Bloem-hof, verciert met geestelijcke lof-sangen
(1659)–Albertus Buitendyck– AuteursrechtvrijWijze: Hoe legh ick hier in dees ellende.1. ALs Pilatus soeckt te
verschoonen
U, mijn Iesu! van 't kruys en doodt,
| |
[pagina 109]
| |
Met purper kleedt, en doorne kroone
Stelt u ten toon voor kleyn en groot:
Op-haelt u slip, toont haer uw' leden
Bebloedt, tot 't gebeente door-sneden.
Op haelt.
2. Veel verstaet, als hy heeft gesproken
Ecco Homo, ziet mensch den mensch,
Wiens hooft, wiens leden zijn gebroken,
Met wie ghy hebt gedaen u wensch.
Ziet u Koningh, u vleesch, u broeder,
U Heer, u Godt, Schepper en Voeder.
3. Siet o mensch! Een mensch sonder sonden,
Siet godt sonder Godd'lijcke schijn,
Siet een mensch, die door al sijn wonden
Een beest gevilt heel schijnt te zijn.
Van al dit volck beweeght niet eenen,
Waren harder als stael, en steenen.
4. Soo dra Keysers Julius oogen
Sien Pompejus, zijn vyandts hooft
Went'len in 't bloet, sijnen tranen vlogen
Over de wangen: d'haet uyt-dooft.
U hooft, Heer! vol bloedige regen
Kost haer vermorwen, noch bewegen.
5. Barabbam moordenaer aenschouwen
Met u, als op een schael gestelt;
Sy roepen al sonder op-houwen
Tegen Pilatum met gewelt:
Den Moordenaer wil quijtschel geven;
Kruyst, kruyst, kruyst de gever van 't leven.
6. Maer weygert ghy ons dese saken,
Keysers vrientschap verliese sult;
| |
[pagina 110]
| |
Sijn bloedt laet ons, end' geslacht raken,
Wy nemen op ons straf en schuldt.
Pilatus geeft u aen de Ioden,
Om u te plagen of te dooden.
7. Och Iesu! mijn Coningh waerachtigh,
Soo dickwils 'k liep na 't sondigh aes,
Wilt u pijn niet zijn gedachtigh:
Al dat mijn zieltje maeckte dwaes,
En moorde, ick liet vry passeeren;
Verwees ter doodt u Heer der Heeren.
8. Vergeeft, Iesu! al mijn misdaden,
Druckt in mijn hart u lijden al.
Toont Rechter, mijn Sondaer genaden,
Als ick voor u recht komen zal.
Geeft dat ick noyt om goet noch plagen
Yets doe tegen mijn gemoedts knagen.
|
|