Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 334]
| |
XII [Kritiek van Murmellius' werken]De werken van Murmellius, in klein-kwarto gedrukt met de bekende gothische handschriftletter van noord-europesche getijboeken en bijbels der 15de eeuw, vallen bij het eerste doorbladeren tegen.Ga naar voetnoot1 Kan er een tijd geweest zijn dat een nederlandsch geleerde, door het uitgeven van zulke nietigheden, naam maakte? Een bloemlezingje van achtenveertig bladzijden uit de elegien van Tibullus, Propertius, en Ovidius? Een kommentaartje bij Cicero's De Senectute? Een ander bij Pulciano's Rusticus? Zooveel ciceroniaansche Brieven als tweeëndertig pagina's bevatten kunnen? Een verbeterde tekst van Boëtius' De consolatione philosophiae? Zes satiren van Persius? Drie van Juvenalis? Lesjes voor eerstbeginnenden, bij elkander gesteld onder den naam van Pappa? Een polemisch geschriftje, des auteurs zwanezang, dat den vreemden titel Scoparius draagt?Ga naar voetnoot2 Ik kan alleen nazeggen dat de onaanzienlijke Pappa in minder dan vijftig jaren tweeëndertig malen herdrukt is, telkens duizend exemplaren. De bloemlezing uit Tibullus enz. beleefde in 1789, meer dan derdehalve eeuw na des schrijvers overlijden, hare zevenenzeventigste uitgaaf. Dergelijke onsterfelijkheid verraadt een bui- | |
[pagina 335]
| |
tengewoon talent van zamenstelling, en wijst op eene paedagogische roeping. De oudste drukken van Murmellius zijn ook uit een technisch oogpunt belangrijk. De auteur is zich bewust geweest typografische eerstelingen te leveren, en heeft er dankbaar roem op gedragen een zoon van het groote duitsche vaderland te zijn welks schranderheid de drukkunst met beweegbare letters vond.Ga naar voetnoot1 Bijna al de eerste of tweede uitgaven zijner werken zijn te Deventer verschenen; en de stukken wijzen uit dat opkomst en bloei der typografie in die stad, met het onderwijs van Hegius verband gehouden hebben. De deventersche Fraters, mannen van den ouden stempel, begrepen niet welke toekomst voor de nieuwe uitvinding weggelegd was. Aan zichzelven overgelaten, zouden zij met het kopiëren van handschriften voortgegaan zijn. Vóór Meester Sander bestond er te Deventer geen drukkerij; door zijn invloed verrezen er twee voor één, en Murmellius is ten einde toe, voor de verspreiding zijner geschriften, van zijne oude deventersche betrekkingen gebruik blijven maken.Ga naar voetnoot2 Met zijn Scoparius of Baanveger bedoelde hij het aanbevelen eener opruiming van verouderde leerboeken; en ongetwijfeld had de mode der italiaansche navol- | |
[pagina 336]
| |
ging een aandeel in dien ijver.Ga naar voetnoot1 De knapste mannen van het tijdvak-zelf waren ondanks de gebrekkige hulpmiddelen knap geworden. Het zou de tanden der zoonen niet reddeloos verstompt hebben, nog eene poos de zure druiven der vaderen te blijven eten. Evenwel, hetgeen wij van de middeneeuwsche schoolboeken weten doet ons begrijpen dat hervorming wenschelijk was, en geeft ons meteen den sleutel tot het schijnbaar onnoozele en kinderachtige van Murmellius' surrogaten. In een tijd toen er op de latijnsche scholen nog bijna geen grieksch onderwezen werd was het verstandig, het aanschaffen van een goed grieksch woordenboek den docenten in de eerste plaats tot pligt te stellen; en alleen wijzelven hebben schuld indien het ons vreemd toeschijnt dat de paedagoog, die zulke makke aanbevelingen voordraagt, zichzelf bij een revolutionairen bezem vergelijkt.Ga naar voetnoot2 Niet anders wat die kleine latijnsche tekst-uitgaven betreft. Het onderwijs in de spraakleer had sedert driehonderd jaren nagenoeg geen vorderingen gemaakt. De aangehaalde voorbeelden waren aan kerkvaders of aan middeneeuwsche auteurs ontleend. De latijnsche taalregels vormden afgetrokken bepalingen, vervat in duistere latijnsche bastaardverzen van middeneeuwsch | |
[pagina 337]
| |
fabrikaat. Murmellius wist wat hij deed toen hij in plaats daarvan de leerlingen onaanzienlijke proeven van zuiver latijn in handen gaf, proza en poëzie, nu uit een beroemd auteur der italiaansche renaissance getrokken, dan uit een romeinsch schrijver van den natijd, meestal uit romeinsche dichters en redenaars van den eersten rang. Alleen langzaam, door het toedienen van geringe hoeveelheden tegengif tegelijk, kon hij hopen zijn doel te zullen bereiken. Toen het ei eenmaal door hem overeind gezet was, werden de tijdgenooten door het voortreffelijke der methode om strijd getroffen. Het succès van Murmellius' onderwijs te Alkmaar, de toeloop zijner negenhonderd studenten, behoeven geen andere verklaring. Van het nederig peil waartoe hij zich getroostte af te dalen, kan best van al zijne Pappa ons een denkbeeld geven. Had men vóór hem de knapen latijn geleerd uit latijnsche boeken, hij nam de moedertaal te baat en herleidde, al moest zijne wetenschappelijke bevoegdheid daardoor in verdenking komen, de spraakleer tot hare eenvoudigste uitdrukking. Gesprekjes in het nederlandsch, van knapen met knapen, - elke kleine volzin met de latijnsche vertaling er onder of er boven, - deze was de vorm, een regte melkspijsvorm, waarin hij zijne taalregels de jeugd als met den paplepel ingaf.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 338]
| |
Nederlandsch noem ik de moederspraak dier dialogen. Werkelijk kan men er uit zien hoe in die dagen, evenals driehonderd jaren te voren tijdens de kruisvaartprediking van Meester Olivier in 1214, te Munster en te Keulen, te Deventer en te Alkmaar, overal in Nederland en in West-Duitschland waar het schoolboek van Murmellius bij het elementair klassiek onderwijs in gebruik was, één idioom volstond. Het is ongeveer de taal welke Erasmus in zijne kinderjaren sprak en hoorde spreken, en van welke hij op later leeftijd ten onregte meende (moeten wij gelooven) dat zij voor het fijner uitdrukken van zamengestelder begrippen ongeschikt was, laat staan voor de vlugt van dichtkunst of welsprekendheid. ‘Miin broer und ick hebben voor eyn half iaer ein luchtige kamer om twelf schillinc gehuert. - Paulus, geaccusiert der uytblivinghe, heft twe placken van den meister ontfanghen. - Ick heb Antonium notiirt dat die heft duyts gesproken. - Ic heb Peter notiirt der irreverencien: want hi voer einen pryester sinen hoet nicht afgenomen en heft. - Ik brenge dy ein potken half. - Ic can die gien gelic doen. - Het en sii saeck dat du mi gelic sals doen, ic sal dit cruisken dich vor den cop werpen. - Onse hertoch sal morgen heerschowinch doen. - Pawelis suster is so ser suverlic dat dair nicht boven en sy’.Ga naar voetnoot1 Uit het verband blijkt dat onder de jongelieden die zoo spreken (en waarvan de eenen reeds naar de mooije zusters hunner kameraden kijken, de anderen | |
[pagina 339]
| |
aan de parade van het garnizoen de voorkeur geven; dezen getuchtigd worden door den rector of conrector, genen elkander den bierkroes naar het hoofd werpen) zich knapen van niet ouder dan tien jaren bevinden. De zeden, die het leerboek schildert, zijn naief; somtijds ruw. Johannes beklaagt zich dat Peter op zijn broek gespuwd, Paulus op of in zijne schoenen gewaterd, de onmatige Anton 's nachts het bed verontreinigd heeft. Er volgen echter vele voorschriften die op het aanleeren van goede manieren betrekking hebben: ‘Du en salst nicht in die schottel steken broot dattu mit dynen tanden beroert hebbes. - Du salst gaen an die luchter syde des ghenen die werdiger is dan du’. Er wordt aan het hart gedacht: ‘Du salst gedechtig syn der vrunde die van dy syn, ghelick als diin tegenwordige vrunden’. Er komen wijze spreekwoorden: ‘Homo bulla, ein mensche is gelick als een brulken opgelopen in den water’. Zoo dit alles meer geldersch dan hollandsch klinkt, het werd voor het minst ten westen der Zuiderzee even goed verstaan als ten oosten.Ga naar voetnoot1 |
|