Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 106]
| |
Tweede hoofdstuk. Veertiende eeuw. - graaf Jan van Blois.I [Bronnen]De broeders Jan en Gwy, graven van Blois, geboren heeren van Châtillon, kleinzoonen en erfgenamen van Jan van Beaumont, en in die betrekking heeren van Schoonhoven, van Gouda, van Texel, van Tholen, en van verschillende andere landen en plaatsen in Holland en Zeeland; die twee graven hebben als nederlandsche vorsten geen van beiden uitgemunt, en in gewone omstandigheden zou noch de jongste, noch zelfs de oudste verdienen, genoemd te worden aan het hoofd eener nieuwe bladzijde in de geschiedenis of voorgeschiedenis van ons volk. Van afkomst waren zij fransche edellieden van den hoogsten rang, doch zelfs niet van moeders- of grootmoederszijde aan een vaderlandsch geslacht vermaag- | |
[pagina 107]
| |
schapt. Hunne moeder was eene henegouwsche erfdochter; en ware niet, door het uitsterven van het hollandsch Huis in den persoon van den eenigen zoon van Floris V, de hollandsche kroon aan Henegouwen gekomen, - zoodat Willem III zijn jongeren broeder naar welgevallen met hollandsche en zeeuwsche steden beleenen kon, - Jan en Gwy van Blois zouden nooit (gelijk zij ze noemden) ‘duitsche goederen’ bezeten, nooit in Nederland gezag uitgeoefend hebben.Ga naar voetnoot1 Een gelukkig toeval echter wil dat door het bewaardblijven der zoogenaamde bloische Rekeningen, in het nederlandsch Rijks-Archief, wij inzonderheid omtrent het leven van graaf Jan, die Nederland slechts bij tusschenpoozen verliet en gedurende vijfentwintig jaren Gouda en Schoonhoven regeerde, naauwkeuriger dan omtrent eenig ander nederlandsch vorst der middeneeuwen, ingelicht zijn. Wij kunnen niet beoordeelen of de vaderlandsche geleerde, die in de eerste jaren onzer eeuw, bij het zamenstellen eener stede- en geslachtsbeschrijving, een overvloedig gebruik van die papieren maakte, de stof werkelijk in alle opzigten regt heeft gedaan. Dit alleen weten wij, dat wij voor hetgeen hij gaf hem grootelijks verpligt zijn. Zijne kunde, scherpzinnigheid, en naarstigheid, ontsloten uit den jare 1350 en vervolgens eene intieme nederlandsche prinsegeschiedenis, die op alle punten aan de maatschappelijke, de ekonomische, de staatsgeschiedenis dier dagen raakt; en het | |
[pagina 108]
| |
ook aan de geschiedenis van kunst en letteren gedaan zou hebben, zoo dezen destijds in Nederland gebloeid haddenGa naar voetnoot1. Sommige episoden der geschiedenis van Floris V en Willem III zijn uit de kronijk van Melis Stoke ons tamelijk goed bekend. De kronijk van Jan van Leiden heeft den naam, hoewel zij meer dan honderd jaren na de gebeurtenissen te boek gesteld is, onze beste bron te zijn voor de kennis der geschiedenis van Holland, van 1355 tot 1417. Voor die der persoonlijke geschiedenis van Filips van Bourgondie en Karel den Stoute is Olivier de la Marche zonder wedergade. Om niet te spreken van Froissart, wiens geniale vertellingen over een groot gedeelte der 14de eeuw het verrassendst licht doen opgaan. Doch zelfs Froissart, hoewel hij in de dienst van onzen Gwy van Blois zijn uitgebreid werk voltooide, en hij in Nederland eene enkele maal Gwy een bezoek kwam brengen, wijdt in de plaatselijke bijzonderheden van het toenmalig nederlandsch leven ons niet in, gelijk de bloische Rekeningen doen. |