Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
II [Erasmus en Luther]Uit het christendom voortgekomen, aan het christendom trouw gebleven, heeft Erasmus van nabij kennis willen maken met de ruimere en schoonere wereld, wier visioenen in de cel van den jongen monnik gespookt, en al spoedig hem met afkeer vervuld hadden van eene vroeger verheerlijkte eenzaamheid en eigenwillige wereldverzaking. De tijden waren er niet naar, om een geest als den zijnen voldoening te doen vinden binnen de vier muren van een zuidhollandsch klooster, | |
[pagina 285]
| |
met eene zuidhollandsche provinciestad tot horizont. Zelden is in Europa, wanneer men op de hoogere beteekenis der gebeurtenissen let, zooveel belangrijks voorgevallen als in de dertig jaren uit het midden van Erasmus' leven, van 1490 tot 1520. Elk jaar bijna brengt iets nieuws. Veel van dit nieuwe zal eenmaal tot de onvergankelijkste herinneringen onzer beschaving gerekend worden.Ga naar voetnoot1 Erasmus' standvastig roomsch-blijven, ook nadat zijne kloostergeloften opgeheven waren, en de monnikspij voor goed was verwisseld met de doktorale muts en den filologischen tabberd; zijn openlijk breken met Luther en de lutheranen, ondanks aanvankelijk instemmend en toejuichend medegaan; zijn telkens nadrukkelijker opkomen, in vlugschriften en brieven, tegen de uitspattingen der nieuwe leer, - deze algemeen bekende feiten uit zijne werken en zijn leven staven dat het protestantisme, toegepast op de wijze die hij aan- | |
[pagina 286]
| |
schouwde en in de toekomst voorzag, door hem als eene ramp voor Europa aangemerkt werd. Voorstander van hervorming, was hij een vijand van scheuring; en niets benadeelde zoozeer in zijne schatting de stoffelijke welvaart der volken, of hield het toenemen der algemeene beschaving zoozeer tegen, als het drijven van Luther en de zijnen. Wij kunnen hem geen regt laten wedervaren, zoo wij dit verschil van opvatting niet in rekening brengen. Luther heeft geloofd het werk der Voorzienigheid te verrigten, en aan Europa eene voorname dienst te bewijzen, door naast en tegenover het katholicisme eene nieuwe kerk te stichten. Het verwijt is hem onverschillig geweest dat zijn beroep op den bijbel tot niets anders leidde of leiden kon, dan voor den roomschen paus een paus van papier, voor de levende overlevering eene doode letter in de plaats te stellen. Hij heeft zich niet gestoord aan de ondervinding dat tegenover Rome alle ketters een gelijk regt van bestaan hadden, en van de anabaptisten, de zwinglianen, de anglikanen, of wie ook, niet gevergd kon worden zich aan de lutheranen te onderwerpen. Uit volle overtuiging heeft hij met de hulp van den sterken arm de andersdenkenden onder zijne eigen volgelingen tot rede zoeken te dwingen; geweld met geweld helpen keeren; een burger- en godsdienstoorlog over zijn vaderland gebragt; de kans getrotseerd Duitschland eene woestijn te zien worden, en voor eene eindelooze reeks van jaren, op allerlei gebied, Duitschlands kracht te zien breken. Al die booze gevolgen, boos door de boosheid der menschen, zijn hem onvermijdelijk toegeschenen; niet in | |
[pagina 287]
| |
staat twijfel te wekken omtrent het goddelijke in den aandrang waardoor hij zich voortgedreven gevoelde, en die in zijne eigen oogen hem tot een werktuig van hemelsche raadsbesluiten maakte. De fatalist kon niet anders. Niet hij zweepte den tijdgeest op, maar de tijdgeest hem. De middeneeuwsche dagonstempel moest instorten boven de hoofden der afgodsdienaren; en er was een gehoorzame blinde Simson noodig om de zuilen van hare basementen af te rukken.Ga naar voetnoot1 Erasmus, man van den vrijen wil, zag de noodzakelijkheid dezer geweldenarijen niet in. Hetzelfde doel kon, achtte hij, langs andere, minder revolutionaire wegen bereikt worden. Ook zijn ideaal was een gezuiverd christendom, ontdaan van hetgeen hij als joodsche bijvoegselen beschouwde, ten onregte door het pausdom overgenomen. Hij meende echter de menschen te goed te kennen, om te kunnen gelooven dat hen luthersch te maken het middel was hen betere christenen te doen worden. Zekere mate van onverstand of verdwazing behoorde volgens hem tot het wezen der menschelijke natuur, en hij voorzag dat binnen korter of langer tijd de protestanten al het verkeerde der katholieken navolgen en herhalen zouden. Protestant-zijn was voor hem protest-indienen tegen domheid, onkunde, wanbeschaving; tegen de wreedheid en barbaarschheid in de zeden, niet minder dan in de letteren. Zijn geloof, en dat der anderen, wenschte hij daarbuiten te houden. Ook de humanist kon niet anders. | |
[pagina 288]
| |
Wij van den tegenwoordigen tijd stellen in dit konflikt slechts matig belang; en onze kritiek zou, indien zij haars ondanks tusschen Luther en Erasmus uitspraak moest doen, beide partijen liefst dos à dos wegzenden. De hervorming van het katholicisme in het katholicisme, gelijk Erasmus haar bedoelde; die hervorming eischte, niet een bezadigden en huiszittenden Erasmus, altijd met den neus in de boeken, maar een praktischen en hartstogtelijken Loyola, in zijne soort even fanatiek en ondernemend als Luther zelf. Alleen de strijdende Societeit van Jezus kon het strijdend protestantisme tegenhouden. Niet aan Erasmus maar aan Loyola dankt de roomsche kerk zoowel de voorbeeldige zuivering harer geestelijkheid in de tweede helft der 16de eeuw, als het wederstandsvermogen dat zij nog heden in staat is te ontwikkelen.Ga naar voetnoot1 Luther is door de uitkomst in het gelijk gesteld. Vroeg het reinigen van den europeschen Augiasstal zijner dagen een Hercules, met telkens vernieuwd welgevallen zien wij uit het tijdvak dat door hem beheerscht is zijne herculische gestalte naar voren komen: een duitsche Thomas van Aquino met nog breeder schouders, en iets jovialers in het gelaat. Al hetgeen door Luther misdreven mag zijn is als het ware ‘in kommissie’ misdreven, door eene geheele schaar van tijd- en landgenooten. Heeft hij zijn vaderland in sommige opzigten en voor eene geruime poos ongelukkig gemaakt, zoodat eerst in de tweede helft der 18de eeuw | |
[pagina 289]
| |
Duitschland onder de toongevende natien van Europa op nieuw is gaan medetellen, vele duitsche vorsten en duitsche onderdanen hebben het zelf zoo gewild, en de schade werd sedert Frederik den Groote meer dan ingehaald.Ga naar voetnoot1 Doch ook Erasmus moet voor een deel worden vrijgesproken. Het strekt hem, die omtrent zoovele punten hetzelfde als Luther wilde, en door de nieuwheid der beweging ligt medegesleept had kunnen worden, zeer tot eer hare betrekkelijke kleingeestigheid zoo spoedig te hebben doorgrond; en daaraan heeft hij het te danken dat ons geslacht meer van hem dan van Luther houdt, en beter met hem overweg kan. De duitsche kerkhervormer en zijne stichting behooren voortaan tot een gesloten tijdperk der geschiedenis. Al het goede in de luthersche belijdenis wordt ook bij de andere protestantsche sekten aangetroffen, en in gelijke mate bij het pausdom. Er is aan het lutherdom niets bijzonders meer; niets waardoor het voortleeft als eene afzonderlijke bloem der europesche beschaving, aan een eigen stengel. De geschriften van Luther zijn een onderdeel van de stichtelijke litteratuur der christenheid geworden, zonder onderscheid van eeuw of kerkgenootschap. Allen ademen zij den bijbelsch of hebreeuwsch gestemden geest der christelijke oudheid en der christelijke midden-eeuwen. Alleen de Tafelgesprekken dragen nog voor ons den stempel van het tijdvak. De invloed dien Luther voortgaat in Duitschland uit te oefenen door zijne taal, blijft tot Duitschland | |
[pagina 290]
| |
beperkt. Buiten den kring der geloovige leden van zijn kerkgenootschap is de invloed zijner denkbeelden, die nooit overvloedig geweest zijn, thans onwaarneembaar. Erasmus daarentegen is in sommige opzigten jong gebleven; en zelfs aan het ouderwetsche in hem is iets dat bij hedendaagsche toestanden past. Leefde hij op dit oogenblik in Nederland, hij zou in het godsdienstige zich meest van al aangetrokken gevoelen door de ethisch-irenische rigting van Nicolaas Beets, en het bejammeren, door het staken van het tijdschrift Ernst en Vrede, daarvoor geen artikelen meer te kunnen leveren. Tegelijk echter zou hij bevriend zijn met Opzoomer, Kuenen, Cobet, Dozy, Fruin, De Vries, Kern, of bij afwezigheid met hen in briefwisseling staan. Scholten's studien over het Nieuwe Testament zouden hem zeer bekoren, en mannen der natuurwetenschap, als Donders en Koster, niet weinig door hem gewaardeerd worden. Hetgeen de Franschen un esprit ouvert noemen, was in buitengewone mate zijn deel. In elke eeuw van opgewekte belangstelling voor wetenschappen, kunsten, en letteren, zou hij zich op zijne plaats gevoeld hebben. |
|