Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 208]
| |
wachten dan voor onze nationale eigenliefde streelend is. Zeven eeuwen, van Karel den Groote tot Karel den Vijfde, toen Erasmus bloeide, heeft het veld der nederlandsche wetenschap braak gelegen. Ondanks de geleidelijke vorming van den nederlandschen Staat; ondanks het verdringen der minder ontwikkelde edelen door de meer ontwikkelde poorters; ondanks de opkomst van den algemeenen voorspoed, heeft ons vaderland in al dien tijd, om bij de hoofdvakken van het middeneeuwsch hooger onderwijs te blijven, noch beroemde theologen, noch uitstekende juristen, noch artsen van naam voortgebragt. Doch zoo wij beweerden dat de klasse van degelijke, zij het ook middelmatige vernuften, waaruit de zeldzame onverhoeds plegen op te schieten, in het middeneeuwsch Nederland te eenemaal ontbroken heeft, dan zouden de stamboeken der europesche universiteiten, bij welke twee- of driehonderd jaren vóór Erasmus vertegenwoordigers der nederlandsche jongelingschap zich als student lieten inschrijven (om daarna, in het vaderland teruggekeerd, werkzaam te zijn in verschillende betrekkingen die eene wetenschappelijke opleiding eischten), tegen ons getuigenGa naar voetnoot1. Te Oxford (1249), te Orleans (1305), te Bologna (1111), te Padua (1228); later te Praag (1348), nog later te Heidelberg (1386), steeds en bovenal te Parijs (1200), gingen die jonge mannen, geestelijken of leeken, kundigheden opdoenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 209]
| |
Het gaan studeren in den vreemde was een voornaam onderdeel van het nederlandsch leven in de middeneeuwen. Al werden de akademie-reizen alleen, of bij paren, meer dan bij drommen ondernomen, zij vormden met de reizen der bedevaartgangers naar het Heilige Graf één geheel. Parijs was reeds toen voor velen het beloofde land. Menigeen der onzen bewaarde, thuisgekomen, levenslang de herinnering der dagen doorgebragt in de fransche hoofdstad. Maar weinige en maar zwakke pogingen zijn oudtijds in Noord-Nederland zelf aangewend om eene eigen universiteit te bekomen. Eerst in 1450, toen de midden-eeuwen ten einde gingen spoeden en er reeds sedert vijfentwintig jaren eene hoogeschool te Leuven bestond, hebben eenige vermogende en kerksche partikulieren te Amsterdam beproefd ook dáár eene soortgelijke inrigting te stichten. Doch de nachtlamp van dit laat gekomen Sint Nikolaas-kollegie, gelijk het heette, is na eene bleeke schittering, vroeg uitgegaan: enkele oudheden ter amsterdamsche stads-bibliotheek zijn er de eenige herinnering vanGa naar voetnoot1. Nog onverschilliger en besluiteloozer toonde zich, in 1470, de magistraat van Utrecht. Iemand stelde voor, naast de sedert eeuwen bestaande utrechtsche kapittel- en andere scholen, ook eene hooge utrechtsche school in het leven te roepen. Doch men weet zelfs niet of het wel ooit gekomen is tot een plan, zij het alleen op het papier. Terstond werd er - eene kommissie benoemd; en de aldus kommissoriaal | |
[pagina 210]
| |
gemaakte zaak had het lot harer vereenigde kommissoriaal gemaakte zusterzaken aller tijdenGa naar voetnoot1. Blijkbaar ging in Nederland het jongere geslacht liever naar Parijs; en de meer bejaarden hadden van vader op zoon bij het studeren aldaar zich te wel bevonden, dan dat zij redelijkerwijs verandering konden wenschen. De vreemde taal was voor niemand een bezwaar. Het gebruik van het latijn, voor alle vakken van het hooger onderwijs, wischte het verschil der nationaliteiten ongeveer uit. Pastoor Lodewijk van Velthem, voortzetter van Maerlant's Historiespiegel, wist nog op zijn ouden dag van eene zeldzaam schoone, alleen in het stuk der zedigheid niet onberispelijke vrouw te verhalen, in zijn studentetijd door hem te Parijs aanschouwdGa naar voetnoot2. Dirc Potter, de sekretaris van Jakoba van Beijeren's vader en oom, teekende in zijn Loop der Minne uit de parijsche heugenissen zijner jeugd meer dan één vertelling opGa naar voetnoot3. Pastoor Filips van Leiden, naderhand sekretaris van graaf Willem V, leerde te Parijs een boek over staatsregt schrijven, aan hetwelk hij nog heden onder ons zekere vermaardheid danktGa naar voetnoot4. Geert Groote, de patricische leekestichter der deventersche en zwolsche Fraterhuizen, verzamelde er een gedeelte zijner in later tijd afgezworen astrologische dwaasheden; | |
[pagina 211]
| |
maar ook al zijne wijsheid, al zijne kennis aan de oude letteren en aan de medicijnenGa naar voetnoot1. |
|