Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [Thomas a Kempis schrijver der Imitatio Christi]Voor Thomas a Kempis heeft dit eigenaardig veelbewogene in de geschiedenis van het utrechtsch bisdom zijner dagen, dit menschelijke, dit wereldsche, niet bestaan. In zijne eigenhandige kronijk van het tijdvak, die met 1385 aanvangt en tot het begin van 1471 door hem bijgehouden is, spreekt hij er bijna niet over, of zegt juist het tegendeel van hetgeen wij verwacht zouden hebben. Handelend over de langdurige en onverbiddelijke regering van bisschop Frederik van Blankenheim, verkondigt hij in vollen ernst dat gedurende die dertig jaren ‘de gouden eeuw in Nederland scheen te heerschen.’Ga naar voetnoot2 Den tijdgenoot van Filips van Bourgondie zoekt men bij Thomas te vergeefs. Olivier de la Marche, die het grootste gedeelte van zijn leven aan het hof van Karel den Stoute en zijn vader doorbragt, verhaalt omtrent hertog Filips eene bijzonderheid uit het jaar 1461, welke in den oudfranschen tekst wil medegedeeld worden. De anekdote | |
[pagina 229]
| |
verpoost aangenaam van veel terugstootends in het voorafgaande: ‘Le duc Philippe eut en ce temps une maladie, et par conseil de ses médecins se fit raire la teste et oster les cheveux; et pour n'estre seul rais et desnué de cheveux, il fit un edict que tous les nobles hommes se feroyent raire leurs testes comme luy. Et se trouvèrent plus de cinq cens nobles hommes qui pour l'amour du Duc se firent raire. Et aussy fut ordonné Messire Pierre Vacquembach et autres, qui, prestement qu'ils véoyent un noble homme, luy ostoyent ses cheveux.’Ga naar voetnoot1 De slaafsche gehoorzaamheid van zoovele edellieden en hovelingen, europesche mandarijnen der 15de eeuw, is een merkwaardig bewijs van de draagkracht der toenmalige openbare meening ten aanzien van het vorstelijk absolutisme. Thomas a Kempis was tot op zekere hoogte een mandarijn der bisschoppen van Utrecht; en wij hebben het regt niet hem van onhartelijkheid te beschuldigen, wanneer hij omtrent een groot aantal handelingen van dezen, welke naar onze meening zijne deernis hadden moeten wekken, het stilzwijgen bewaart. De utrechtsche prelaten waren zijne wettige souvereinen, en hij eerbiedigde in hunne raadsbesluiten die eener Voorzienigheid, wier wegen het hem niet vrijstond na te vorschen. Dezelfde vorstelijke willekeur die gebood de haren af te snijden, en ambtenaren aanstelde om tragen of nalatigen het werk uit de handen te nemen, ontzag | |
[pagina 230]
| |
ook in tederder en ernstiger aangelegenheden de persoonlijke vrijheid niet; en altijd werden er gedienstige Messires Vacquembach gevonden, die uit eigenbelang de vrijpostigheid verdroegen of bevorderden. De militaire lakeijen van hertog Filips waren er niet rouwig om, dat één wenk van den souverein of van een magtig hoveling volstond hen aan de koopmansof rijke boeredochter te helpen, die zij voor hunne vrouw begeerden. Had het meisje geen zin, of was zij reeds verloofd aan een ander, de vermogende vader was er goed voor. Met betalen was hij er af. De losprijs daalde of steeg, naarmate hij met den ondergeschikten bevoorregte zelf te doen had, of met den man van meer aanzien die dezen beschermde. Éénig gewin schoot er voor den beschermeling altijd over. Hof en leger van den vorst; en dit geldt niet van hertog Filips alleen of van hem in de eerste plaats; de legers, vooral, teerden onder allerlei vormen op de beurs der bevolking; en de naijver der burgers onderling, hunne verdeeldheid van provincie tot provincie, van stad tot stad, maakte de soldaten onmisbaar. Onder een later geslacht zou Luther, naar het aanschouwelijk zeggen van Erasmus, zich vijanden maken door naar de buiken der monniken te grijpen; in de eeuw van Thomas a Kempis triomfeerde alom in de eerste plaats de buik van Sir John Falstaff, den werf-officier.Ga naar voetnoot1 Steden en dorpen waren de prooi van huursoldaten, die plunderend en brandschattend naijverige kleine vorsten dienden, gemijterd of ongemijterd, en, | |
[pagina 231]
| |
plaag der landzaten, op wier kosten zij zich vetmestten, den chronischen burgeroorlog hielpen onderhouden. Doch Thomas, moeten wij gelooven, heeft van dit alles niets bemerkt of niets begrepen. Hij leefde met zijne gedachten in eene andere wereld. Het geschrift waaraan hij zijne vermaardheid dankt is de aarde als ontvaren, en drijft in de ruimte. ‘Onze studenten’, schreef ik weleer, rekenschap pogend te geven van den indruk dien de Imitatio Christi op ons maakt, ‘onze studenten aan de onderscheiden akademien houden somtijds gekostumeerde optogten bij fakkellicht; en bijwijlen treffen deze nachtelijke feestvieringen zamen met gunstig zomerweder en met eene heldere maan in eene onbewolkte lucht. ‘Zulk eene bonte maskarade bij toortsgloed, door duizenden omstuwd, vertoont ons het leven in Europa tegen het einde der midden-eeuwen. Zulk eene koningin van den nacht, statig in het donkerblaauw uitspansel haar zilveren pad beschrijvend, is in vergelijking daarmede het boekje der Navolging.’ Deze voorstelling is aannemelijk. Ongetwijfeld blijft het vreemd dat in den overouden nederlandschen druk eener lijvige bloemlezing uit Thomas a Kempis' werken, de Imitatio niet voorkomt. Het is merkwaardig dat in dit geschrift de Maagd Maria bijna niet genoemd wordt, terwijl de Maria-vereering overigens schering en inslag van Thomas' denkbeelden omtrent christelijke vroomheid was. Men moet zich verwonderen dat van den spreekwoordelijken wansmaak die Thomas aankleefde de Imitatio geen enkel spoor vertoont, evenmin als van het kleingeestige in zijn mirakel-geloof. | |
[pagina 232]
| |
Meest van al moet men zich verbazen dat een man zonder veel kundigheden en zonder praktijk; een vreemdeling bijna in de wereld der letteren, der wetenschap, en der kunst; een levend begravene, wiens horizont nooit verder reikte dan den omtrek eener nederlandsche provinciestad in de midden-eeuwen, een werk zal hebben zamengesteld hetwelk ons toeschijnt zulk eene veelzijdige en uitgebreide menschekennis te verraden, en welks litterarische schoonheden den roem van geniale kerkvaders verduisteren. Welbezien echter vormt het boekje der Navolging met de menigvuldige verdere geschriften van Thomas a Kempis geen scherper tegenstelling, dan met de koelheid zijner belangstelling, of het beperkte van zijn doorzigt, in wereldsche aangelegenheden. Zoo wij genoodzaakt zijn te erkennen dat onder het klimmen der jaren de vatbaarheid voor het in zich opnemen van nieuwe indrukken telkens geringer, het zich bewegen in één kleinen kring van denkbeelden stelselmatiger, de bezieling flaauwer bij hem geworden is, - niets verbiedt te onderstellen dat een krachtige inwendige aandrang, in den vollen bloei zijner jeugd en den vollen gloed van den geloofsijver, hem op zijne wijze naar de lier heeft doen grijpen, en hij het geluk heeft gehad in een letterkundig genre voor hetwelk hij als geschapen was aanstonds de volmaaktheid te bereiken. Wel zegt het spreekwoord dat één zwaluw nog geen zomer maakt; doch er zijn uitzonderingen op den regel, en Thomas a Kempis' zwaluw was er eene. |