Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 320]
| |
IX [Lotgevallen van Murmellius]Murmellius was de tijdgenoot der vaders wier zoonen met ingenomenheid deze opwekkende taal aanhoorden, en als een ander l'art pour l'art! de hulde aan Rome om Rome in hunne banier schreven. Zijne loopbaan, vóór hij naar Alkmaar komt, is geheel die van een belangstellend litterator dier dagen, met gaven. Talentvolle jongelieden zonder middelen en uit geringe ouders, bezield met liefde voor de studie maar afkeerig van het kloosterleven, begonnen destijds een loffelijk middel van bestaan in de geleerdheid te zoeken. Men werd toen in Nederland geleerde, zooals men honderd jaren daarna schilder of beeldhouwer werd. Noord-Europa gevoelde door den roem van Italie zich tot naijver geprikkeld, en het opkomend geslacht was zich bewust een achterstand te moeten inhalen. Het aanbod lokte de vraag uit; en, al waren de vooruitzigten niet schitterend, de vraag kwam. Was men knap, dan had men kans benoemd te worden tot sekretaris van een prins, van een prelaat, of verbonden als repetitor aan aanzienlijke en vermogende studenten bij eene akademie in het buitenland. Gaf men liever klassikaal onderwijs te huis, dan privaatlessen in den vreemde, de gelegenheid stond open. De jongeren werden praeceptor of conrector aan een gymnasium hier of daar (de herschepping van vele oudere kapittelscholen in gymnasien dagteekent van dit tijdvak); de ouderen, zoo zij zich een naam gemaakt hadden of eene sterke roeping gevoelden, rigtten een eigen gymnasium op. Zoo | |
[pagina 321]
| |
stond de westfaalsche boerezoon Alexander Hegius, in de wandeling Meester Sander genoemd, eerst vijf jaren aan het hoofd eener groote-school te Wezel, daarna één jaar aan het hoofd eener stift-school te Emmerik; tot hij in 1475 de stoute schoenen aantrok en naar Deventer kwam, waar de kapittelschool wel is waar nog sommige bekwame docenten, maar op dat tijdstip niet vele leerlingen meer telde. Hij benoemde er zichzelf, of werd er benoemd, tot rector van een gymnasium; en in de drieëntwintig jaren die hij er werkzaam bleef ging er zulk een roep van hem uit, dat vaak meer dan tweeduizend jongelieden tegelijk om zijnentwil te Deventer kwamen studeren.Ga naar voetnoot1 Het bedrijf van geleerde was eene soortgelijke tevens litterarische en maatschappelijke werkzaamheid geworden, als dat van dagbladschrijver in onze dagen. De vader van Murmellius, roermondsch ambachtsman of winkeliertje, spaarde wat hij kon opdat de leergierige knaap de latijnsche school zijner woonplaats bezoeken mogt. Het feit staaft dat omstreeks 1490 te Roermond zulk eene inrigting gevonden werd, dank zij sommige gunsten van een toen overleden hertog van Gelderland; doch het onderwijs was er gebrekkig. Na den dood des vaders kuijerde de zoon naar Deventer; en nadat hij gedurende een jaar of wat de lessen van Hegius had bijgewoond, ging hij te Keulen beproeven doctor in de letteren te worden. Verder echter dan doctorandus kon hij wegens gebrek aan middelen het | |
[pagina 322]
| |
vooreerst niet brengen, en hij trok naar Munster, in de hoop er eene plaats aan een gymnasium te zullen vinden. Hij moet toen zoo arm geweest zijn, dat de overlevering hem eene poos dienst laat nemen als soldaat en, met een piek in de hand, solliciterend voor Rudolf von Langen verschijnen: een voornaam priesterlijk bevorderaar van het onderwijs in die stad. Mogelijk evenwel is dit slechts eene fabel. De domheer Von Langen, juist aan het reorganiseren zijner domschool, ontdekte in den jongeling een buitengewonen aanleg voor het lesgeven; werd getroffen door zijne vaardigheid in het schrijven van latijnsche verzen; en bood hem een conrectoraat aan.Ga naar voetnoot1 Volle twaalf jaren bleef Murmellius in die, en in eene soortgelijke betrekking aan een ander gymnasium, te Munster werkzaam; waar toen het woeste huishouden nog niet heerschte dat vijfentwintig jaren later er de wederdoopers zouden aanrigten. Hij onderscheidde zich door het uitgeven van een paar bundels eigen latijnsche poëzie; eclogen en elegien, deels van regtzinnig-katholieken, deels van zedekundigen, deels van persoonlijken aard: gemoedsuitstortingen van het zelf-ondervondene.Ga naar voetnoot2 Vooral door het zamenstellen van verbeterde latijnsche schoolboeken, zijne eigenlijke specialiteit: zoowel beknopte spraakleeren voor eerstbeginnenden als bloemlezingen uit latijnsche dichters en prozaschrijvers van den ouderen of den nieuweren tijd. | |
[pagina 323]
| |
Alles uit de eerste hand, en naar nieuwe, door hemzelf uitgedachte methoden. Eene gestadig zich uitbreidende briefwisseling, welke hij met belangwekkende personen in Nederland en vooral in Duitschland onderhield, was een gevolg dier bedrijvigheid. Zijne schoolboeken en zijne verzen trokken om strijd de aandacht. Dichters (waaronder Ulrich von Hutten), geleerden (waaronder Bugenhagen) stelden zich met hem in betrekking. Vaders raadpleegden hem over de opvoeding hunner zoonen. Andere vaders, wier zoonen onder hem de lessen van het munstersch gymnasium volgden, vroegen berigt omtrent gemaakte vorderingen. Door hunne, komplimenteuse latijnsche vormen schemert vertrouwen in zijn persoon, ingenomenheid met zijne leerwijze, bewondering voor zijne kunde en zijne gaven. Bij zijn vertrek naar Alkmaar bezat Murmellius vierhonderd brieven van dien aard, en kort na zijne vestiging in Noord-Holland gaf hij een klein getal der belangrijkste in het licht.Ga naar voetnoot1 Een nederlandsch vriend vond hij in den egmonder monnik Balduïnus de Haga Comitum, zamensteller van den katalogus der egmonder boekerij. Een gedicht van hem ter eere van Balduïnus is te vinden op het omslag of het schutblad dier lijst.Ga naar voetnoot2 Van twee andere persoonlijke vrienden van Murmellius, Hermann von dem Bussche en Allard van Amsterdam, wordt gemeld dat zij af en toe in laatstgenoemde stad (Allard was er | |
[pagina 324]
| |
geboren) vertoefd en klassiek onderwijs gegeven hebben. Allard bepaalde zich tot privaatlessen, naar het schijnt; Hermann gaf in het openbaar kollege over een romeinsch blijspeldichter en een alexandrijnsch filosoof. Van die amsterdamsche school echter is alleen de naam bewaard gebleven; en, hoe weinig ook, van de alkmaarsche weten wij althans iets. Vóór Murmellius was Bartholomeus van Keulen te Alkmaar werkzaam, en nog vroeger Antonius Vrye of Frye uit Soest: twee oudere tijdgenooten van hem, insgelijks filologen van zekeren naam, doch van wier leven en geschriften niet veel bekend is. Bartholomeus van Keulen, de laatstvorige gymnasiarcha, zooals de officiële titel dier heeren luidde, was in 1513 overleden of vertrokken; de alkmaarsche magistraat zocht een geschikt opvolger, en vond dien in den pas drieëndertigjarigen munsterschen conrector, door zijne handleidingen en door het advies van deskundigen voor de openstaande betrekking aangewezen.Ga naar voetnoot1 Slechts vier jaren was Murmellius te Alkmaar werkzaam geweest, toen Karel van Egmond's zwarte bende eene week lang de stad kwam plunderen en den negenden dag, bij het aftrekken, haar in brand stak. In deze vlammen, oorzaak eener schade welke de ingezetenen berekenden in geen halven menscheleeftijd te boven te kunnen komen, verdween ook het gymnasium van den nieuwen rector. De leerlingen namen bij honderdtallen de wijk, en waren blijde er het leven af te brengen. Aan geen huisvesting bij de burgers viel langer te denken, aan geen studien, geen lessen. De | |
[pagina 325]
| |
inrigting, nog te jong om van zulk een schok zich te kunnen herstellen, ging voor goed te gronde. Van schier alles beroofd, verantwoordelijk voor eene jonge vrouw en een hulpbehoevend kind, vlood Murmellius naar Zwol. Eene uitkomst scheen het dat nog in hetzelfde jaar het gymnasium te Deventer, waar hij onder Hegius gestudeerd had, openkwam. Met nieuwen moed aanvaardde hij er het rectoraat, doch verloor eenige weken daarna op geheimzinnige wijze het leven.Ga naar voetnoot1 |
|