Dorp in het onderveld
(2004)–Thomas François Burgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Kerstdag en nieuwjaaraant.Reeds vroeger heb ik gezinspeeld op de armoede van ons volk aan feestdagen. Die is dan ook werkelijk zo groot dat onze volksgeest en volkskarakter eronder lijden. Dit neemt echter niet weg dat de mens, tot geluk geboren, ook zonder feestdagen zijn vermaak weet te vinden, en dat wij nu en dan de rust van ons dorpsleven met feestelijkheden vervangen. Komt er eindelijk voor ons een feesttijd dan zijn wij gereed daarvan ten volle partij te trekken. Niet dat wij ongestoord zulks doen kunnen. O neen! wij hebben onze pret soms zuur en duur te boeten en te kopen. Naar oude gewoonte op ons dorp is de leraar op kersten nieuwjaarsdagen zeer spreeklustig. En wat anderen er ook onder lijden mogen, alles moet zwichten voor zijn wil; 't plezier van zichzelf op die dagen veel te horen oreren mag hem niet ontnomen worden. Vandaar het nachtmaal op kerstdag, in strijd met het gebruik in andere gemeenten, in strijd ook met het gezond verstand. Dank zij echter de Engelse geest, wij gevoelen het allen, hetzij er nachtmaal in de kerk werd gevierd of niet, dat het kerstfeest een vreugdefeest is.o En hoe streng wij ook anders het jonge volkje vooral breidelen, heden worden de teugels losgelaten. Oud en jong worden aangegrepen door de algemene geestdrift en bezield met de vreugde die de gehele wereld door zoveel miljoenen harten met blijdschap vervult. De genius van het feest bezoekt reeds op kerstavond menige woning en strooit er met kwistige hand de zegen des vredes op het altaar der vriendschap. Gelukkige moeders, hoopvolle vaders, beminnaars en beminden, grootouders en kleinkinderen wedijveren met elkaar in het feestlied of de gezellige dans. Hier en daar prijkt wellicht ook een rijk beladen kerstboom, aangestaard door vriendelijke oogjes en toegejuicht met blijde handjes. Is het wonder dat oom Die of neef Die de verzoeking niet kan weerstaan om, zelfs op het gevaar af dat dit le- | |
[pagina 115]
| |
raar en kerkenraad ter ore zal komen, na eerst door het venster gegluurd te hebben, ook eens naar binnen te gaan? Twee dingen toch in de wereld zijn de mens te machtig. Een nood- en vreugdekreet overmeesteren hem immer, en het is onze oudouderling en aanstaande diaken niet euvel te duiden dat zij de open deur van M... 's huis, waarin juist een luide vreugdekreet werd aangeheven, niet voorbij konden gaan zonder eerst ‘eventjes te gaan kijken’ wat er binnen omging, en dat zij, eens daar zijnde, een kerstpartij volstrekt niet zo goddeloos vonden als zij gemeend hadden, en dus in plaats van ‘eventjes’ er de gehele avond bleven. Zulk een boom toch die alles droeg en Jona's wonderboomo in de schaduw stelde, hadden zij nooit tevoren gezien. En hoe mooi zag alles eruit, hoe net waren de kinderen gekleed, hoe heerlijk het gebak en de wijn. ‘Het was er mooi, neh!’ was de uitroep van de ex-ouderling toen hij naar huis ging. ‘Ja, oom,’ hervatte de toekomstige armverzorger, ‘zo wat het ik nooit tevoren beleefd. Jammer maar dat die mensen zo wereldsgezind is.’ ‘Ja, neef, ik het er ook al over gedenk. Het is toch verschrikkelijk om te denk, dat die arme kinders zo voor die hel word groot gemaak.’ ‘Maar oom, zou dit dan werkelijk zo groot zonde wees?’ ‘Mijn neef, het jij nie van avond gehoor hoe onze leraar en oom Willem ver die mense gebid het nie, die zo op die pad naar die hel nog kersfees vier?’ ‘En hoe kom het oom dan daar ingegaan?’ ‘Ja, zie jij neef, een mens is mos nieuwsgierig. En dan, ik het er toe ook nie zo oor gedenk nie.’ ‘Maar wat ver kwaad het oom nou daar gezien?’ ‘Neen, neef, zo ver als dit nu gaat, moet ik zeg, het was fatsoenlijk. Daar die een nooi het maar ver haar een beetje lelijk opgetakel.’o ‘Goei naand, neef!’ riep opeens iemand van de andere zij- | |
[pagina 116]
| |
de der straat. Het was oom Willem die, hetzij hij een gedeelte van het gesprek had aangehoord, hetzij uit louter suspicie vroeg ‘waar de vrienden dan vandaan kwamen’. ‘Van de kerk,’ was het antwoord. ‘Wat ver kerk. Onze kerk is immers al voor uren uit.’ Gelukkig voor de oud-ouderling dat zijn ‘maat’ meer bijdehand was dan hij. Zonder aarzelen antwoordde deze: ‘Ons kom net uit de kerk, toen ons hieronder zulk een rumoer hoorde dat ons ernaartoe is gegaan om te zien wat het was.’ ‘En wat was het?’ ‘O! een lawaai van kinders. Ons het toe hier en daar een beetje aangeloop en gaan nu naar bed.’ Zo zeggende, wenste hij oom Willem goedenavond en gleed hem uit de handen. Reeds waanden de schuldigen zich veilig, toen zij, helaas! het ongeluk hadden van de ondeugende Tamboer tegen het lijf te lopen. Meteen riep deze luid: ‘Naand, oubaas.o Ah, hou oubaas dan ook Krismis? Ik het mos ver oubaas daar bij Seur... zijn huis gezien.’o ‘Hou jou bek, jou vagebond, want jij's weer dronk.’ ‘Aha, oubaas! Moet nie praat nie, ons is van naand almal lekker. Het hulle dan nie ver oubaas ook wat geschenk nie, daar bij Seur... zijn huis?’ Gelukkig voor ‘oubaas’ dat een paar makkers van de ondeugende vent hem tegen het lijf liepen en over wat anders begonnen te praten. Die vermoerdeo Hottentot kan een mens zomaar in de handen breng, dacht de aanstaande diaken toen hij eindelijk alleen was - hm! als oom Willem dit maar nie gehoor het nie.
‘O, dat is zeker Henri,’ riep Julie, die een pakje van de tafel opraapte en naar de kamer liep. Zij had gelijk, en toonde door die juiste gissing de profetische kracht der liefde. Nog was haar blijdschap over het fraaie geschenk niet voorbij, of zij had gelegenheid de gever met lip en hand ervoor te danken. Julies ou- | |
[pagina 117]
| |
ders hadden niemand meer dan Henri genodigd en waar ook in grotere kringen heden uitwendig meer vreugde werd vertoond, niemand had een gelukkiger kerstdag dan mijn vriend. Wij zullen hem noch de andere feestvierenden storen door overal een kijkje in de feestkringen te werpen. Laat hen storeloos genieten en ongehinderd het lied aanheffen of de feestkelk ledigen. Genoeg zij het te weten dat de dweepziekte nog niet bij machte is geweest om aan alle christenen hun kerstvreugde te ontrukken. En waar dit ook gelukt moge zijn, laten wij hopen dat het ‘nieuwejaar’ dit weer vergoeden zal. Dit toch is ons grote volksfeest. Heh! Welk een rilling gaat er door mij, als ik die naam maar hoor! Geen feest als ‘nieuwejaar’. Daarheen strekt zich aller verwachting, daarop spant zich de hoop, en daarop zal de bij velen gedempte geestdrift losbarsten met volle kracht. Reeds op oudejaarsdag breekt de volksgeest alle teugels van bedwang. Die nu geen feest wil vieren moet uit de weg, want het wemelt van deftige en slordige rijtuigen, nuchtere en dronken ruiters, stemmige en dartele voetgangers of wandelaars. Ik weet niet hoe het komt dat een dronken kerel altijd zo gaarne te paard rijden wil. Zie eens die troep daar de straat op komen. Allen die wandelen zijn nuchter en die te paard zijn hebben ‘de hoogte’, gelijk onze dokter zegt. Aardig is het te zien hoe vele ‘Totties’o en Kaffers op oudejaarsdag van buiten te paard komen, allen met grote zakken achterop. Die zijn, geloof ik, met wol gevuld, en moeten de gulden sleutels ruilen om de Bacchustempelo te openen. Ja, want door rijk en arm, hoog en laag wordt aan dat oord op die dag hulde gebracht. Dit is niet uit boosheid, neen, en evenmin is het een bewijs dat allen die daar gaan offeren tot de ‘sekte’ der bacchanten behoren. Neen, het is maar, weet u, om toch wat met nieuwjaar te hebben om de vrienden aan te bieden en dan ook, gelijk Tamboer zegt, om ‘de keel zo wat te smeren’ bij de feestkreten, die de vreugdeschoten vergezellen waarmee men het oude jaar uitgeleide doet en het nieuwe begroet. O! wat is de nieuwjaarsdagmorgen voor ons | |
[pagina 118]
| |
een interessant ogenblik! De blijde groet en hartelijke gelukwensen, de gulle geschenken, en vrolijke gastmalen waardoor lang verwijderde harten opnieuw tot elkaar worden getrokken, nieuwe vriendschapsbanden worden aangeknoopt, harten worden gestolen of gewonnen, zalige oude herinneringen weer in het leven geroepen, barmhartigheid en milddadigheid de troon beklimmen; wat zijn zij toch rijk aan zegeningen! Of het hart in ogenblikken van grote vreugde ook machtig is ten goede! Niet bij de rijken, niet in het dorp alleen echter, is het feest. Ziet gij die groep schamele hutten daar? Welnu, ook daar is het feest. ‘Gaat gij mee naar de locatie?’o vroeg Henri mij. Wij gingen en kwamen juist bijtijds om getuige te zijn van een alleraardigste ‘Sal champetre’,o gelijk Mr. ... het noemt. In het midden der hutten was een ruime plaats schoongeveegd. Een twintigtal personen stond tot de dans gereed, wachtende op Tamboers viool en Januari's goera,o terwijl een anderhalf honderd mensen in het rond zaten of stonden. ‘Toe, dans,’ riepen de dansers en de ‘Valsrivier’o werd aangeheven. De ‘schoffel’,o ‘pas’, en het afslaan van de ‘askoek’o volgden op elkaar. Rad en vlug werden de sprongen gedaan, ook door de violist, die al spelende danste en te midden van dat al tijd vond voor allerlei aardigheden of om van deze of gene brunette een kusje te stelen. Januari, die door zijn medekunstenaar geheel geëclipseerd werd, zag het met lede ogen aan hoe deze het van hem won, en zeker zou een boze vechtpartijgeest zich van hem hebben meester gemaakt, ware het niet dat het gelukkige idee hem te binnen schoot om zijn mededinger op een ander gebied te verplaatsen en daar in de schaduw te stellen. Hij stond op en nodigde enige zijner makkers tot een krijgsdans uit. Met zijn goera voor de mond sloot hij zich bij de helden aan en terwijl de trillende tonen van zijn eensnarige lier luid weerklonken gleed hij met verwonderlijke vlugheid door alle manoeuvres van de dans. De luide toejuichingen, hem ten deel | |
[pagina 119]
| |
gevallen, deden hem reeds minachtend op de nietige Hottentot neerzien, toen deze opsprong en zich onder de dansers mengde, en, tot aller verbazing, zich met een vaardigheid door alle sprongen heen sloeg die zelfs Januari verstoorde. Nog andere dansen volgden, maar altijd spande Tamboer de kroon, en zelfs de sluwe Kaffer moest erkennen dat de Hottentot hem in radheid ‘baas was’. Naar huis kerende, legden wij enige bezoeken af, o.a. ook bij oom Willem, alwaar wij hem aantroffen in een ernstig gesprek met onze leraar over de overhand die de zonde in de wereld nam. Wij waren weinig gestemd om een klaaglied over vermakelijkheden aan te horen en lieten, na de gewone zegenwensen enz., enz., de heren alleen om over de nieuwjaarspartijen te lamenteren. 's Avonds brachten wij enige gezellige uren tezamen door, dankbaar voor het feest en blijmoedig om het nieuwe jaar in te treden. |
|