| |
| |
| |
Nawoord
Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur
De Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur is een vergeten literatuur. Dat er tegenwoordig in Zuid-Afrika Afrikaans wordt gesproken en geschreven, is algemeen bekend; dat er in de zeventiende en achttiende eeuw - in de tijd van de voc - door aan de Kaap gestationeerde ambtenaren officiële journalen en rapporten in het Nederlands werden geschreven, zal niemand verbazen; maar nieuw is voor veel mensen het bestaan van een Nederlands-Afrikaanse literatuur - van poëzie, toneel en verhalend proza geschreven in het Nederlands door inwoners van Zuid-Afrika -, die tot ver in de twintigste eeuw heeft bestaan. Verrassend is ook dat deze letterkunde juist in de negentiende eeuw tot bloei kwam: sinds 1806 immers was de zuidelijke punt van Afrika niet langer een Nederlandse maar een Engelse kolonie.
Zuid-Afrika is ontstaan uit een in 1652 in opdracht van de voc gestichte verversingspost aan de Kaap de Goede Hoop. Al na vijf jaar ontwikkelde zich uit de nederzetting, die de naam Kaapstad zou krijgen, een kolonie, toen ambtenaren van de voc toestemming kregen om na ontslag uit de dienst zich hier blijvend te vestigen. In de zeventiende eeuw groeide de bevolking door immigranten uit Europa, waaronder veel Duitsers en een grote groep hugenoten, Franse protestanten die om het geloof hun vaderland waren ontvlucht. Zij waaierden uit over steeds grotere delen van de Kaapkolonie. De oorspronkelijke bewoners van zuidelijk Afrika, nomadenstammen die van de veeteelt of de jacht leefden - de Khoikhoi (toen nog Hottentotten genoemd) en de Bosjesmannen (tegenwoordig de San) -, waren het slachtoffer van deze expansie en moesten plaatsmaken voor de Europese nieuwkomers, die bovendien nog slaven met
| |
| |
zich meevoerden die uit andere delen van Afrika afkomstig waren. Zo ontstond de Kaapkolonie, een land van blanke boeren die een overheersende rol speelden te midden van niet-blanke bevolkingsgroepen van diverse herkomst; een boerenland met maar één belangrijke stad, de havenplaats Kaapstad. Zolang de voc aan het bewind was, was Nederlands in deze kolonie de officiële taal.
Nu verschilde het gesproken Nederlands in de kolonie sterk van dat in het moederland. De zo uiteenlopende groepen die zich allemaal van deze taal moesten bedienen, spraken een geereoliseerd Nederlands dat eerst Afrikaans-Hollands genoemd werd en later kortweg Afrikaans. Maar zodra men schreef, zocht men weer aansluiting bij de taal van de overheid en probeerde men zo zuiver mogelijk Nederlands te schrijven.
In 1798 ging de voc failliet en nam de Nederlandse staat alle bezittingen over, waaronder de Kaapkolonie. Maar tussen 1795 en 1813 was Nederland zelf nauwelijks nog een zelfstandige natie. Frankrijk dicteerde in toenemende mate het Nederlandse bestuur en nam het in 1806 helemaal over. Voor Engeland was dat reden genoeg om in dat jaar de Kaapkolonie te confisqueren en aan zijn eigen koloniën toe te voegen. Om verschillende redenen was een groot aantal boeren in de Kaapkolonie niet gelukkig met deze ontwikkeling en hun ontevredenheid over het Engelse bestuur bereikte een hoogtepunt toen in 1834 de slavernij werd afgeschaft. Om aan het bewind van de Engelsen te ontsnappen, trokken zij verder Afrika in om hun eigen staat te vestigen. Eerst probeerden zij het aan de oostkust van zuidelijk Afrika, maar de Engelsen lieten dat niet toe en annexeerden dit gebied als een nieuwe kolonie onder de naam Natal. Daarop trokken de boeren verder landinwaarts, waar zij twee onafhankelijke republieken stichtten, Transvaal en Oranje-Vrijstaat, die in respectievelijk 1852 en 1854 door Engeland erkend werden. In de jaren zestig van de negentiende eeuw, toen Burgers zijn verhalen schreef, zag Zuid-Afrika er dus zo uit: twee
| |
| |
Zuid-Afrika rond 1866
B = Basutoland; S = Swaziland
| |
| |
Engelse koloniën in het zuiden, de Kaapkolonie en Natal, en twee onafhankelijke boerenrepublieken in het noorden, Transvaal en Oranje-Vrijstaat.
In de Kaapkolonie was Engels de officiële taal, maar dat betekende niet dat het Nederlands verloren ging. In de kerk werd er in het Nederlands gepreekt en voor grote groepen van de bevolking bleef de omgangstaal het Afrikaans. Bovendien ontstond er juist nu, onder het Engelse bewind, een bloeiende Nederlandstalige pers. De voc was altijd afkerig geweest van publiciteit en de eerste drukpers bereikte Zuid-Afrika pas tegen 1800. Vanaf het begin werd de pers vooral gebruikt voor de uitgave van nieuwsbladen. De oudste krant was The Cape Town Gazette and African Advertiser/Kaapsche Stads Courant en Afrikaansche Berigter, die op 18 augustus 1800 voor het eerst verscheen. Het was een tweetalig nieuwsblad dat tot 1826 heeft bestaan; daarna werd het een officieel staatsblad, The Cape of Good Hope Government Gazette, en werd het hoe langer hoe meer uitsluitend in het Engels geschreven. Vanaf de jaren twintig kwamen er steeds meer nieuwsbladen, in het Engels en in het Nederlands. Belangrijke Nederlandstalige nieuwsbladen waren De Zuid-Afrikaan (1830-1871) en Het Volksblad (1856-1886), die aanvankelijk overigens slechts één keer per week verschenen. Het eerste Nederlandstalige tijdschrift verscheen in 1824, Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tijdschrift (1824-1843), een tweemaandelijks blad, dat tot doel had de bevordering van de ‘Godsdienst [...] benevens de letteren en de wetenschappen’.
In al deze bladen werd in het Nederlands geschreven, niet in het Afrikaans. Pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw wordt het geschreven Nederlands meer en meer vervangen door het Afrikaans, maar het zou nog tot de twintigste eeuw duren voordat de productie van Afrikaanstalige teksten die van Nederlandstalige in Zuid-Afrika zou overtreffen. Ook de verhalen van Burgers verschenen in een Nederlandstalig nieuwsblad, in Het Volksblad, van 1866 tot 1869.
| |
| |
| |
Burgers
Thomas François Burgers werd in 1834 geboren op de boerderij Langfontein in de buurt van Graaf-Reinett, de plaats waar hij naar school ging. Negentien jaar oud vertrok hij naar Nederland om van 1853 tot 1858 in Utrecht theologie te studeren. Meteen na zijn afstuderen trouwde hij met een meisje uit Schotland, Mary Bryson (1836-1929), dat hij in Nederland had leren kennen. Met haar keerde hij terug naar de Kaapkolonie, waar hij in 1859 predikant werd van de gemeente Hanover, een dorp in de Karoo dat nog maar vijf jaar bestond.
In 1854 had de Afrikaanse boer Gert Gous toestemming gegeven om op zijn grond een dorp te stichten, op voorwaarde dat het genoemd zou worden naar de geboorteplaats van zijn Duitse voorouders, Hannover. Zo kreeg het dorp de naam Hanover - met één n minder dan de moederstad. De plek was met zorg gekozen, want dankzij het overvloedig aanwezige grondwater vormde het dorp een oase in het onderveld, het laaggelegen, droge land van de Karoo. Om het dorp lagen op grote afstand van elkaar de boerderijen, waar vooral schapen gehouden werden, die zich voedden met het struikgewas op het woestijnachtige veld. Middelpunt van het dorp was de Nederduitse Gereformeerde Kerk, waarvan Burgers de eerste predikant was.
In Utrecht was Burgers tijdens zijn studie in aanraking gekomen met de moderne theologie. Dit was een nieuwe academische richting in de theologie, van Duitse oorsprong, die bijbel en kerkleer op een rationalistische wijze benaderde. De hieruit voortvloeiende bijbelkritiek had tot gevolg dat de bijbel zijn absolute gezag verloor: de bijbelse openbaring werd verworpen en het geloof in wonderen verdween. Toen Burgers zijn verlichte denkbeelden vanaf de kansel van het kerkje in Hanover begon te verkondigen, stak hij zijn hoofd in een strop. De overgrote meerderheid in kerkelijk Zuid-Afrika was orthodox en niet gediend van zulke vrijzinnige ideeën. In 1862 werd hij aan- | |
| |
geklaagd bij de Kaapse Synode wegens ‘onrechtzinnigheid’ en vervolgens geschorst. Burgers verzette zich daar hevig tegen en sleepte de Synode wegens fouten in de procedure voor de rechtbank, die hem in 1865 in het gelijk stelde. Maar de Synode gaf de strijd niet op en ging tegen het vonnis in beroep bij een hoger gerechtshof in Londen. Ook daar werd Burgers in het gelijk gesteld en het hof sommeerde de Synode om de schorsing op te heffen. Handenvol geld had de affaire de kerk intussen gekost en al durfde men de uitspraak van het hof niet naast zich neer te leggen, men voelde er evenmin voor om Burgers in zijn rechten te herstellen. Daarom besloot de Synode van 1867 om de zitting voor onbepaalde tijd te verdagen, zodat de uitspraak van het Hof niet uitgevoerd kon worden. Pas in 1870 haalde men bakzeil en werd de schorsing ongedaan gemaakt.
In Hanover waren de gevolgen van de strijd tussen Burgers en de Synode ingrijpend. Zolang hij het recht aan zijn zijde had, voelde Burgers er niets voor om zijn werk als predikant neer te leggen en dus bleef hij elke zondag voorgaan in de dienst. Maar de helft van de gemeente had zich intussen van hem afgekeerd en een eigen kerk gesticht. Hij voerde een hopeloze strijd en in deze moeilijke dagen schreef hij voor Het Volksblad zijn verhalen over het leven in een klein dorp in het onderveld. Veel kan hij in deze verhalen van zich afschrijven en theologische discussies tussen vrijzinnigen en orthodoxen nemen er een ruime plaats in. Bij de keuze van teksten en tekstfragmenten voor deze bloemlezing zijn die discussies - tijdgebonden als ze zijn - zoveel mogelijk terzijde geschoven, maar de afkeer van de orthodoxie en bekrompenheid van zijn medepredikanten en van ouderlingen en diakenen is ook in de hier gekozen fragmenten overduidelijk.
Al was zijn schorsing in 1870 voorbij, Burgers wist dat hij nooit meer echt welkom zou zijn als predikant in de Nederduitse Gereformeerde Kerk en toen hij in 1871 de kans kreeg zijn carrière een nieuwe wending te geven, greep hij die met beide
| |
| |
handen aan. Nadat hij in 1870 en 1871 achtereenvolgens de boerenrepublieken Oranje-Vrijstaat en Transvaal had bezocht - bezoeken waarvan hij in Het Volksblad met veel enthousiasme verslag had gedaan - werd hem gevraagd of hij zich niet kandidaat wilde stellen voor het presidentschap van de Zuid-Afrikaanse Republiek, de officiële naam van Transvaal. Men had behoefte aan een ‘geleerde’ president, aan iemand die met de Engelsen op voet van gelijkheid kon praten, die met andere landen diplomatieke betrekkingen kon aanknopen, die de financiële situatie van de overheid zou kunnen verbeteren en het bestuur in de republiek moderniseren. Burgers stelde zich kandidaat en werd met grote meerderheid van stemmen gekozen. Hij was een innemende persoonlijkheid en een groot redenaar. Op 1 juli 1872 werd hij ingezworen als president in de nieuwe hoofdstad Pretoria. Het was het begin van een lijdensweg waarbij de ellende van Hanover kinderspel was. Jammer genoeg heeft hij hierover geen verhalen geschreven.
Burgers ging als president bijzonder voortvarend te werk, maar kreeg algauw te maken met binnen- en buitenlandse tegenstand. Vanaf het moment - rond 1870 - dat bekend werd dat de grond van Transvaal rijk was aan diamanten en goud, moest het land zich voortdurend teweerstellen tegen annexatiepogingen van de kant van Engeland. In het binnenland had Burgers problemen met de kerk, die hem te vrijzinnig vond, en met Paul Kruger en zijn aanhangers, die zijn houding tegenover de Engelsen te slap vonden. Burgers raakte door zoveel tegenstand van zoveel verschillende kanten in een geïsoleerde positie. Hij werd wantrouwend en trad steeds eigengereider op, met als gevolg dat hij het laatste restje steun van zijn medeburgers verloor. Toen in 1877 de Engelsen besloten Transvaal te annexeren en in Pretoria de Britse vlag gehesen werd, was het met hem gedaan. Arm en verbitterd verliet hij de republiek. Zijn geld had hij verloren aan een van de vele mislukte projecten die hij als president had opgezet; projecten die mislukten door het ge- | |
| |
Thomas François Burgers als president van Transvaal
| |
| |
brek aan steun van de kant van de in zijn ogen kortzichtige en ondankbare Transvalers. Hij wilde niets meer met ze te maken hebben en vestigde zich weer in de Kaapkolonie, waar hij nog een paar jaar als boer probeerde te overleven, totdat hij in 1881 aan een slepende ziekte overleed. Zijn vrouw en zeven kinderen bleven in armoedige omstandigheden achter.
| |
Tooneelen uit ons dorp
Op 20 september 1866 verschijnt in Het Volksblad de eerste aflevering van een reeks humoristisch-realistische verhalen over het leven in een dorp in het onderveld: ‘Tooneelen uit ons dorp, of Schetsen uit ons Dagelijksch Leven’. Met onregelmatige tussenpozen volgen er nieuwe afleveringen: in totaal tweeentwintig verhalen, verspreid over veertig afleveringen; de laatste op 25 maart 1869. Als er in 1867 twaalf verhalen verschenen zijn, besluit de Kaapse uitgever Van de Sandt de Villiers ze in drie kleine boekjes te bundelen. Zo'n uitgave zegt iets over de aantrekkingskracht die deze verhalen op Burgers' land- en tijdgenoten moeten hebben uitgeoefend, al moet men zich van de populariteit ervan nu ook weer niet te veel voorstellen, want de tien schetsen uit de daaropvolgende jaren hebben het nooit tot een uitgave in boekvorm weten te brengen. Wel is van de bundel uit 1867 nog een herdruk uitgekomen in 1882, in Nederland, die bezorgd werd door de secretaris van Burgers uit zijn presidentsjaren, Th. M. Tromp. In het voorwoord bij deze uitgave onthult Tromp het doel van deze herdruk: hij hoopt hiermee geld in te zamelen, geld dat hard nodig is om na de dood van de voormalige president ‘zijn talrijk gezin tegen armoede te bewaren’.
Na 1882 zijn de schetsen nooit meer herdrukt. Toch hebben ze in de literatuurgeschiedenis hun sporen nagelaten, voor het laatst in J.C. Kannemeyers Geskiedenis van die Afrikaanse lite- | |
| |
ratuur - het standaardwerk uit 1984 over de Afrikaanse letterkunde. Kannemeyer spreekt er met waardering over, maar hij kan ze in zijn literatuurgeschiedenis niet goed kwijt; ze passen niet in het verhaal dat hij over de Afrikaanse letteren vertelt. De Tooneelen uit ons dorp - ook Kannemeyer wijst daarop - staan in een Nederlandse literaire traditie; niet alleen vanwege de taal, maar ook omdat zij horen tot het humoristisch-realistische proza, een genre waarvoor Nicolaas Beets in 1839 met de Camera Obscura de toon had gezet. Hoewel het boek van Beets door E.J. Potgieter schamper werd besproken als ‘Kopijeerlust des dagelijkschen Levens’, werkte het voorbeeld van Beets veel sterker dan de kritiek van Potgieter. Een stroom van navolgers diende zich aan die het verhalend proza in Nederland de komende vijfentwintig jaar zouden overheersen. Veel van de auteurs waren - evenals Beets zelf - predikant. De bekendste zijn Jonathan met Waarheid en droomen (1840), C.E. van Koetsveld met Schetsen uit de Pastorij te Mastland (1843) en Allard Pierson met Eene pastory in den vreemde (1857). In die traditie hoort Burgers thuis en de kans is groot dat hij deze boeken gelezen heeft; was het niet in Zuid-Afrika dan toch zeker tijdens zijn studiejaren in Utrecht.
Wat dat aangaat is het werk van Burgers niets bijzonders: het hoort tot de mainstream van de Nederlandse negentiende-eeuwse letterkunde. Maar wat het daarvan onderscheidt is dat zijn verhalen zich afspelen in de Kaapkolonie. Burgers maakt deel uit van een totaal andere samenleving - aan de andere kant van de wereld - en hij schetst personen en toestanden die in het negentiende-eeuwse Nederland niet voorkomen.
| |
Het dorp
Voor het dorp in het onderveld dat Burgers in zijn schetsen uitbeeldde, stond Hanover model. Het was een dorp in een uit- | |
| |
Hanover, ca. 1890
| |
| |
hoek van een uithoek. De Kaapkolonie zelf was nog nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. Hoewel schattingen van bevolkingscijfers in deze jaren zeer onbetrouwbaar zijn, woonden er in dit onmetelijke land, dat tientallen keren groter was dan Nederland, waarschijnlijk niet meer dan zevenhonderdduizend mensen, waarvan ruim eenderde blanken en de overigen kleurlingen en zwarten. De industrie stelde nog niets voor en bepaalde zich tot de fabricage van zeep, wagens, ijzerwaren en hoeden. De Kaapkolonie was een landbouwgebied, met schapenteelt als de belangrijkste bron van inkomen. Er waren twee belangrijke havens: Kaapstad in het westen en Port Elizabeth in het oosten, maar ook in de handel ging er weinig om. Pas na 1870, na de ontdekking van goud en diamanten, zou het economische leven in Zuid-Afrika een hoge vlucht nemen en het land drastisch veranderen, maar in de jaren zestig van de negentiende eeuw kon niemand dat nog vermoeden. De Kaapkolonie was een achtergebleven en onontwikkeld gebied, waar de boeren moeite hadden om te overleven.
Ver van Kaapstad verwijderd lag in het oosten Hanover, een dorp met niet meer dan een paar honderd inwoners. In het centrum van het dorp stond een grote kerk, gebouwd in de vorm van een kruis, maar zonder toren-kerken met torens werden er op het Kaapse platteland toen nog niet gebouwd. Die kerk, blijkt uit de verhalen, vormt letterlijk het middelpunt van het dorp.
In 1866, in de tijd dat Burgers zijn verhalen begon te schrijven, was alles nog nieuw. Ruimte was er in overvloed, evenals water, dat via de watervoren langs rechte straten naar de ruime erven stroomde, waarop de huizen gebouwd werden. Aan een groot marktplein lag de pastorie die in 1860 speciaal voor Burgers en zijn gezin was opgetrokken, een huis van twee verdiepingen en met torentjes dat opviel tussen de andere, veel bescheidener huizen en winkels. Wie zich buiten het dorp begaf en de moeite nam een van de heuvels in de buurt te beklimmen
| |
| |
had een spectaculair uitzicht over het open, boomloze veld dat zich tientallen kilometers ver uitstrekte tot de blauwe bergen in de verte.
Even buiten het dorp, op de ‘locatie’, woonden de zwarten en kleurlingen in primitieve omstandigheden. Ze leefden in hutten, die ze 's morgens verlieten om in het dorp hun diensten aan te bieden aan de blanke meesters. Kaffers en Hottentotten werden ze toen nog genoemd; en ze worden door Burgers niet zonder sympathie maar wel op een zeer neerbuigende manier beschreven. De slavernij mocht dan sinds 1834 zijn afgeschaft, het lijkt de relatie tussen meesters en knechten nauwelijks te hebben beïnvloed. Er is sprake van een volstrekt ongelijkwaardige verhouding, waarbij de status van zwarten en kleurlingen nog het meest aan die van huisdieren doet denken. Het begint al met de namen die ze toebedeeld krijgen, dierennamen als Wildebeest en Windvoël of namen ontleend aan de kalender als Januari en April.
Niet toevallig is het juist deze groep die het meest uitgesproken Afrikaans praat. Hoe hoger ontwikkeld iemand is, hoe zuiverder hij Nederlands spreekt. De ik - verteller in het boek is een man van studie, evenals de predikant en zijn vriend Henri, en zij spreken dan ook bijna vlekkeloos Nederlands. Slechts af en toe verraadt een Afrikaans woord hun herkomst. De boeren en de minder ontwikkelde dorpsbewoners hebben veel meer moeite met het Nederlands, en naarmate het hun aan ontwikkeling ontbreekt, wordt hun taal steeds Afrikaanser; zelfs als ze proberen om ‘Hooghollands’ te praten lukt het hun niet. Het is dan ook logisch dat de kleurlingen en zwarten, die onder aan de maatschappelijke ladder staan, zich uitsluitend van het Afrikaans bedienen. Het is de ironie van de geschiedenis dat in de twintigste eeuw juist deze taal zou uitgroeien tot een van de symbolen van de apartheid.
Een aparte groep in het dorp vormen de joodse winkeliers en handelaren, die veelal van Duitse afkomst waren. Ze wer- | |
| |
den weliswaar geaccepteerd maar tegelijkertijd met wantrouwen bejegend. Ze vormden als opkomende handelsklasse een bedreiging voor de positie van de boeren, die soms in hoge mate financieel afhankelijk van hen waren, wat aanleiding kon geven tot wrevel en vooral ook jaloezie. Joden waren bovendien nieuwkomers in de Kaapkolonie. Tijdens het bewind van de voc was het hun niet toegestaan geweest om zich in Zuid-Afrika te vestigen, zodat zij pas in de negentiende eeuw hun intrede deden in de Kaapkolonie. Het feit dat ze nieuw waren, gecombineerd met hun snel stijgende maatschappelijke welvaart, kon gemakkelijk leiden tot antisemitisme; een verschijnsel waarvan ook de verhalen van Burgers bij herhaling blijk geven.
Helemaal bovenaan in deze samenleving stonden de Engelsen. In naam van koningin Victoria werd het land geregeerd door een gouverneur die in Kaapstad zetelde. Hij werd bijgestaan door een klein legertje ambtenaren dat als een hogere koloniale macht boven de Afrikaanse boeren was gesteld, die zich daardoor bevonden in de dubbele positie van kolonisator en gekoloniseerde. Het contact met deze Engelsen werd door hen dan ook zoveel mogelijk gemeden. Weliswaar rekende men in Engelse ponden en shillingen, en werden de oude Nederlandse maten en gewichten meer en meer verdrongen door de Engelse, maar dat alles hoorde tot de uiterlijkheden.
De wereld die Burgers in zijn verhalen tekent, is een door en door Hollands-Afrikaanse wereld. Hoewel hij schrijft in een Nederlandse literaire traditie figureren in zijn schetsen personen en onderwerpen die in Nederland - zeker in de jaren zestig van de negentiende eeuw - volslagen onbekend waren. Dat maakt de verhalen van Burgers tot een uniek verschijnsel in de brede stroom van het negentiende-eeuwse humoristisch-realistische proza.
|
|