Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
VII [Burgerlijke bouwkunst. Stadhuizen en andere openbare gebouwen der 14de, 15de, en 16de eeuw]Verschillende fraaije oude raadhuizen en hallen in Nederland, te Delft, te Schoonhoven, te Bolsward, te Nijmegen, te Amsterdam, te Haarlem, zijn gebouwd in de eerste helft der 17de eeuw.Ga naar voetnoot1 De meeste andere stadhuizen en evenzoo de verdere openbare burgerlijke gebouwen met stijl, welke nog aangetroffen worden, dagteekenen van vóór 1600. Bolwerken of zinnebeelden van het burgerdom zelf hebben zij, in de jaren | |
[pagina 453]
| |
die op 1572 onmiddellijk volgden, van de heerschende politieke beeldstormerij, half anti-papistisch, half anti-aristokratisch of -autokratisch, uit den aard der zaak minder te lijden gehad. De stadhuizen werden verschoond om dezelfde redenen welke kerken, abdijen, kasteelen, noch citadellen, genade konden doen vinden.Ga naar voetnoot1 Volgens eene merkwaardige oude aanteekening was in 1574 Den Haag in zulke mate uitgestorven, dat de moeder van den dichter Huygens, die in dat jaar de stad bezocht, bij het doorrijden geen levende ziel in de straten ontmoette behalve één oud man uit het volk, gezeten op de trappen van het stadhuis.Ga naar voetnoot2 Doch men leest niet dat het stadhuis zelf door de haagsche geuzen stukgeslagen was. Wel dat de spaansche soldaten onbeschaamd en woest huisgehouden hadden op het Binnenhof. De raadkamer in het stadhuis te Kampen, werk van 1545, heeft in 1572 en vervolgens niet de minste | |
[pagina 454]
| |
schade geleden; zij, noch haar beroemde schoorsteen, noch hare koorhekvormige balustrade, noch hare gebeeldhouwde stoelen en spreekgestoelte in kanunniks-bank-gedaante. In de chronologische lijst der kampensche wederwaardigheden wordt van den brand van 1543 gewaagd, die het stadhuis gedeeltelijk vernielde; over eene latere plundering der raadkamer door geuzen geen woord. Deze zaal is thans nog even gaaf als toen zij gemaakt werd.Ga naar voetnoot1 Een ander aanschouwelijk voorbeeld is de geschiedenis van het fraaije stadhuis te Leiden. De leidsche Pieter- en Pauluskerk werd na 1566 kaal en knap gelaten. De Hooglandsche, trots van een vroeger geslacht, bleef onvoltooid. Naar den Burgt werd niet omgezien; of, zoo men hem herdacht, het was alleen om uit de verte hem nogmaals te verwenschen. Voor hun stadhuis daarentegen hadden de leidsche geuzen alles over. Reeds in 1576, slechts twee jaren na het beleg, was zijn toren, dien in 1573 een brand gesloopt had, met liefde weder geheel vernieuwd. Reeds in 1579 vertoonde de voorzijde haar tegenwoordigen karaktervollen aanblik: geen onberispelijke evenredigheden, wel is waar, maar een schooner gevel dan van één openbaar gebouw hetwelk Nederland in de 18de of de 19de eeuw heeft zien verrijzen.Ga naar voetnoot2 Tweehonderd jaren ouder dan het leidsche is het raadhuis van Sluis, in Zeeland. Boven een vlakken | |
[pagina 455]
| |
gevel met slechts twee of drie vensters, en zonder ander versiersel dan eene effen pui die naar zijne eenige deur voert, verheft zich een hooge en kloeke vierkante toren, gekroond met vijf kleinere, waarvan de middelste meteen het spits toeloopend dak vormt.Ga naar voetnoot1 Aan de balken in de raadzaal, beneden, worden opmerkelijke overblijfselen eener ruwe soort van beeldhouwwerk gevonden, insgelijks uit de laatste jaren der 14de eeuw.Ga naar voetnoot2 Van een soortgelijken toren als dien te Sluis verheft nog heden zich het oude benedengedeelte uit het sedert vernieuwd stadhuis te Delft.Ga naar voetnoot3 Het stadhuis te Zierikzee wordt gezegd in 1482 voltooid geweest te zijn, maar het jaartal 1554 in den gevel wijst op bijvoegselen van later tijd. Daaronder zal de toren behoord hebben: een goudsmidswerk in het groot, dat, rijk versierd en fijn, uit een breeden stompen veelhoek eensklaps komt opschieten.Ga naar voetnoot4 De voorgevel doet aan eene groote partikuliere woning denken, veeleer dan aan een openbaar gebouw. Minder blind dan die te Sluis, zelfs overvloedig van vensters voorzien, is hij evenwel eenvoudig: geen pui, geen nissen, geen beelden. Beelden in nissen of op consoles, onderscheiden van die aan en in de kerken, worden in Noord-Nederland | |
[pagina 456]
| |
het eerst gevonden aan het stadhuis te Veere, weldra aan het stadhuis te Middelburg, iets later aan het stadhuis te Nijmegen. Aan het stadhuis te Veere moet lang gewerkt zijn, want het jongste beeld in den voorgevel is dat van Anna van Borssele's eenigen zoon, Adolf van Bourgondie, overleden in 1540; denzelfden wiens gouverneur Jacobus Battus was en voor wien Erasmus zijn Ponjaard van den christenridder bestemde.Ga naar voetnoot1 Dit belet echter niet dat, zooals door oude stukken uitgewezen wordt, de grondslagen reeds in 1474 gelegd kunnen zijn; slechts vijf jaren vóór Anthonis Kelderman de oude, uit Mechelen, aannam den toren der Groote Kerk te bouwen.Ga naar voetnoot2 In den gevel van het stadhuis te Kampen, herbouwd en versierd in 1545, prijken een Alexander de Groote, een Karel de Groote, en vier vrouwebeelden: de afgetrokken begrippen Matigheid, Trouw, Geregtigheid, en Liefdadigheid.Ga naar voetnoot3 Anders te Nijmegen, te Middelburg, te Veere, waar de beelden zoo niet portretten zijn, althans historische personen uit de vaderlandsche geschiedenis voorstellen of uit de geschiedenis der stad. Te Nijmegen zijn het acht duitsche keizers en roomsch-koningen die de voormalige rijksstad privilegien schon- | |
[pagina 457]
| |
ken.Ga naar voetnoot1 Te Middelburg is het eene volledige galerij, altemaal graven en gravinnen van Holland en Zeeland.Ga naar voetnoot2 Van de zeven beelden in den gevel van het raadhuis te Veere zeide ik reeds vroeger dat zij zeven heeren en vrouwen van het toekomstig markiezaat voorstellen.Ga naar voetnoot3 De vorsten uit het Huis van Oranje, naderhand ten gevolge der spaansche afzwering markiezen van Veere en Vlissingen geworden, hebben met andere zaken de handen te vol gehad om aan het onderhoud van dit gebouw veel aandacht te kunnen schenken. Dan wel, zij gevoelden meer voor het kasteel van Breda, en voor de bredasche herinneringen uit het geslacht Nassau. De geuzetijd, die de Onze Lieve Vrouwekerk te Veere, zoo oud als het stadhuis, deerlijk mishandelde of verwaarloosde, spaarde dit laatste; evenals in Den Haag, te Leiden, te Kampen, en alom. Ten minste, het stadhuis te Veere heeft niet in dezelfde mate als de verdere overblijfselen der doodschgeworden oude zeeuwsche stad, waar Balthazar de Moucheron indertijd de | |
[pagina 458]
| |
eerste grondslagen der O.I. Compagnie legde, tol aan de vergankelijkheid betaald.Ga naar voetnoot1 De duitsche keizers aan het stadhuis te Nijmegen, met het beeld der Heilige Maagd om den hoek, wijzen op den tijd die de overwinning van het protestantisme te onzent voorafgegaan is, en tegelijk op een bij uitnemendheid nederlandschen karaktertrek. De Nijmegenaren der 16de eeuw konden, buiten hunne nationale neiging tot souvereiniteit in eigen kring, geen verstandige reden aanvoeren waarom zij tot iederen prijs eene rijksstad wilden blijven. Stoffelijk voordeel, gelijk in vroeger eeuwen het geval geweest was, kon de afzondering hun niet langer aanbrengen; en zij liepen gevaar, door dit zich opsluiten in zichzelf, aan hunne hoogere vorming schade te lijden. Niettemin was in hunne schatting deze kwestie gewigtiger dan roomsch te blijven of gereformeerd te worden. Het denkbeeld dat Nijmegen een bisschop van Utrecht, een hertog van Gelderland, een graaf van Holland of Zeeland zou toebehooren, kwetste, hoe natuurlijk ook, hen tot in de ziel. Aan hunne voorouders, aan hunne naneven, aan zichzelven, meenden zij verschuldigd te zijn den gevel van hun raadhuis met de beeldtenissen eener reeks duitsche vorsten te versieren. Dit staafde hun regt, vonden zij, buiten God en den Keizer niemand boven zich te erkennen. De Vlamingen en de Brabanders hadden van oudsher meer bouwkunstig genie dan de Groningers of de Frie- | |
[pagina 459]
| |
zen; meer ook dan de Gelderschen, de Stichtschen, de Hollanders, of de Zeeuwen. In de 14de, de 15de, de 16de eeuw, zien wij in Noord-Nederland allengs sommige stadhuizen verrijzen, die naar de vermaardste in Zuid-Nederland zweemen, en vermoedelijk door Zuid-Nederlanders gebouwd of ontworpen zijn. Evenals valt op te merken bij de gevels onzer oude woonhuizen, neemt ook bij de raadhuizen en andere openbare gebouwen, naarmate men noordelijker komt, het eigenaardig noordnederlandsche toe en vermindert de afhankelijkheid ten aanzien van het Zuiden. Het stadhuis te Kampen, de kanselarij of de waag te Leeuwarden, het stadhuis te Franeker of de waag te Alkmaar, treffen niet onmiddellijk door hun vlaamsch karakter. Evenmin het stadhuis te Leiden of het stadhuis in Den Haag. Zelfs muntte dit laatste, bij vergelijking gesproken, oudtijds door oorspronkelijkheid uit.Ga naar voetnoot1 Komt men daarentegen zuidelijker, dan worden de zuid-nederlandsche herinneringen levendiger en overvloediger. Het stadhuis te Nijmegen kon gebouwd zijn door een Brabander. De toren van dat te Sluis is een zuiver vlaamsche belfrood. De torens en gevels van die te Veere en te Middelburg doen meest van al aan Gent, aan Leuven, aan Brussel denken. Hoe digter bij de bron, des te sprekender de gelijkenis.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 460]
| |
Het middelburgsch stadhuis is niet alleen fraaijer dan dat te Veere: het overtreft alle andere gedenkteekenen der burgerlijke bouwkunst in Noord-Nederland uit den tijd die de inneming van Den Briel door de watergeuzen voorafgegaan, of daarmede ineengevloeid en er regtstreeks uit voortgekomen is. Van de middelburgsche abdij, die een godsdienstig monument was, is nagenoeg geen steen op den anderen gebleven; althans hare overblijfselen zijn in zulke mate door elkander geworpen, en vormen thans een zoo onzamenhangend geheel, dat het oorspronkelijk gebouw in pastei gevallen schijnt, gelijk de boekdrukkers zeggen.Ga naar voetnoot1 Het stadhuis daarentegen is door dezelfde beeldstormers en dezelfde watergeuzen, wien op Walcheren bijna niets ontzag inboezemde, gespaard.Ga naar voetnoot2 Ook waren het geen heiligebeelden of andere theologische symbolen die het versierden, zooals de twaalf apostelen der twaalf abdij-torens. Ondanks de in den gevel prijkende gravinnen en graven, ondanks den vorstelijken belfrood, was elk militair karakter er vreemd aan. Voor het tevreden stellen der zegevierende partij van 1572 was het genoeg dat een stadhuis in niets aan eene citadel, en slechts in zoover aan eene kerk herinnerde, als zijne spitsen naar den Hemel wezen en zijne spits- | |
[pagina 461]
| |
boogvensters het zekere wijding gaven. Voor het overige mogt het naar hartelust getuigen van de magt der provincie, het aanzien der stad, den rijkdom en de loyauteit der burgers. In verschillende tijden werden van het middelburgsch raadhuis sommige gedeelten vernieuwd of hersteld. Andere gedeelten, die er aanvankelijk niet bijbehoorden, zijn met het stadhuis-zelf onder één dak gebragt.Ga naar voetnoot1 Van het karakter des geheels echter is niets verloren gegaan. Bij het stadhuis van Amsterdam vergeleken, thans koninklijk paleis, draagt, Zuid en Noord bijeengerekend het middelburgsche in hooger mate een oud nederlandschen stempel. Zijne gaafheid, de zuiverheid van zijn stijl, de rijkdom zijner versiering, het grootsche zijner afmetingen, maken het tot een dier gebouwen welke als het kort begrip eener volksgeschiedenis zijn, en, terwijl zij door het hartverheffende van hun aanblik het bovenkomen der gemeenheid beletten, tegelijk aan de aarde en aan het verleden vastzitten, aan de nationaliteit en aan het huisgezin, aan de eer en aan den arbeid, aan al het beste in het dagelijksch leven. |
|