmus eigen was, sprekend doet uitkomen. Er zijn geen redenen aan de opregtheid van's pausen nederigheid te twijfelen, wanneer hij daags na zijne benoeming in een brief uit Spanje aan een vriend in Nederland betuigt, dat ‘in zijne proostdij te Utrecht God te dienen de liefste zijner wenschen zou geweest zijn.’Ga naar voetnoot2 Veeleer gelooven wij dat hij de ideale paus uit Erasmus' Lof der Dwaasheid was, eer bedroefd dan blijde | |
[pagina 469]
| |
over de onafhankelijk van zijn wil op hem uitgebragte keus; en wij houden de voorname maar eenvoudige utrechtsche woning, waar hij zich had voorgesteld zijne dagen te zullen eindigen, voor een teeken hoe vreemd de hoogmoed hem was. Bij heb prijzen van het eigenaardig voorkomen der oudnederlandsche steden wordt tusschen de heugenissen uit een later en een vroeger tijdperk van Nederlands geschiedenis, misschien niet altijd zorgvuldig genoeg onderscheiden. Het Nederland der 17de eeuw leeft voort in sommige gedeelten van Middelburg, van Rotterdam, bovenal van Amsterdam. Het zijn de fraaije, betrekkelijk nieuwerwetsche grachten en binnenwateren, regts en links beplant met rijen boomen en rijen huizen; huizen uit de gelaatstrekken van wier gevels de middeneeuwsche plooi voor goed verdwenen is; huizen ‘met spiegelglazen,’ gelijk een jonger geslacht goedvond ze te doopen, in dat ééne woord al de bijzonderheden in den bouwtrant van een bepaald tijdperk zamenvattend. Om het oudere Nederland, het Nederland der 16de eeuw, moet men te Dordrecht en te Delft, te Haarlem en te Alkmaar, te Groningen en te Kampen, te Deventer en te Nijmegen; moet men niet het laatst te Utrecht komen. Eene Utrechtsche straat, toeloopend op eene andere waar men het Paushuis een min of meer regten hoek ziet vormen met eene gracht, vertoont een der opmerkelijkste stadsgezigten uit ons land. Het huis is niet vorstelijk en niet hoog; hoewel het oorspronkelijk, toen de bodem eene andere gedaante had, minder laag was dan het sedert is gaan schijnen. In de | |
[pagina 470]
| |
natuurlijke historie zou men het tot de voorwereld brengen, zoo ouderwetsch ziet het, met de kleine torens op de dekstukken van zijn trapgevel, met zijn Sint Salvator in de nis tusschen de vensters der eerste verdieping, er uit. Maar, tegelijk met iets degelijks, heeft het iets buitengewoon rustigs over zich, iets dat in eene aangename stemming brengt. Bij het houden eener inwendige nabetrachting geraakt men tot de slotsom dat de utrechtsche deken en kanunniken van den voortijd, toen zij de verheffing van Oud Munster's proost op den pauselijken zetel als eene heuchelijke gebeurtenis vierden, alles welgewogen van minder kortzigtigheid blijk gaven dan onze afkeer van hunne politiek geneigd is hun toe te schrijven.Ga naar voetnoot1 |
|