Dorp in het onderveld
(2004)–Thomas François Burgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Een boeren bazaaraant.Wie met ons dorpsleven bekend is, zal van het eigenaardige soort van drukte, die hier thans heerst, terstond bemerken dat het nachtmaalstijdo is. En of er dan niets anders is, wat bij ons soms drukte veroorzaakt dan dit kerkelijk feest? O ja, zeer zeker, daar heb je bijvoorbeeld de zesmaandelijkse zitting van de ‘Judge’,o of als hier ‘wedrennen’o zijn, of een tentoonstelling, maar ziet u, dan heeft alles een andere kleur, en dan nog ziet men oom Schalk, oude nicht Maartje, en meer van die klasse niet hier. Zij zouden voor niets ter wereld dan om het nachtmaal de kans willen lopen om op een vreemde ‘plek’ begraven te worden. Een ander wis kenteken van een nachtmaalsdrukte is de vele bezoeken bij de Pastorie, want je moet weten - mijnheer moet zien, wie of al zo naar die plechtigheid opkomt. Wel, ik zeg, het is nachtmaalstijd, de vrijdag tevoren. Sedert zonsopgang liep een zwarte kerel langs de straten met een ‘afhangbord’o van voren en van achteren, waarop met grote letters geschreven stond het geheimzinnige woord ‘Bazaar’, dat bij niet weinigen het onderwerp van consultatie en conversatie wordt. Tegen tien uur was de zwarte kerel van de straten en hingen zijn ‘borden’ tegen de muur van de gewezen winkel van Mr. ..., wiens grote bezigheido naar de maan, en die zelf de weg van alle vlees is gegaan, terwijl een mager bleek ventje, van de firma Bloedzuigers en Compagnie, van Port Elizabeth, bezig was om niet alleen de bezigheid maar ook de schuldenaars ‘op te winden’, wier namen geschreven stonden in het gevreesde boek. Boven de hoofden van lange mannen en slanke vrouwen, die elkaar op de stoep verdringen, kunt gij nog de woorden lezen: Negotie Winkelo van Mr. ... Naastaan staat het geheimzinnig woord Bazaar. Het is zonderling, wat voor kracht een nieuwigheid heeft hetzij om aan te trekken of af te stoten. Zo heeft zij bijvoorbeeld een ontzettend afstotende kracht in een kerk | |
[pagina 88]
| |
en al wát daartoe behoort;o in dit geval echter onderscheidt zij zich door haar aantrekkingskracht en wel tot grote ergernis der winkeliers, want Jan Rap en zijn maat gaan erheen. Kom, wij doen het ook! Hoor eens welk een lawaai, welk een gebabbel en gelach! Wie zou dat voor enige dagen gezegd hebben, toen die en die arme drommels in ditzelfde gebouw zaten te zuchten, terwijl de ‘Bloedzuiger’ bezig was hun laatste druppel bloed te tappen. Zo is het leven. Welk een mengelmoes van mensen, oud en jong, wit en zwart, van goederen, van have dood en levend! Hier staat een zak met wortelen, daar een mand met eenden en hoenders, hier hangt een ‘tabbertje’,o daar wat anders. En kijk eens, daar in de achterplaatso staan paarden en runderen, schapen en bokken en varkens. Het is een Boeren Bazaar - ten voordele van de kerk. Niet de boer alleen echter heeft die tot stand gebracht. O neen, wij, dorpelingen, weten ook wat het zegt een Boeren Bazaar op te richten. Vraag het maar aan de jonge en oude vrijers, die een onderhoud met de beminde altijd met een vijf of tien shilling ‘voor de Bazaar’ moesten betalen; verneem eens bij die stumper van een manlief die reeds weken achtereen de rol van kindermeid heeft moeten spelen, omdat vrouwlief het zo druk had met werk voor ‘de Bazaar’, of hoor eens onze winkeliers uitweiden over de ‘onverbiddelijke en onweerstaanbaar schone bedelaarsters’, die in de gedaante - verbeeldt u - van welgeklede jongedames in de laatste tijd de winkels bestormden, dan eens dit, dan eens dat kopend, zonder geld en zonder prijs. Die dagen zijn echter gelukkig voorbij en de Bazaar wordt gehouden. Nu zal neef Klaas, die mij zo - even op de straat vroeg ‘wat voor een ding die Passaar is’, het ‘ding’ ook wel leren kennen. Ziet gij hem daar bij die tafel met lekkernijen, waar de slimme Julie hem heeft heen gelokt? O hij is geleverd.o Daar hebt ge het al - ‘een, twee, drie - nog wat?’ ‘Neen,’ antwoordt Nicolaas, ‘mijn geld is al op.’ ‘O da's niets, hier is vijf pond, ik zal u dit lenen.’ Arme Klaas! Is het wonder dat hij die vijf | |
[pagina 89]
| |
pond tweemaal had geleend, voordat hij van de betoverende verkoopster ontslagen werd? - ‘Hm!’ zei een stem naast mij, ‘als zij een winkel hield, gingen wij allen bankroet.’ Het was een winkelier, die wel wat zou gegeven hebben zulk een verkoopster bij zijn toonbank te hebben. ‘Kijk ris daar heb je ou Jiems ook.’ Dit had betrekking op een persoon, die bij een tafel in het departement verversingen zat. Hij is een oude afgedankte of gedroste soldaat en emeritus boerenschoolmeester, wel bedreven in de drink- en tuimelkunst, en die veel talen spreekt, vooral wanneer hij de gelegenheid heeft gehad om de voorlaatst genoemde kunst in beoefening te brengen. Wat zit hij daar lekker te smullen en hoe meedogenloos gaat hij met die bottelso sodawater en limonade te werk, die daar voor hem in slagorde geschaard staan, en waarvan hij zich het maar niet begrijpen kan dat hij op zijn eentje - tot spijt van de drentelaar - er zoveel van kan ‘nekken’,o zonder dat zelfs zijn hoofd er mato van wordt. ‘Die vijanden,’ hoorde ik hem ietwat later zeggen, ‘attaqueren hun man niet van boven.’ ‘Hebt u niet wat om hierbij te doen?’ vroeg hij aan een van de dienende engelen. ‘Ja, geef mij vijf shilling en ik zal zien wat voor u te vinden dat u beter zal verwarmen.’ Jiems wreef de handen van plezier en gaf zijn geld. Een ogenblik later verscheen de schone weer met... een wollen sjerp, die zij om hoofd en hals van Jiems wond met zoveel onschuld dat deze in weerwil van zijn teleurstelling in een luid gelach uitbarstte. ‘Ah, that is a nice comforter,’ riep hij uit, terwijl hij tot aller vermaak zijn hoed opzette en heenging. Jiems was echter geen uitzondering op de regel, en dus niet het enige slachtoffer. Want zie eens daar die oude vrek, van wie het anders onmogelijk is een sixpence voor een of ander liefdadig doel te krijgen. Julie had hem een glas gemberbier gepresenteerd, en terwijl | |
[pagina 90]
| |
hij bezig was het te drinken, haar arm heel koeltjes in de zijne gestoken. Daar gaat hij als een lam ter slachting. Hoe hij ook al weerstand biedt, welke voorwendsels hij maakt, niets helpt. Dat kleed was ‘expresselijk voor zijn vrouw gemaakt’, en die slaapmuts voor hem bewerkt door haar eigen hand, en hij moest ze kopen. Als roofvogels schoten verscheidene meisjes op hem los. Nauwelijks had de een hem losgelaten, of een andere schone pakte hem beet, en toen hij eindelijk loskwam en zijn hoed miste, moest hij ook nog de laatste halve kroon uit zijn zak halen, om die weer in handen en op zijn kop te krijgen. ‘Mijn genugtigo als ik dit geweet heb, had ik mijn poten niet hier gezet.’ Zo zeggende, wilde hij heengaan, doch het lot had het anders beschoren. Zijn Grietje had zin in een sjaal gekregen, en daarbij een vriend die hem een paar pond wilde voorschieten. Er stond dus niets anders op dan te lenen, en de sjaal voor vrouwlief te kopen. Zo ging de een voor, de ander na, en wat er ook gebeurde, niemand kwam van de Bazaar met geld in de zak, en weinigen zonder schuld. Wat is de anders zo spaarzame Willem vandaag liberaal,o nu hij het ongelukkige geluk heeft zijn Hansje bij zulke gelegenheid te ontmoeten! O de liefde is echt liberaal. Getuige de menigte van presenten, waarmee zij overladen werden, die daarvan het monopolie hebben. Of de voorraad van allerlei fraaiigheden ook spoedig gevlogen was! Zonderlinge betovering. Men ziet zich in het net voeren, men ziet zich plunderen, en toch heeft men schik. Maar, ziet u, het is voor de kerk, en dan die meisjes zijn zo vriendelijk, zo lief. En wat! Al staat Schalk nu al met een damessjerpo om de hals en Piet Jonkman met een paar kinderkousjes in de hand, of oom Jacob op de heldere middag met een slaapmuts op de kop, eenieder heeft toch plezier. Niets is bestendig hier beneden en deze Bazaar spoedt ook ten einde. Daar heb je echter nog het vee en de andere producten. Die zal onze brave vendu-afslager van de hand zetten. | |
[pagina 91]
| |
Hij begint met een pronkhamel,o die oom Willem van buiten heeft laten inkomen. ‘Een, tien, vijftien, dertig shilling. Vaart er wel mee, oom Willem.’ ‘Zet hem weer op,’ riep de koper. ‘Dank u.’ ‘Dertig shilling is geboden, drie, vier, vijfendertig shilling.’ ‘Ik geef hem weer,’ riep oom Philip. ‘Weer vijfendertig shilling voor mij.’ Dit gaf een elektrische schok aan de schare, en oom Willems pronkhamel werd wel twintigmaal gekocht en weer teruggegeven, zodat hij ongeveer een dertig pond voor de Bazaar opbracht. Een beeldschoon Afrikaner lam kwam nu aan de beurt. Het was een geschenk van Henri. ‘En nu voor dit mooie vet lam.’ ‘Wacht eens even,’ riep Julie, terwijl zij een rozekleurig strikje om de hals van het fraaie diertje bond. ‘Kapitaal, dit maakt hem honderdmaal meer waard! Wie zegt een pond?’ ‘Wat? vijf pond voor mij!’ ‘Vijf pond, niemand meer?’ Allen zwegen. Henri kreeg kleur, want het was zijn bod. ‘Zes voor mij,’ riep ik. ‘Zeven,’ zei Henri, terwijl hij mij een dankbaar knikje gaf. ‘Vaart er wel mee.’ ‘Geeft je hem niet weer terug?’ vroegen dezen en genen. ‘Ditmaal niet,’ was het antwoord van de minnaar, die met zijn lam in de armen stond, dat hij waarlijk meer om het halsbandje had gekocht. Die Julie is een slimme meid, dacht ik. Zij zou echter ook eens haar beurt krijgen. Onder de vele kippen was er een allerliefst paartje, waar zij blijkbaar haar hart op gezet had. Toen zij aan de beurt kwamen, verzocht Henri om ze afzonderlijk te veilen. De gevatte afslager begreep zijn doel. Julie kocht het hennetje. ‘En nu het haantje!’ ‘Vijf shilling.’ ‘Een pond voor mij.’ ‘En vijf.’ ‘En tien.’ ‘Een pond tien! niemand meer?’ ‘Geef hem maar hier,’ riep Julie. ‘Een pond negentien voor mij,’ zei Henri. ‘Twee pond,’... de hamer viel en Julie had haar haantje ook. ‘Ja, zo hebt jij ons mos van dag beet gehad, voel nou ook hoe het smaak.’ ‘Wil u mij als u belieft het geleende teruggeven?’ vroeg de ondeugende Julie. Klaas was weer aan 't kortste end. Is het wonder dat toen alles verkocht was en de bazaar-com- | |
[pagina 92]
| |
missie de inkomsten van de dag bijeen trok, Julies rekening de kroon spande, en dat er met zulk een Bazaar ruim vijfhonderd pond voor de kerk werd geïnd? Lang leven dus de Bazaars en hun oprichters. |
|