Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XVI [Kritiek van den Loop der Minne. Vervolg]In de weinige verhalen van Potter die op nederlandschen bodem spelen, of Nederlanders tot hoofdpersonen hebben, vervult de fantasie eene veel ondergeschikter rol dan in de aangevoerde uitheemsche. Niet zedelijker of ingetogener, ademen zij bovendien minder vrolijkheid. In plaats van tragisch, waar het tragische pas zou geven, zijn zij zwaarmoedig. Potter weet van den min of meer historischen moord, door een graaf van Clermont, bij gelegenheid van een door hem zelf aangelegd steekspel, op een graaf Floris van Holland gepleegd; - alleen omdat | |
[pagina 269]
| |
de hooggeplaatste gastvrouw omtrent het uitwendig voorkomen van den hollandschen graaf, in tegenwoordigheid van haar echtgenoot, zich eene vleijende opmerking veroorloofd had.Ga naar voetnoot1 Hij weet van eene welgeboren zuidnederlandsche dame die in een slecht huis te Gent haar zich misdragenden echtgenoot ging opsporen, en voor hare onvoorzigtigheid boette door zelve daarginds als eene zuster des gemeenen levens behandeld te worden.Ga naar voetnoot2 Hij weet van eene schiedamsche burgervrouw die bitter bedrogen uitkwam, omdat zij als plaatsvervangster harer dienstbode, aan welke door haar man oneerbare voorstellen gedaan waren, dezen een trek had willen spelen. De heugenis van dit laatste voorval was nog versch, beweert Potter; en hij noemt een gelijktijdig straatliedje dat er van gezongen werd.Ga naar voetnoot3 Doch die nationale herinneringen voeren ons van den goeden weg, en naderen te zeer de lompheid van het oudnederlandsch kluchtspel. Gelukkiger is Potter wanneer hij de antieke geschiedenissen van Procris of van de DanaïdenGa naar voetnoot4; gelukkigst van al wanneer hij onder den naam van Lympiose de middeneeuwsche en onsterfelijke van Griseldis berijmt.Ga naar voetnoot5 Lympiose's liefe- | |
[pagina 270]
| |
lijk beeld treft vooral, omdat het tegelijk de galerij van den Decamerone zoo waardig besluit, en in die der Canterbury Tales zulk eene eereplaats inneemt.Ga naar voetnoot1 De loop van het verhaal bij den nederlandschen bewerker laat zich met twee woorden aanduiden. Lympiose is de brave dochter van een braaf man uit het volk: ‘schamel eerbaar.’ De koning van het land begeert haar ten huwlijk, en zij toont zich hare verheffing waardig. Ten einde haar op de proef te stellen ontneemt hij haar achtereenvolgens hare kinderen; laat in den loop der jaren haar huiswerk verrigten; zegt eindelijk haar de belofte op; beweert dat hij gaat hertrouwen met eene naburige prinses van den bloede; en eischt dat zij voor de ontvangst harer jonge opvolgster alles in gereedheid brengen zal, - tot het uitkomt dat de nieuwe koningin hare eerbiedige en liefhebbende eigen dochter is, in den vreemde opgevoed. De gelukkige moeder, wier karakter geen enkele maal op den toets bezweken is, wordt door den koning in haar nooit verloochenden rang hersteld: fijngevoelde hulde der midden-eeuwen aan het alvermogen der vrouwelijke zachtmoedigheid. Er volgt nogmaals bij Potter eene bevallige bladzijde, wanneer de koning Lympiose mededeelt dat de nieuwe koningin haar goedgunstig als kamerjufvrouw in dienst wil nemen; waaruit dan van zelf, als de bruid afgehaald en binnengeleid is, de herkenning en | |
[pagina 271]
| |
de eereherstelling voortvloeit. Lympiose's antwoord is niet beneden den toestand: Si sprac: ‘Heer’, in soeter tael,
‘Trouwen, dat ghenoecht my wael.
Wyen ghi wilt dat ic dien,
Tis recht dat ic my daer toe lien.
Ic wil dat sonder twifel, heer,
Gaerne doen mit goeder gheer.
Op dat ic bij u bliven mach,
Willic hoer doen, nacht ende dach,
Alle dat mijn vrou begaert:
Want si is zeker des wel waert.’
Lympiose ghinc van dan
Ende dede groeve cleder an.
Si ghinc sonder groot gheschal,
Ende bereyde di cameren al
Teghen die coomste van der bruyt.
Van vroeghden was daer groot gheluyt.
Men reyde disch, laken, ende dwalen.
Si reden om die bruut te halen,
Die chierlic binnen wart ghebracht.
Die heer sloecher op groten acht
Ende ruyndeGa naar voetnoot1 een luttel mit haer.Ga naar voetnoot2
Doe Lympiose quam aldaer
Ende woude der vrouwen eeren,
Sprack die vrouwe voer al den heren:
‘Moeder, ghi sult sitten hier
Ende ic sal u dienen schier.’
Doe wort die guede Lympiose
Root van schaemten als een rose,
Ende die heer sprac hoer toe:
| |
[pagina 272]
| |
‘Lympiose, nu weet ic hoe
Ghi sijt ghesint, ende bin des vroet
Dat ghi sijt schamel, wijs, ende goed.
Ic hebbe geproeft u wijflic schijn:Ga naar voetnoot1
Dit is u dochter ende die mijn.
Doe weder u cleder ane:
Alle dit lant sal u sijn onderdane.
Ghi sijt doeghendich ende rechtveerdich,
Ghi sijt alre eren waerdigh.
[Ic] en gheer nymmermeer gheen ander
Wijff, waer dat ic hene wander.’
|
|