Bloem-hof, verciert met geestelijcke lof-sangen
(1659)–Albertus Buitendyck– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
Wijze:
| |
[pagina 107]
| |
3. Met stocken groot sy parsen
De Doorens recht en krom
Tot in de teere harsen
Van u mijn Bruydegom.
Dese Doorens groot al wijcken doet;
U pan van 't hooft moet knarsen;
U Bloedt dat stroomt en vloet.
4. Hoe diep de Doorens steken,
Door 't vel, door 't vleysch in 't breyn,
U tonge speent van spreken.
O Iesu! Lely reyn.
Al ziet men u onder Doorens staen,
In plaets van quaedt te wreken;
Milt ziet ghy yder aen.
5. Met 't Purper kleet uw' leden
Bebloedt, hebben bedacht;
In u handt stellen mede
't Riet: yder met u geckt.
Wie u bespot, wie u aenschijn smijt,
Ghy zijt, o Heer! te vrede.
Dit alles om my lijdt.
6. Want door liefde gedreven
In uw' leden, gelijckGa naar margenoot+
Papier, hebt ghy geschreveGa naar margenoot+
Met u bloedt reyn en rijck,
In plaets van Inckt; met riet als een pen,
Hoe u liefde verheve
My bemint, die snoot ben.
7. Mijn zonden, Godes Soone!
Hebben Doorens gepluckt,
'k Maeckte hier van de kroone,
En in u hooft ghedruckt.
| |
[pagina 108]
| |
Als ick viel licht in de sonden groot,
Ick stelde u ten toone;
Gaf u 't kleedt puper snoot.
8. Met al d'oude gezelleGa naar margenoot+
'k Val Iesu, voor u throon;
Voor uw' ooge ick stelle
Mijn schadelijcke kroon,
Gemaeckt van mijn hayr; en 's werelts pracht
Hier door menighmael d'helle
'K heb verdient; u veracht.
9. Geeft my, ô Heer der Heeren!
Onder uw' doorens rust,Ga naar margenoot+
Met uw' Doorens af-keeren
Wilt van my de qua lust.
Druckt in mijn hart de pijn van u hooft,
Geneest hier door mijn seeren;
Mijn klagen al uyt-dooft.
|
|