Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 280]
| |
Vierde hoofdstuk. Zestiende eeuw. - Erasmus.I [Inleiding. Erasmus en Petrarca]‘Hoeveel de wereld, hoeveel ook de zedelijke en godsdienstige beschaving van Europa aan Erasmus verschuldigd zij’, heeft men in onze dagen gezegd, ‘laat zich niet berekenen. In de geschiedenis dier beschaving zou er eene gaping komen, bijaldien men zijn persoon daaruit wegnam.’Ga naar voetnoot1 Dit te beamen valt niet zwaar; al moet de toon waarop iemand het nazegt verschillen, naarmate van de beteekenis die verschillende schrijvers somtijds aan dezelfde woorden hechten. Meer moeite kost het, waar het zulk een legendair geworden persoon als Erasmus geldt, aanschouwelijk te maken welke leemte er eigenlijk ontstaan zou, zoo | |
[pagina 281]
| |
men uit de geschiedenis der europesche beschaving hem verwijderde; of met andere woorden, welke plaats hij in zijne eeuw vervuld heeft. In aanmerking komt: de stoot dien Erasmus aan het onderwijs in Nederland gaf; Erasmus' verhouding tot den half politieken, half kerkelijken strijd zijner dagen in Nederland en Europa; de verplaatsing van het zwaartepunt der hoogere europesche beschaving uit Parijs naar Rome, als gevo]g van het herleven der grieksch-romeinsche oudheid in Italie.Ga naar voetnoot1 In de midden-eeuwen hadden, voor zoover zij niet enkel op zichzelven en hun natuurlijken aanleg teerden, de toongevende vernuften in Europa geen ander ideaal buiten zich gekend dan het halfhebreeuwsche of joodsch-christelijke van den bijbel. Het gevolg was geweest eene eenzijdig godsdienstige of theologische plooi, aangenomen door het middeneeuwsch denken, de middeneeuwsche verbeelding, de middeneeuwsche kunst. Gothisch, aanvankelijk een eeretitel, was voortaan gelijkluidend met bijgeloovig en bekrompen. Vernieuwing van ideaal deed zich als wenschelijk gevoelen; en op ongezochte wijze werd door de omstandigheden in die behoefte voorzien. | |
[pagina 282]
| |
Andermaal zou, evenals in de eeuw der kruistogten, het Oosten zijne poorten ontsluiten: niet die van Jeruzalem dezen keer (Jeruzalem, bakermat van het christendom, had voor het Westen gedaan wat het kon), maar de poorten van Konstantinopel. Door de Turken allengs verdreven, kwamen de erfgenamen der Grieken en der Oostersche Romeinen bij landverhuizende troepjes naar Italie, en bragten er in kunstwerken en handschriften de herinnering eener uit het oog verloren of satanisch geachte beschaving, door volmaaktheid, veelzijdigheid en onafhankelijkheid zoo bekoorlijk, dat zij op het uitgedroogd Westen de werking van een verfrisschend bad en eener zachte bedwelming deed. De overtuiging ontwaakte dat men uit onwetendheid, onder den invloed van kerkelijke vooroordeelen, de oudheid miskend had, en, wanend op een hooger trap van ontwikkeling te staan, barbaar gebleven was. Uit de studeerkamers der vakmannen drong het nieuwe licht, met de hulp der boekdrukkunst en van het onderwijs in de scholen, tot de leergierige menigte door. De studie der oudheid werd eene eeredienst, mededingster der christelijke.Ga naar voetnoot1 Voor Zuid-Europa is Petrarca, voor Noord-Europa Erasmus, honderd of honderdvijftig jaren later, de heraut dezer verjongingskuur geweest; en zoo één drijfveer in zijne jonge jaren onzen landgenoot met heimwee naar de vrijheid heeft doen haken, het was het voorgevoel dat dit wegbereiderschap zijne bestemming vertegenwoordigde. Helder stond op zijn ouden dag die | |
[pagina 283]
| |
onbewuste levenstaak zijner jeugd hem voor den geest. Zonder zelfverheffing mogt hij het besef met zich omdragen, haar steeds in het oog gehouden te hebben. ‘In al mijne boeken’, schreef hij (zelf onderwijl een zestiger geworden) tot zijne regtvaardiging in 1527 aan een tijdgenoot, ‘in al mijne boeken zult gij mij één doel zien najagen. Luid verhef ik mijne stem tegen de oorlogen die sedert jaar en dag schier de geheele christenheid onderstboven keeren. De averegtsche meeningen der menschen berisp ik op allerlei gebied. Eene wereld, die in halfjoodsche ceremonien verzonken ligt, wek ik tot een zuiverder christendom op. Naar vermogen bevorder ik de studie der herlevende oude talen. Mijn streven is, een christelijken toon te ontlokken aan de vóór mij nagenoeg heidensche fraaije letteren’.Ga naar voetnoot1 Puttend uit dezelfde bron die voor de Italianen zich ontsloten had, en die als jongeling hem met zijne geheele ziel naar Italie deed verlangen, gevoelde Erasmus tevens dat voor de volken van het Noorden de stroom der renaissance eene andere rigting had aan te nemen: niet vijandig tegen de kerk in, niet onverschillig langs haar heen, maar evenwijdig met haar en in dezelfde bedding. Dit levendig en instinktmatig besef verklaart den ongemeenen invloed dien Erasmus op een groot gedeelte zijner tijdgenooten heeft uitgeoefend, niet het minst toen en daarna in Nederland. La France est | |
[pagina 284]
| |
de la religion de Voltaire, zal in de eerste jaren onzer eeuw Napoleon gezegd hebben, toen het er op aankwam Frankrijks nieuwe verhouding tot het katholicisme te bepalen.Ga naar voetnoot1 Nederland is roomsch geweest; Nederland is gereformeerd geworden; doch toen de revolutionaire beweging, die aan het protestantisme te onzent de overwinning verzekerde, had uitgewerkt en de landaard weder bovengekomen was, heeft de nederlandsche beschaving, blijkens de gematigdheid van vorsten, regenten, en kunstenaars, zich aan de zijde van den Rotterdammer geschaard. La Hollande est de la religion d'Érasme, is gedurende meer dan driehonderd jaren, ondanks de gereformeerde staatskerk en den heidelbergschen katechismus, eene getrouwe beschrijving van de stille algemeene denkwijze der Nederlanders geweest. |
|