Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
X [De school te Alkmaar]Een echt stuk van 1523 bewaart de herinnering der alkmaarder school. Het is eene gunstige beschikking, gedagteekend 5 Februarij van dat jaar uit Brussel, waarin Karel V den Alkmaarders het derde deel hunner bede kwijtscheldt, op grond ‘dat omtrent ses jaeren geleden binnen die voorschreven stede geweest is een vermaerde schoole en congregatien van veel clerken, so wel uyt onse landen als uytheemsche jongheeren, waer door die voorsz. stede met de inwoonders van dien grootelyx van excynsen, inkomste en neeringe profiteerde. Daerna, in den jaere 1517, de voorsz. stede onvoorzienelyk is ingenomen, die voorsz. klerken verjaegt, een gedeelte van de huysen verbrandt, en veel berooft syn geweest by de geldersche rebellen Vriesen onsen vyanden; immers die inwoonderen berooft | |
[pagina 326]
| |
van wyn, bier, coorn, vleesch, wollen, linnen, lakenen, kleederen, juweelen, kleynodien, ende huysraadt; de mans eensdeels gevangen; in al sulker voegen dat sy 't in dertig jaeren niet weder verhalen mogen. Bysonder aangemerkt dat die voorsz. rebellen Vriesen bovendien ten selven tyden binnen die voorsz. stede in stukken geslagen, verbrandt en vernielt hebben die tresorieren, banken en ander houtwerk aldaar wesende, ende bovendien gebrandt, gevangen, uytgeslagen en in de grondt verdurven hebben de dorpen ende landsluyden omtrent die voorsz. stede wonende; in alsulken manieren dat aldaar geen neeringe en is, nogh incomen, prosperityt, welvaeren, of profyt. Soo is 't enz.’.Ga naar voetnoot1 Eene halve eeuw later, in 1575, wendden burgemeesters en regeerders van Alkmaar zich tot Willem den Zwijger en vroegen een subsidie, opdat hunne toenmalige ‘particuliere schoole mogte opgerecht en bequaem gemaekt worden, om daer inne spruiten der kennisse voor de Leidsche Universiteit aentequeeken.’ Dit buitengewoon verzoek grondden supplianten op de overweging ‘hoe zy een heerlyk School hadden gehad, tot groot gerief van Hollandt en Westvriesland, zulx dat bij hunne voorouderen over de negenhonderd klerken of leerlingen tot Alkmaer zyn geweest, ten tyde | |
[pagina 327]
| |
Bartholomeus Coloniensis en Johannes Murmellius aldaer lessen gaven.’Ga naar voetnoot1 Bij het aanvaarden van het rectoraat in 1514 kondigde Murmellius eene Schoolorde af, die insgelijks van den omvang en de beteekenis der alkmaarsche inrigting eene voorstelling doet bekomen. Het is geen programma van te behandelen auteurs of onderwerpen, maar een politie-reglement.Ga naar voetnoot2 Wij zien er uit dat de alkmaarsche studenten voor het meerendeel aankomende jonge mannen geweest zijn; geen kinderen of knapen, zooals aan het gymnasium te Munster. Al liepen er vele vreemdelingen onder, de meesten waren denkelijk Nederlanders, uit verschillende steden en dorpen naar Alkmaar gekomen, en niet in een seminarie of in algemeene kosthuizen gevestigd, maar op kamers bij burgers der stad. Zonder eene universiteit te wezen, leefde het alkmaarsch gymnasium op den voet eener hoogeschool. De volle vrijheid der leerlingen werd alleen door zedelijke voorschriften getemperd. De meeste zinsneden van het manifest spreken voor zichzelf; en men zou alleen wenschen, behalve den latijnschen tekst, ook eene oudnederlandsche vertaling te bezitten: ‘De studenten zullen met de burgers bij wie zij inwonen, met hunne kameraden in hetzelfde vertrek, en in het algemeen met hunne medestudenten, wellevend en fatsoenlijk omgaan. - Zij zullen niemand | |
[pagina 328]
| |
beleedigen, en afblijven van hetgeen hun niet toekomt. - Zij mogen noch buiten'shuis slapen, noch 's nachts langs de straten zwieren. Zij mogen geen wijnhuizen bezoeken, niet in banketbakkerswinkels vertoeven, en nog veel minder met ligte vrouwen verkeeren. - Het is den studenten verboden, degens of dolken te dragen. - Zij behooren voegzaam gekleed te gaan, met kortgeknipte haren. - Op zon- en feestdagen moeten zij de heilige Mis en de predikatie bijwonen, door de week zich tijdig in het schoollokaal bevinden, met aandacht de voordragt des leeraars volgen, te huis repetitie houden van het gehoorde, en zich voorbereiden voor de lessen van den volgenden dag. - Hunne leus moet zijn: wel te leven en latijn te spreken.’Ga naar voetnoot1 |
|