Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XII [Byzantijnsche berigten. Anna Komnéna. Kritiek der kruistogten]Nicétas heeft de kruisvaarders van eene ongunstiger zijde leeren kennen dan prinses Anna Komnéna, in wier dagen zij den konstantinopolitaanschen troon nog veroveren moesten en zich slechts aanmeldden als doortrekkende broeders uit de verte, hulpbehoevende bondgenooten. Wat evenwel het karakter der westersche vorsten en ridders betreft, - wier legerscharen door het nederstrijken van sprinkhaanzwermen werden aangekondigd en zelven zulk een zwerm geleken, - het beeld is van de prinses, - verschillen hare anekdoten niet wezenlijk van die, welke wij bij den voortzetter van haar boek aantreffen. Met het welgevallen van een auteur die na jaren eene oude schuld afdoet, schildert zij de ingekankerde hebzucht van Behemond van Tarente, jongeren zoon uit een normandisch-siciliaansch vorstenhuis, die volgens haar met de onzuiverste bijoogmerken zich aansloot bij Godfried van Bouillon. | |
[pagina 79]
| |
Haar vader, die Behemond doorzag, liet dezen, toen hij te Konstantinopel den keizer van het Oosten kwanswijs als leenheer was komen erkennen, voeren in een vertrek dat op zijn last tijdelijk in eene schatkamer herschapen was. De overvloed der kostbare stoffen en gewaden was zoo groot; het vaatwerk van goud en zilver, de ingelegde meubelen, besloegen zoo veel plaats; dat men er te naauwernood zich roeren kon. Het eerste woord van den verbijsterden kruisvaarder, toen een kamerheer de deur ontsloot en onverwachts hem bij al die fraaijigheden bragt, was het woord van een schooijer en condottiere: ‘Ware zulk een fortuin mijn erfdeel geweest, ik zou mij meester hebben gemaakt van een uitgestrekt land!’ Wanneer de adjudant te verstaan geeft dat de keizer hem verzoekt zich als eigenaar te beschouwen, dan overstelpt hem zulk een gevoel van blijdschap, dat hij in de eenzaamheid zich van zijne ontroering moet gaan herstellen. Men komt, en draagt den geheelen voorraad naar zijn eigen vertrek in het paleis. Nu schaamt hij zich, en wijst af. - ‘Hoe kan de keizer mij zóó willen vernederen?’ vraagt hij. - ‘Men brenge’, beveelt keizer Alexis, die zijn volkje kent, ‘men brenge deze kleinigheden aan haar regtmatigen bezitter terug.’ De kruisvaarder, veranderlijk en grijpgraag als een poliep, neemt ten slotte alles aan.Ga naar voetnoot1 Prinses Anna, toen dit voorviel nog een jong meisje, haatte Behemond persoonlijk en verdacht hem een aanslag tegen haar vaders rijk in den zin te hebben. | |
[pagina 80]
| |
Dit kan oorzaak zijn geweest dat onvriendelijkheid op later leeftijd, onder het zamenstellen van haar werk, hare pen bestuurd heeft. Doch hare schildering der beligchaamde inhaligheid heeft geheel het voorkomen van een goed portret. Aan dezelfde fijne vrouweschacht danken wij de vertelling van den onopgevoeden westerschen graaf of baron, die bij gelegenheid eener audientie te Konstantinopel, in de troonzaal, met de meeste vrijpostigheid zich in 's keizers zetel vlijde. Boudewijn van Bouillon, de broeder van Godfried, beschaamd over deze slechte manieren, trad op hem toe en beet hem in het oor: ‘Die plaats betaamt u niet. De keizer van het Oosten staat nooit zijn zetel af. Wij moeten in dit vreemde land ons naar zijne gebruiken schikken.’ De kruisvaarder rees op, doch mompelde in zijne moedertaal: ‘Er een stoel op na te houden voor zich alleen, en zooveel dappere officieren tot staan te verpligten!’ ‘Mijn vader,’ laat prinses Anna volgen, ‘kon niet verstaan wat de vreemdeling zeide; hij vroeg het den tolk. Zijne meening over het gezegde liet hij de andere kruisvaarders niet blijken, maar vergat het gesprokene nooit.’Ga naar voetnoot1 Karakteristiek is ook de voorstelling die prinses Anna ons van de priesters onder de kruisvaarders geeft. Olivier van Keulen, weten wij, was meer artillerist dan sabreur; en het is niet bij voorkeur onder de trekken van den vechtersbaas uit Anna Komnéna's | |
[pagina 81]
| |
dagen dat wij den Coloniensis Scolasticus van 1217 ons hebben voor te stellen. Evenmin misschien de andere nederlandsche priesters die het plunderen van Cadix en Santa Maria toejuichten. In zulke gevallen echter gaat gelijk vóór eigen. Het volgende betreft de overkomst van sommige italiaansche en zuid-fransche vorsten, die met hunne schepen aan den kruistogt van 1096 zouden deelnemen. Daar keizer Alexis die heeren maar half vertrouwde, had hij sommige officieren der byzantijnsche vloot last gegeven hen voorzigtigheidshalve te gemoet te varen, om zich van hunne plannen te vergewissen; en zoo gebeurde het dat een groot schip, met een graaf van Provence en eene afdeeling kruisvaarders aan boord, slaags geraakte met eenige kleinere grieksche vaartuigen, over welke de jonge marine-officier Marianus het bevel voerde. Die strijd was een misverstand. Doch de aanvoerders der christenen van het Westen waren trotsche edelen, die de christenen van het Oosten (welligt ook bedroog hen de afstand, en zagen zij dezen voor muzelmannen aan) als eene nation éteinte beschouwden. Zoodra was niet de luitenant Marianus op den graaf van Provence komen aanzeilen, of er snorde een pijl die hem zijn helm afschoot. Dit was eene kwaadaardige voetboogschicht: een wapen dat de Grieken toen nog niet kenden. De luitenant schoot terug, zoo goed hij kon, en trof den graaf in de zijde; hetgeen een priester, die met twaalf andere kruisvaarders 's graven lijfwacht vormde, scheen aan te merken als eene persoonlijke beleediging. | |
[pagina 82]
| |
Hier volgt bij de prinses eene uitweiding over het geheel verschillend karakter der christenpriesters van het Oosten (volgens haar altegader mannen des vredes, niet minder zachtmoedig dan Aäron, Mozes, of Christus) en hunne westersche ambtgenooten, die zij barbaren noemt, even naijverig op hun zwaardregt als op den roem hunner priesterlijke bediening. De priester, met wien Marianus het te kwaad kreeg, droeg een misgewaad, en daarover een bandelier, waaraan een welgevulde pijlkoker. Driemalen stortten al zijne makkers op het dek, getroffen door Marianus en de zijnen; alleen hijzelf bleef op de been, ofschoon niet ongedeerd, want hij zat vol bloedvlekken. Eindelijk slaagt de grieksche luitenant er in, de kruisvaarders te doen begrijpen dat zij vooralsnog niet met mohammedanen te doen hadden; en er wordt een wapenstilstand gesloten. Ook had het schip van den graaf van Provence nogal geleden. Alleen de priester weet niet van uitscheiden. Sedert het verschieten van zijn laatsten pijl heeft hij eene roeispaan gegrepen, en teistert schedels met het werktuig dat voor het slaan van golven vervaardigd werd. Wanneer de riem heeft uitgediend, of verbrijzeld is, dan ziet hij een zwaren steen liggen, en slingert dien met zooveel kracht dat Marianus er door omvergeworpen en Marianus' schild verbrijzeld wordt. De luitenant vliegt op en brengt den onverbeterlijke drie wonden toe; maar het arsenaal van den priester is niet uitgeput. Bij gebrek aan nog meer steenen valt hij op een zak scheepsbeschuiten aan, en keilt dit ongewijde brood zijn vijand naar het hoofd. | |
[pagina 83]
| |
Dit gevecht had plaats tegen het stille en schoone einde van een Sint Nikolaasdag, wanneer in December, aan de kusten der Middellandsche Zee, en aan de oevers harer eilanden, de winternachten zomer-avonddroomen gelijken. De graaf van Provence had zoo beslist de nederlaag geleden, dat hij welstaanshalve zich overgeven moest; en Marianus deed hem zijn schip naar den niet ver verwijderden wal sturen. De gewonde priester werd aan land gebragt, en voelde dat hij ging sterven. - ‘Waar is de grieksche luitenant?’ vroeg hij, en duidde den omstanders Marianus' uniform en wapenrusting uit. Terwijl de anderen Marianus liepen zoeken, liet de misbedienaar uit zijne kooi (aan boord) zich eene vaas van edel metaal brengen, ter waarde van wel honderddertig goudstukken. - ‘Neem dit als een gedachtenis van mij aan,’ zeide hij, den toegesnelden luitenant keer op keer met warmte omhelzend; ‘hadden wij zoowel aan den vasten wal als op het dek gevochten, menigeen der uwen zou het niet naverteld hebben.’ Met blies hij den adem uitGa naar voetnoot1. |