Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gericht op knutselen en knippen met papier en karton, op training van het lichaam in buitenspelen, op het toveren of uitvoeren van trucs en experimenten en het aanleggen van verzamelingen. Bezigheden als naaien, borduren of koken door kinderen zijn voor een groot deel al genoemd in hoofdstuk 8 over poppenboeken, terwijl het maken van theaters en het opvoeren van rollenspellen hier niet aan de orde komt.
Een van de vroegste ‘uitspanningsboeken’ in ons land is J.C.F. Gutsmuths' Verlustigingen en spelen, voor de beschaafde jeugd (Haarlem 1810),Ga naar eind3. een bewerking van Unterhaltungen und Spiele der Familien zu Tannenberg uit 1809. De onbekende vertaler zegt in de voorrede zich vrij nauwkeurig te hebben gehouden aan de oorspronkelijke tekst, behalve bij de door het hele boek verspreide lettergreep- en letter-raadsels, die hij zelf heeft bedacht. In een streek bij het Thüringerwoud (Tannenberg) voeden drie ouderparen hun vijftien kinderen samen op in een ‘familie-school’: ‘De ganschen dag zijn deze onledig met het onderwijs, dat zij ontvangen, of met eigen bezigheden. Ligchaamsbeweging, handenarbeid, en wandelingen, geven de noodige afwisselingen en uitspanning.’ 's Avonds zijn de kinderen thuis bij hun ouders, behalve op Zondag wanneer ze op een bepaalde plek bij elkaar komen. Dan vertelt hun leermeester spannende verhalen die onder de naam ‘Verlustigingen’ bij elkaar zijn gezet. Een dubbel aantal bladzijden wordt vervolgens besteed aan vierentwintig ‘Spelen’, waarvan er zes geïllustreerd zijn met kopergravures door D. Veelwaard naar J.H. Bamberg.Ga naar eind4. Buitenshuis gaat het om activiteiten waarbij lichaamsoefeningen centraal staan: balwerpen of -slaan, rennen of ergens onderdoor kruipen. Bij een van die spelen, ‘De blinde Bloemist’, vormen verschillende meisjes in de wei een kring. Lotje staat in het midden met een blinddoek om. Zingend vragen de anderen haar op iemand toe te lopen en door tasten te raden welke bloem zij in handen heeft. Elk meisje heeft namelijk een andere bloem met blad geplukt. Als Lotje fout raadt blijft ze de blinde; heeft ze het goed dan moet de ander de blinddoek omdoen. De jongens, eveneens in een kring geplaatst, spelen het spel ‘Hij komt’, een wat andere versie van ons ‘zakdoekje leggen’. Wanneer het kouder wordt speelt men binnen geheugen- of antwoordspelletjes. Hierbij oppert de leermeester een plan en ziet toe op de uitvoering. Niet alleen Gutsmuths' ideeën vonden in Nederland gehoor, ook Blasche's publicaties drongen hier door.
Uit: J.C.F. Gutsmuths, Verlustigingen en spelen, voor de beschaafde jeugd. Haarlem, A. Loosjes Pz., 1810.
Daarop gebaseerd is het Werkboekje voor kinderen in de uren van uitspanning, of aangename en nuttige uitspanningen voor de jeugd, die weinige kosten veroorzaken en aan de ligchamelijke en zedelijke beschaving veel bijdragen: een uittreksel uit grootere en kostbaardere werken van deze soort (Amsterdam, J. Tiel, 1811).Ga naar eind5. De onbekende Duitse auteur heeft voor zijn boekje geput uit Blasche's Werkstätte für Kinder.Ga naar eind6. In de voorrede stelt de uitgever dat bezigheden die de natuurlijke en verstandelijke vermogens van kinderen oefenen, de beste hulpmiddelen zijn voor een goede opvoeding. Dit boekje behandelt drie uiteenlopende activiteiten: het verzamelen van insecten; het drogen van planten en, het meest uitgebreid, het vormen van weke stoffen als klei, gips, was en papiermaché. Het vangen en verzamelen van insecten is geschikt voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het onderricht in de natuurlijke historie, het bevordert de lichamelijke lenigheid en de insecten zelf zijn gemakkelijk te vinden. ‘Dat de opgevangene, ter inzameling bestemde, Insecten gedood moeten worden, kan zekerlijk den kinderen niet onbekend blijven, maar zij behoeven niet daarom van de jagt verstoken te blijven’ (p. 3). Vanaf zes jaar mogen kinderen hieraan meedoen. Rupsen kan men levend vangen en opkweken, waarna ze verpoppen en een gedaanteverwisseling ondergaan. Op de enige bijgevoegde plaat staat onder meer het model van een rupsenkast. Zowel bij het verzamelen van insecten als van planten heeft een volwassene de leiding. Hij noemt ook de Latijnse namen van de te drogen bloemen en planten. Bij de derde activiteit, het vormen van weke stoffen, werkt men naar de grondstelling van Blasche: ‘Wat kinderen zelve kunnen leeren voor zich te vervaardigen, zal men hun niet door vreemde handen laten maken’. Zo krijgen ze slechts enkele aanwijzingen hoe ze van klei een pyramide, kegel of prisma kunnen vervaardigen, om vervolgens over te stappen op moeilijker zaken als vruchten, vogels of andere dieren en bustes van personen. Gips en papiermaché hebben weer hun eigen mogelijkheden. Blasche heeft bij al deze vrijetijdsbezigheden kinderen op het oog van zes tot en met acht jaar. Voor andere activiteiten als het vergulden of vernissen wordt in dit boek verwezen naar een ook bij ons uit het Duits vertaalde publicatie van H.A. Kerndörffer (1769-1846): De kleine werkman in bordpapier, of duidelijke aanwijzing om in bordpapier te werken: voor kinderen, die geene of weinige kennisse hiervan bezitten, (Amsterdam J. Tiel, 1812).Ga naar eind7. Dit boekje bevat achterin vijf pagina's met zwartwit illustraties van de benodigde gereedschappen en van schematische weergegeven cilindrische en hoekige dozen. In de voorrede van de Duitse uitgever wordt opnieuw benadrukt dat de jeugd recht heeft op enige vrije tijd na het leren, maar dat men haar niet aan zichzelf moet overlaten. Hun uitspanningen vragen om leiding en dienen tevens nuttig te zijn. Het werken met bordpapier heet bij uitstek geschikt omdat men ‘door dezelve op eene gemakkelijke wijze eene zekere nauwkeurigheid en bekwaamheid in werktuigelijken arbeid en een goed oordeel voorzeker kan verkrijgen’. Met de ogen van nu lijkt dit boekje weinig aantrekkelijk voor kinderen, want wat je met bordpapier kunt maken ziet er niet zo spectaculair uit.
Al in 1802 verscheen bij Holtrop te Amsterdam het Handboek voor goochelaars, of natuur- en wiskundige vermakelijkheden, kunstjes met de kaart en goocheltasch, gezelschaps-spelen, enz. bedoeld voor ‘gezellige zamenkomsten’. Hoewel niet speciaal voor kinderen geschreven, vermeld ik het boek hier omdat verschillende auteurs, onder wie P. Louwerse, er naderhand kwistig gebruik van hebben gemaakt.Ga naar eind8.
Een kijkje op de Biedermeierachtige gezelligheid in de familiekring geeft Wintervermaak voor kinderen van verschillenden ouderdom, die zich en hunne medgezellen willen verlustigen: bestaande in kunststukjes, gezelschapsspelen, raadzels, charaden, kwinkslagen, anecdoten en fabelen: een Nikolaas- en Nieuwjaarsgeschenk (Amsterdam, J. Tiel, 1811). Opnieuw hebben we te maken met een vertaling van een Duits werk, door J.G. Ziehnert, pastoor te Schlettau.Ga naar eind9. Het is overigens opmerkelijk dat dit het derde boek is dat verscheen bij J. Tiel, boekverkoper op de Zeedijk bij de Kolksluis in Amsterdam. Met andere woorden: voor dit soort zaken kon men bij hem terecht. Helaas heeft dit Wintervermaak geen plaatjes, zodat de uitvoering van de ‘Kunststukjes, om zich met zijne vrienden te onderhouden’ voor zichzelf moest spreken. Die kunststukjes bestaan bijvoorbeeld uit het veranderen in een warme kamer van water in ijs, het raden van een getal dat iemand anders in gedachten heeft, of uit het zichtbaar maken van een geschrift op ogenschijnlijk blanco papier. Spannend is het experiment op pagina zes: een ei in een fles met nauwe hals brengen. Men legt daartoe een ei enkele dagen in sterke wijnazijn. Nu lost de eierschaal op in een schuimend slijm. Rol dan het ei in de lengte en druk het door de hals van de fles. Giet ten slotte koud water in de fles en het ei wordt weer hard en rond. Kinderen konden zich samen eveneens vermaken met gezelschapspelen als Blinde koe, of het spreekwoordenspel. Het oplossen van raadsels in de trant van: ‘Zeer weinig eet men zonder mij/en echter eet men zelden mij alleen’ lijkt niet gemakkelijk, maar als men eenmaal de oplossing weet (zout), is het antwoord vanzelfsprekend.
De Duitse pedagoog, tevens natuurwetenschapper en mathematicus, Heinrich Rockstroh (1770-1837) gaf een speel- en ontspanningsboek uit met verschillende kleinere en grotere experimenten. Onder de titel: Magazijn van belangrijke en leerzame kunststukjes, voor jonge lieden (Zaltbommel, Johannes Noman, 1828) bewerkte zekere W.v.L. het voor de Nederlandse markt. Een nieuwe druk verscheen omstreeks 1840 bij G.B. van Goor te Gouda.Ga naar eind10. Op de gekleurde titelprent naar het Duitse voorbeeld is de hele familie van vader, moeder, zoon en dochter bezig aan tafel. Daarnaast is het boek voorzien van zes zwartwit prenten met schematische afbeeldingen. Rockstroh geeft onder andere voorbeelden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelprent uit: H. Rockstroh, Magazijn van belangrijke en leerzame kunststukjes, voor jonge lieden. Zalt-Bommel, J. Noman, 1828.
voor schaar en papier, passer en lineaal, terwijl hij ook werkt met microscoop, magneet, spiegel en globe. Veel opgaven die in eerste instantie nogal lastig lijken, zoals het plaatsen van een stukje geld op de punt van een naald (p. 228) of het maken van een eenvoudige caleidoscoop (een koker met twee spiegels, glasschijven waartussen kralen en andere glinsterende stukjes zitten, p. 255) worden hier als ‘in geene deelen moeijelijk’ voorgesteld. De meeste ‘kunststukjes’ zijn eerder leerzaam dan ontspannend en gezellig en beantwoorden daarmee aan de filantropijnse idee van vrijetijdspassering. Het aanleggen van een verzameling insecten of vlinders waarbij de dieren door de damp van kokend water of met een gloeiende naald worden gedood, roept bij de auteur van dit kinderboek evenmin gevoelsmatige bedenkingen op als bij Gutsmuths het geval was. Het gebruik van levende dieren als speelgoed of als middel om de natuurwetenschappelijke belangstelling van kinderen te stimuleren gold in die tijd nog als heel acceptabel. Pas toen men enkele decennia later ging inzien, dat daardoor de natuur verarmde, werd hieraan een halt toegeroepen.Ga naar eind11.
Uit: Félicité de Genlis, Flora of het buitenleven nuttig en aangenaam gemaakt voor de jeugd. Amsterdam, Erven H. Gartman, 1822.
Niet altijd biedt een speel- en ontspanningsboek een diversiteit van bezigheden. Soms wordt er met slechts een enkel soort materiaal gespeeld. Zo komt in Mme. Félicité de Genlis' Flora of het buitenleven nuttig en aangenaam gemaakt voor de Jeugd (Amsterdam, de Erven H. Gartman, 1822)Ga naar eind12. alleen het werken met bloemen aan de orde. Twee kinderen, Leonora van twaalf en Lodewijk van tien, beginnen onder leiding van hun achttienjarige zus Cecilia met het aanleggen van een herbarium. Omdat de familie echter plotseling afreist naar de Languedoc, besluiten ze nu spelletjes met bloemen te gaan doen. Cecilia geeft als oudste uitleg en bepaalt de werkwijze. Zo kan men van de rozenkelk een beker vormen om uit te drinken, of de kroon van de roos met fijne tabak bestrooien, waarna deze geheel groen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van Coptografische Avond-uitspanningen. Eene verzameling van ruim honderd stuks schaduwbeelden of verlichte schimmen. Amsterdam, Jan D. Brouwer, ca. 1829.
kleurt. Een andere keer halen ze de doornen eraf en maken daar een krans van; klaprozen worden omgetoverd tot poppetjes en de klokjesbloem tot een vaasje, terwijl doppen van noten uiteindelijk een weegschaal vormen. Bij dit alles vertelt Cecilia hen over bepaalde natuurkundige eigenschappen van de plant, zodat haar jongere broer en zus al spelend tegelijk kennis opdoen. Een ander geliefd vermaak in de vrije tijd bestond uit het uitknippen van een bepaald soort voorstellingen. Coptografische Avond-uitspanningen. Eene verzameling van ruim honderd stuks Schaduwbeelden of verlichte schimmen omvat twee prentenboeken vol met witte figuren op een zwarte ondergrond. ‘Men heeft slechts al het zwart geteekende uit te knippen of weg te snijden, en het voorwerp tusschen lamp- of kaarslicht te brengen, om het figuur in zijne natuurlijke gedaante te zien voorgesteld’,
Blindemanspel uit: A.B. van Meerten [-Schilperoort], Uitspannings-uren voor ligchaam en geest; der Vaderlandsche jeugd aangeboden. Schoonhoven, S.E. van Nooten, 1838.
aldus de korte uitleg. Plaatjes van gekroonde hoofden als Willem III, Napoleon, of Nicolaas I van Rusland; van staatslieden als Alva en Johan van Oldenbarneveld of van bijbelse figuren als Mozes, Maria Magdalena en de Ecce Homo nemen hun plaats in naast die van Rembrandt, Voltaire en Martin Luther. Verder zijn er nog verhalende tafereeltjes om uit te knippen en te projecteren, zoals knikkerende jongens, een beschonken boer en een damesgezelschap aan de theetafel. Het pedagogisch nut hiervan is dat het papierknippen bij kinderen de fijne motoriek ontwikkelt, terwijl de gekke modellen vaak de lachlust opwekken. Deze Avonduitspanningen bij uitgever Jan D. Brouwer te Amsterdam dateren van ca. 1829 en kostten per deel f 0.90, voor de twee ‘afdeelingen’ samen f 1.50. Hun directe of indirecte bron vormen de ‘coptographische Hefte’ die de Weense papierkunsthandelaar Heinrich Friedrich Müller (1770-1848) omstreeks 1820 in omloop bracht.Ga naar eind13. Ongeveer van dezelfde datum maar zeker zo spectaculair is: Hand-schaduwen voor Jong en Oud. Bevattende een tiental fraai gekleurde vermakelijke afbeeldingen van Schaduw-Figuren, die door de handen zamengesteld kunnen worden (Amsterdam, Gebr. Diederichs, ca. 1825], | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De kleine Penélopé’ met modellen van ‘kunstwerkjes’ uit: Wed. A.B. van Meerten en Mr. C.P.E. Robidé van der Aa, Nuttig Geschenk voor de Jeugd. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1833.
in groot kwarto). In de loop van de eeuw verschijnen er nog meer werkjes van deze aard, zoals de Beknopte handleiding tot het vervaardigen van schaduwbeelden of coptografische uitspanningen voor hen die niets van de Teekenkunst verstaan (Utrecht 1851) en Winteravond uitspanningen. Eene verzameling van ruim honderd stuks schaduwbeelden of verlichte schimmen (Rotterdam, D. Bolle, ca. 1880).
De bekende kinderboekenschrijfster, tevens kostschoolhoudster, A.B. van Meerten-Schilperoort had in de praktijk dagelijks te zorgen voor een passende vrijetijdsbesteding van de haar toevertrouwde meisjes. In de voorrede van Uitspannings-uren voor ligchaam en geest; der Vaderlandsche jeugd aangeboden (Schoonhoven, S.E. van Nooten, 1838) zegt ze: ‘Met dit boekske stel ik mij ook een hooger doel voor dan alleen voor uren van uitspanning te schrijven. Ik wensch hierdoor ook voor uw welvaren, voor uw gezondheid te zorgen. Want ik vind thans een gebrek aan speel- en beweeglust, althans bij jonge meisjes’. Van Meerten waarschuwt moeders en mede-opvoeders tevens voor het gebrek aan energie bij veel kinderen en vraagt zich af: ‘ligt dat niet aan de geest des tijds die alles, en ook de opvoeding, als door stoom wil drijven?’ Ze is vol lof over onderwijzers als Rijkens te Groningen die regelmatig gymnastische oefeningen op school tussen de lessen hebben ingevoerd. Dit werkje is opgedragen aan de vorstin Wilhelmina Marie Sophie Louisa, Prinses der Nederlanden. De ‘Uitspanningen’ zijn verdeeld in acht afdelingen: wetenschappelijke spelen en spelen die beweging vorderen; kamerspelen en die tot oefening van het geheugen dienen; rekenkundige spelletjes en vermakelijkheden uit de natuurkunde; raadsels en straffen bij pandspelen. Sommige daarvan zijn in het Frans of in het Engels. Een uitslaande kaart met het aardrijkskundig spel van Europa, drie illustraties door D. Sluyter naar A. Lem en twee litho's met rebussen van H. Horner te Gorinchem onderbreken de opgesomde bezigheden. Behalve de aansporing tot meer bewegen is hier al minder sprake van sturing in het opvullen van de vrije tijd. Het kind mag zelf kiezen. Van Meerten heeft diverse spelen overgenomen van Gutsmuths en anderen. Soms geeft ze aan een spel een eigen naam, bijvoorbeeld: ‘Poes, poes in de boom’, dat in feite neerkomt op ons boompje verwisselen. Eerder al, van 1821 tot 1826, had Van Meerten in haar tijdschrift Penélopé, naast allerlei modellen om te breien en borduren, voorbeelden gegeven voor ‘Aangename kunstwerkjes’ in de vrije tijd. De eenvoudigste van die bezigheden werden ook weer opgenomen in ‘De kleine Penélopé’, de slotrubriek in kinderboeken als Nuttig Geschenk voor de Jeugd en Nuttige tijdkorting voor de Jeugd.Ga naar eind14. Dat de daar genoemde handenarbeid niet alleen voor meisjes was bedoeld blijkt uit de volgende opmerking: ‘Een breifuikje en een dito doosje, beide geschikt tot berging van een kluwen garen, kunnen zeer goed door jonge heeren vervaardigd worden’.
Een alleraardigst klein boekje met de titel Bevattelijke Goochelaar of Winteruitspanning (Amsterdam, Nayler & Co., 1842) biedt weer een heel ander soort vermaak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een onderwijzer die zes kinderen in de kost heeft, demonstreert allerlei kunstjes met centen, kaarten, dobbelstenen enzovoort. Op de plaatjes zien we hem zitten aan een ronde tafel met aan weerskanten de jongens en meisjes die toekijken. Zelf mogen ze daarna ook eens proberen of ze bijvoorbeeld van de, in de vorm van een kruis gelegde 15 centen [9 verticaal en 6 horizontaal], datzelfde kruis kunnen maken met 13 centen, zo dat er nog steeds 9 verticaal liggen. Bij een van de laatste trucs zien we op de afbeelding meester zelfs met een pistool schieten op een schoppen-acht kaart.Ga naar eind15. Wat er gespeeld zal worden gebeurt op initiatief en onder leiding van de opvoeder, de kinderen zelf maken geen keuze. Een eerdere druk verscheen in 1825 bij F. Holtkamp te Sneek.
E.R. Vermeer, onderwijzer in de wiskunde, zocht naar ‘een middel, om knapen van 8 à 12 jaren iets van meetkunde te leeren, en tevens op eene aangename wijze bezig te houden’. Hij kreeg twee werken in handen, Le petit architecte en Anweisung zum Modelliren aus Papier,Ga naar eind16. waaruit hij zelf een nieuw boekje van slechts 56 pagina's samenstelde, getiteld: De kleine Bouwmeester, of regtlijnige ontwerpen, als huizen, kerken, bruggen, meubelen, enz. geschikt, om, door de jeugd, van kaartenblad te worden vervaardigd (Utrecht, L.E. Bosch en Zn., 1844). Uit de voorrede blijkt verder dat Vermeer zijn vriend Christiaan OstermannGa naar eind17. een titelprent en vijf vouwplaten liet tekenen, die op steen gedrukt werden door P.W. van de Weijer uit Utrecht. Naast het leren hanteren van enkele meetkundige principes, laten de platen zien wat jongens van stevig papier konden maken: een kleine hut, het boerenhuis, een houten en een stenen brug, een dorpskerk, een kasteel en een rustbank. Lering en prettige tijdsbesteding gaan hier letterlijk hand in hand. Meer gericht op de keuze van het kind zelf is Jongens! wat zal er gespeeld worden? Handboekje voor knapen bij hunne onderlinge oefeningen en spelen. Met houtsnee-plaatjes en figuren (Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1845). Naast een levendige titelprent met jolige jongens buiten op de speelplaats van een instituut, staan er tussen de tekst verschillende houtgravures die het daar besproken spel illustreren. De Nederlandse bewerking is naar een (verkorte) uitgave in het Duits van de originele Engelse tekst: The Boys own book uit 1828 door William Clarke.Ga naar eind18. Ook de illustraties zijn daaruit afkomstig. Het is een compilatie van zoveel mogelijk bezigheden. Behalve bal-, kogel- en andere bewegingsspelen of gymnastische oefeningen vindt men hierin eveneens optische-,
Titelprent van Jongens! wat zal er gespeeld worden? Handboekje voor knapen bij hunne onderlinge oefeningen en spelen. Leeuwarden, G.T.N. Suringar, [1845].
natuurkundige- en scheikundige proeven. Er wordt aandacht besteed aan het schaakspel, maar evenzeer aan het telen van zijdewormen. Bij de proeven vindt men kunstjes als een ring aan een verbrande draad laten hangen of spelletjes als de ‘Cartesiaansche duiveltjes’: Men verschaft zich twee of drie holle, glazen figuurtjes, ongeveer anderhalven duim lang, en van onder met eene kleine opening voorzien, welke men bij eene glasblazer voor eene kleinigheid verkrijgt, en doet deze beeldjes in een lang, met water gevuld glas, welks opening men met eene blaas, of nog beter met een dun stukje gomelastiek toebindt, waarbij men moet opmerken, dat tusschen dit en het water geene ruimte openblijve. Wil men nu, dat de beeldjes zinken, zoo drukt men met de vlakke hand stevig op de blaas, waarop zij terstond naar de grond zullen zinken; wil men dat zij weder opklimmen, dan behoeft men de hand slechts weg te nemen, en zij komen weder boven. Op deze wijze kan men dezelve in het glas naar verkiezing laten dansen. De titel vermeldt nadrukkelijk: ‘Handboekje voor knapen’, maar niettemin doen er evengoed meisje mee, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals bij het ‘Jeu de diable’ of het spel ‘de oorlog’ (sic!), terwijl ook de afbeeldingen jongens én meisjes tonen. En hoewel de opvoeder of ouder in dit boek niet meer de leiding of het initiatief neemt, is het belerend aspect zeker niet afwezig. Evenals Gutsmuths heeft de schrijver namelijk de behoefte ‘eenige aanmerkingen betreffende de oorsprong van dit spel bij [te] voegen’. Zo betekent ‘Blindemannetje’ in het Frans Colin-Maillard, wat weer zou verwijzen naar een ridder uit de tiende eeuw, waarna op bladzijde 22 een lang verhaal volgt over het spel in het verleden. Niet alleen het pedagogisch nut van een spel, ook zijn historische achtergrond tot aan de Grieken en Romeinen toe was voor de filantropijnen een belangrijke gegeven en dat idee speelt nog een rol in William Clarke's boek.
Eenzelfde type encyclopedisch uitspanningsboek is De onvermoeide Speelmakker, of volledige verzameling van nuttige en aangename spelen, uitspanningen, ligchaamsoefeningen en andere bezigheden, zoowel in huis, als in de open lucht. Voor jongens en meisjes (Gouda, G.B. van Goor, 1852), ‘Versierd en opgehelderd door eene menigte fraaije houtsneéfiguren’. Wie de op 282 bladzijden genoemde spelen bijeen heeft gezocht of bewerkt naar een of ander voorbeeld blijft onbekend. Behalve de gewone ‘uitspanningen’ vindt men hier een alfabet voor doofstommen in prent en een handleiding om te zwemmen, compleet met het verschijnsel ‘zwemkramp’. Ook worden er vijftien verschillende wijzen van hengelen genoemd. Echte dierenliefde is hier opnieuw ver te zoeken, want naast een uitgebreid hoofdstuk over de vogelvangst volgen ijskoud vele pagina's over ‘Vogels, welke men in kooijen opsluiten kan’. Een aanzet tot het geven van een historische achtergrond vindt men bijvoorbeeld in de paragraaf over het dansen: ‘De oude Egyptische en Oostersche gedenkteekens getuigen, dat het dansen reeds in onheugelijke tijden bekend was in die verre streken’. Vele grappige Pickwickiaanse figuurtjes verlevendigen de tekst. Eveneens bij Van Goor te Gouda verscheen ca. 1850 het fraai geïllustreerde Gezelschaps-spelen, voor jongens en meisjes. De onbekende schrijver, zelf vader van een uitgebreide kinderschaar, bepleit in zijn voorwoord aan de ouders om hun ‘ferme Hollandse jongens’ veel vrijheid tot spelen te geven. Want ‘ligchaamsbeweging en uitspanning van den geest zijn voor hen even onmisbare behoeften als brood en water.’ Maar niet alleen de jongens, ook ‘de meisjes waren regt in hare nopjes, als mama haar verlof gaf, met de wilde knapen mede om te rossen en te ravotten!’ Een vaste groep kinderen onder leiding van de stoere en knappe Frans rennen er inderdaad op los in spelletjes als vos en kippen, poes en muis, jager en hazen. Soms ook moet een kind, verkleed en al dan niet geblinddoekt, de namen van bloemen, vogels of vissen raden, waarbij de overigen allerlei liedjes zingen. Het merendeel van de achtentwintig spelen heeft echter iets gekunstelds. Zo komt bijvoorbeeld Frans de kamer binnen, verkleed als Neptunus in een nauw aansluitende broek en korte hes met een lange baard en op zijn hoofd een zeegroene pruik en gouden kroon. In zijn rechterhand houdt hij een drietand, ‘het onloochenbaar bewijs van zijn heerschappij over de zee en hare bewoners’. Op gebiedende toon roept Neptunus: ‘alle mijne onderdanen voor!’. Hij geeft elk dan de naam van een vis en beveelt hen zijn gebaren en bewegingen nauwkeurig na te doen, zodra hij hen roept. Zo moeten ze met de wind meedraaien, zwembewegingen maken of de storm imiteren. Als hij roept: ‘de zee wordt stil’, moet elk kind proberen gauw op een stoel te gaan zitten, waarbij er telkens een afvalt. Een andere keer kiest men een kind uit als beeldhouwer terwijl de rest als standbeeld figureert. De ‘beeldhouwer’ brengt elk met een tik van zijn beitel in een bepaalde houding en gaat dan in een stoel schijnbaar slapen. Alle beelden springen nu vrolijk doorheen tot de roep: ‘de meester komt’ hen weer op hun plaats drijft. Is hun houding niet meer zoals voorheen dan corrigeert de meester hen met zijn hamertje. Maakt echter de beeldhouwer zelf een fout dan moet hij onder het zingen van een lied aftreden. Zo stijf-conventioneel als het taalgebruik van de verteller en van de kinderen zelf is, zo levendig en origineel zijn de acht handgekleurde illustraties die uitdrukking geven aan hun spelvreugde.
Een ‘Beschäftigungsspiel’ dat we nog niet zijn tegengekomen is het tuinieren door kinderen op een eigen lapje grond. Eerst moet er gespit en onkruid gewied worden, de grond bemest en gezuiverd van rupsen, voordat het zaad de grond in mag. Evangeline, pseudoniem van H.M.C. van Oosterzee, besteedt in Nieuwe spelen in huis en buiten, voor jongens en meisjes (Leiden, A.W. Sijthoff, 1866) uitvoerig aandacht hieraan. Op een van de vier gekleurde platen (naast twee in zwartwit) is een meisje in lange paarsrode jurk haar tuin aan het harken. Behalve dat zal de tuinbezitter ook moeten stekken, verplanten, begieten en snoeien. Andere door Evangeline genoemde spelen zijn vliegeren, roeien, vogels vangen en schaken.
Een belangrijke plaats onder de Nederlandse schrijvers van ontspannings- en doeboeken neemt Elise van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spel van de Beeldhouwer en Het Neptunusspel uit: Gezelschaps-spelen, voor jongens en meisjes. Gouda, G.B. van Goor, [ca. 1850].
Calcar-Schiotling in.Ga naar eind19. Elise werd geboren in 1822 te Amsterdam. Haar vader, administrateur bij een handelsfirma, was geïnteresseerd in filosofie en letterkunde en stimuleerde zijn dochter op dit terrein, terwijl moeder haar leerde lezen, vooral uit de bijbel. Op haar tiende jaar verhuisde de familie naar Barneveld waar de in de stad opgevoede Elise buiten in de natuur kon ravotten. Eerst als kwekelinge in het onderwijs, later als gouvernante en schoolhouderes had zij dagelijks te maken met opvoeding en onderwijs van kinderen. Intussen was ze in contact gekomen met Réveil-mannen als Isaac da Costa en ds. O.G. Heldring. In 1850 kreeg Elise nationale bekendheid met haar roman Hermine, waarin ze zich keerde tegen de dogmatische twisten binnen de kerken. Naast romans schreef ze ook voor kinderen verhalen en versjes, in het bijzonder drie adembenemend mooi vormgegeven ‘Wonderboeken’: Telkens mooijer, Altijd wat anders en Nooit uitgekeken.Ga naar eind20. In 1853 huwde ze met Herman van Calcar, gouverneur ten huize van dominee Heldring. Bij deze laatste ontmoette ze in 1858 de Duitse gravin Bertha von Marenholtz die in het buitenland de ideeën van de pedagoog Friedrich Fröbel (1782-1852) propageerde. Van Calcar raakte sterk onder de indruk en ging zich toeleggen op verspreiding en toepassing van Fröbels speelgaven, de tastbare oefenstof voor de zintuiglijke ontwikkeling van kleine kinderen.Ga naar eind21. Zij richtte in navolging van Fröbels Kindergarten een kindertuin op. Daar wilde zij de actieve zelfontwikkeling en natuurlijke zelfwerkzaamheid van kinderen van nul tot zeven jaar stimuleren. Een uitvloeisel daarvan zijn de verschillende door haar geschreven ‘Beschäftigungsbücher’, die het thema van dit hoofdstuk vormen. Onder de overkoepelende titel De kleine Papierwerkers verschenen vanaf 1863 voor kinderen bij uitgever K.H. Schadd te Amsterdam vier delen: I. Wat men van een stukje papier al maken kan; II. Wat men uit strookjes papier al vlechten kan; III. Het prikken; IV. Knippen en plakken. De eerste drie delen met acht, het laatste met negen platen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter introductie van het vouwen maken we eerst kennis met een gezin, waar de ouders druk bezet zijn en zeven kinderen zich op een bepaald moment vervelen. Een jeugdige tante weet hen dan af te leiden door het maken van een pijpenkop, tasje en peperhuisje van papier. Omdat de kinderen nu echt enthousiast worden, begint ze met eerst de basisvormen van de Fröbelse methode uiteen te zetten. Als elk kind een blad papier heeft, stelt ze steeds vragen in de trant van: hoe breed en hoe lang is het blad, hoeveel hoeken heeft de boven- onderkant, de rechter- en de linkerzijde, in hoeveel delen is het blad verdeeld als ik het opvouw, wat is er veranderd als het blad zo gevouwen is, enzovoort. De kinderen krijgen spelenderwijs een idee van begrippen als rechte of schuine hoek, driehoek of vierkant. De bedoeling is hen de mogelijkheden van het materiaal te leren zien en hun ogen, handen en oordeel te oefenen, om vervolgens zelf iets leuks te gaan maken. Dat kan variëren van een bloem, een peper- en zoutvat, een zeilschip of een kop-en-schotel, alles van papier. Elise van Calcar geeft in de Kleine Papierwerkers een model, hoe de volwassene thuis of op school het kind via vouwen, vlechten, prikken en knippen van papier allerlei ontwikkelingsstimulansen
Omslag van: Elise van Calcar, De kleine Papierwerkers I. Wat men van een stukje papier al maken kan. Amsterdam, K.H. Schadd, 1863.
Modellen van vlechtwerk uit: Elise van Calcar, De kleine Papierwerkers II. Wat men uit strookjes papier al vlechten kan. Tweede druk. Amsterdam, K.H. Schadd, 1865.
kan geven. Bij het vlechten met gekleurde stroken leert het kind bijvoorbeeld kleuren combineren, terwijl het bij het prikken de oog-handcoördinatie oefent. Deze serie werd zowel bij ouders als bij scholen zo'n succes dat er een tweede druk in 1865 en een derde in 1866 uitkwam.Ga naar eind22. Voor meer geoefende kinderen ging Van Calcar verder met De Fröbelsche kartonwerkers. Handleiding tot het vervaardigen van allerlei soort van kartonnage, dat een jaar na de ‘Papierwerkers’ verscheen met negen platen. Zij reisde in binnen- en buitenland om Fröbels ideeën te verspreiden en tussendoor publiceerde ze artikelen en boeken. In een bijvoegsel bij Van Calcars studie Fröbels methode tot natuurlijke en harmonische ontwikkeling van lichaam en geest (1875) lezen we: ‘Het eenige dêpot van Fröbel-artikelen, bewerkt onder toezicht voor de werken van Mevr. E. van Calcar, is aan haar adres te 's Hage, Willemstraat 38’. Daar konden zowel particulieren als scholen spullen kopen zoals vlechtnaalden, prikpennen, vlechtmatjes, vouwbladen, plakboeken enzovoort, en ook modellen van karton. Het was voor Elise tevens een bron van inkomsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Iconomanie, of zoo maken de kinderen een prentenboek. Arnhem, J. van Egmond jr., 1866.
Later gaat ze in het propageren van nuttige handenarbeid nog een stap verder. Specifiek voor jongens verschijnt dan te Leiden bij A.W. Sijthoff: De jonge werkman. I. Het vlechten; II. Boekbinden; III. Timmeren; IV. Draai- en snijwerk (1881, tweede druk 1894). Volgens R. van der Meulen was deze serie echter commercieel geen succes.Ga naar eind23. Elk deel begint telkens met een beschrijving van de gereedschappen. Is het vlechten nog voor het kleinere kind bedoeld, boekbinden, timmeren en het maken van draai-en snijwerk vergden heel wat meer handigheid. Bij het ‘Timmeren’ bijvoorbeeld volgt eerst een beschrijving van de draaibank, de verschillende zagen en boren en overige gereedschappen als passer, peillood en waterpas. Toch is het niet direct bedoeld voor jongens die timmerman willen worden. Ze maken namelijk vooral voorwerpen voor de familie of voor eigen gebruik, zoals een kapstok, schilderijlijst, bloementrapje, een vogelkooi of dierenhok, een dam- en schaakbord of scheepjes. Elk deel is geïllustreerd met enkele wat grotere houtgravures boven aan de kop van een hoofdstuk en verschillende illustraties in de tekst.
Een variant van het Fröbelse knippen en plakken vindt men in het prentenboek Iconomanie, of zoo maken de kinderen een prentenboek (Arnhem, J. van Egmond jr., 1866). Het boek bestaat uit tweemaal zes grote (18 × 28 cm.) gekleurde chromo-platen, waarvan sommige figuren of voorwerpen wit zijn gelaten. Bijgebonden zijn dan vellen waarop deze ontbrekende figuren kriskras door elkaar staan. De bedoeling is ze heel precies uit te knippen en vervolgens op de open plekken te plakken.Ga naar eind24. Grootvaders verjaardag, onze huisdieren, de jongens speelkamer, hoefsmederij in het kamp, bal masqué, groentemarkt, en meisjesspeelkamer - dat zijn zo enkele taferelen die geknipt en geplakt kunnen worden. De onderschriften zijn in het Nederlands, Frans en Duits, verdere tekst ontbreekt. Zeer waarschijnlijk is het origineel van Franse herkomst, omdat een van de opschriften luidt: ‘Beignets aux pommes’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals in hoofdstuk 13 werd aangegeven, deed de Purmerendse uitgever Schuitemaker Van Sandwijks Prentenmagazijn in 1860 over aan Noothoven van Goor te Leiden. Deze laatste liet daaruit allerlei nieuwe uitgaven samenstellen, waaronder twee boeken met bezigheden voor buiten en binnenshuis, getiteld: De Spring in 't veld: vermakelijke lichaamsoefeningen voor de jeugd; en Spelen in de vrije lucht en in de speelkamer, [beide] voor het Prentenmagazijn van Van Sandwijk bijeenverzameld door P. Beets (Leiden 1869). De predikant Pieter Beets bundelde zonder verdere toelichting hier een aantal spelen, in het eerste deel bijvoorbeeld: sneeuwballen gooien of een sneeuwpop maken, oefeningen op het zadel of bokspringen, schaatsenrijden, kegelen en aan de rekstok hangen; in het volgende deel: bilboquet, egyptisch rijd-bal, spelen met licht en schaduw en kunststukjes met de draaischijf, caleidoscoop en phenakistoscoop. De uitgever liet wel voor elk deeltje vier nieuwe kleurplaten maken.Ga naar eind25.
Een zeer populair uitspanningsboek in encyclopedische trant werd Marie Leske's Nieuw Speelboek voor Meisjes (Deventer, A. ter Gunne, 1874), uit het Duits vertaald; beter bekend onder de titel van de tweede druk: Geïllustreerd Uitspanningsboek voor Meisjes (Arnhem, G.J. Thieme, 1876).Ga naar eind26. In Duitsland verscheen de eerste druk van dit boek in 1863 en de achttiende in 1900. In ons land zag een vierde druk in 1892 het licht. Marie Leske is een pseudoniem voor Maria Witter (1838-na 1898). In de Nederlandse bewerking laat H.A. Krooneman, hoofdonderwijzeres aan de Openbare meisjesschool te Enkhuizen, eerst Leske zelf [in vertaling] aan het woord: ‘Afwisseling van spel en werk is voor meisjes evenzeer noodzakelijk als voor jongens. Ik waarschuw alleen voor overdrijving bij het leeren. Liever een natuurlijk, bloeiend, krachtig jong meisje, dat alleen voor de huishouding geschikt is, dan eene zenuwachtige, bleeke, overspannen dame, die ten koste harer gezondheid gestudeerd heeft en slechts door geleerdheid in de maatschappij zoekt uit te blinken. Den rechten zin voor het frissche leven te helpen bevorderen - dat is het doel van dit uitspanningsboek’. Het pleit voor mevrouw Krooneman dat ze de laatste zin van Leske's Duitse voorwoord achterwege liet: ‘Dem Manne der Verstand, die Weiblichkeit der Frau! Dies bleibe unser Wahlspruch.’ Wat bood Leske nu in haar Spielbuch für Mädchen? Veel vrouwelijke handwerken, spelletjes met poppen, poppenhuizen, -kleren en poppenschouwburg, tekenen en schilderen, instructies voor de kleine keukenmeid, gezelschapsspelen, raadsels, reken-, tover- en natuurkundige kunstjes voor meisjes en ook bal- en bewegingsspelen. Er is een duidelijke tendens het meisje in haar vrije tijd vooral bezigheden te geven die gericht zijn op haar taak als toekomstige huisvrouw en moeder. Zo is er zelfs een paragraaf gewijd aan ‘Spelletjes met het kleine zusje’: Als gij lang genoeg met uw popje gespeeld hebt en getoond hebt een knap moedertje te zijn, krijgt gij mogelijk de eervolle opdracht uw zusje op den schoot te houden en er een uurtje mede te spelen. Hoe legt gij het nu aan om haar te vermaken? Voor Nederland is deze vertaling het eerste boek dat al in de titel laat weten zich exclusief te richten op meisjes. Vele tekstillustraties, twee gekleurde platen met vlecht-, merk- en borduurpatronen en een uitslaande prent achterin met knippatronen verduidelijken hoe men te werk moet gaan. Veel van de in het boek genoemde knutselwerkjes passen verder in de Biedermeierachtige cultuur om het huis te verfraaien, speelgoed voor zichzelf of kleine geschenken voor anderen te maken. Dit verschijnsel zagen we al bij Van Meerten-Schilperoorts rubriek: De kleine Penélopé, in sterkere mate bij Elise van Calcars De jonge Werkman, en in wat afgezwakte vorm nu ook bij Leske. Hoewel de tot nog toe behandelde speel- en doe-boeken vóór Leske zich meestal alleen op jongens richten of stilzwijgend op jongens en meisjes samen, maakte Gerard Keller in 1876 toch opnieuw een enkel voor jongens bestemd werk, als tegenhanger van Leske. Zijn Geïllustreerd uitspanningsboek voor Jongens blijkt een bewerking uit het Duits naar Hermann Wagner.Ga naar eind27. Wat het biedt ligt geheel in de trant van Jongens! wat zal er gespeeld worden?
Dat laatste geldt ook voor P. Louwerse: Geïllustreerd Uitspanningsboek voor jongens en meisjes (Zutphen, P. van Belkum, 1894-1895) in twee delen. Zijn boek richt zich vooral op de jeugd in de kleinere steden en dorpen, maar het heeft ook een ander, pedagogisch doel: ‘Zichzelven voor geld door anderen genot laten verschaffen, wat men in onze groote steden zoo gemakkelijk kan, leidt er toe om met het geld in den zak, zelf zoo weinig mogelijk te doen’. Zo mist het kind de zelfvoldoening iets te presteren. Louwerse pleit dus voor het zelf experimenteren. Interessant in dit voorbericht is bovendien de vermelding van zijn bronnen: ‘Vanwaar ik de stof voor dit boek haalde is moeielijk te zeggen... Hier uit een leerboek der natuurkunde, daar uit een uitspanningsboek in vreemde talen, dikwijls ook uit een Nederlandsch boek, en zoo nu en dan uit eigen vinding’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van P. Louwerse, Geïllustreerd Uitspanningsboek voor Jongens en Meisjes. Zutphen, Schillemans & Van Belkum, [1894-1895] 2 dln.
Zijn oudste bron was Mathematische Vermaecklyckheden uit 1673, zijn jongste het eerder vermelde Handboek voor goochelaars uit 1802. Maar de Nederlandse bewerkingen van Tom Tit's bekende uitspanningen (die in 1894 dus al verschenen waren) heeft Louwerse met opzet niet gebruikt. Zijn beide delen geven veel natuurkundige proeven, rekenkundige grapjes, kaartentrucs en spelletjes met optisch bedrog.
Een heel ander soort vrijetijdsbesteding vindt men in Dr. T.C. Winkler, Handboek voor den verzamelaar. Een praktisch boek, leerende het aanleggen, in orde maken en onderhouden van alle soorten verzamelingen. Voor jongelui bewerkt. Uit het Duits (Leiden, A.W. Sijthoff, 1880).Ga naar eind28. In zijn biografie van Sijthoff noemt R. van der Meulen dit boek ‘een eigenaardige uitgaaf, die, hoewel voornamelijk voor de jeugd bestemd, toch ook personen van elke leeftijd goede diensten kan bewijzen’. Sijthoff had van de Duitse uitgevers de clichés van de illustraties voor dit boek gekocht. ‘Bij inteekening in 24 afleveringen uitgegeven, werd het later in 10 verschillende op zich zelf staande boekjes gesplitst, die elk het aanleggen, ordenen en onderhouden van afzonderlijke verzamelingen behandelen, zoals: 1. Insecten, 2. Planten, 3. Mineralen, 4. Schelpen, 5. Schedels, 6. Eieren, 7. Aquariums, 8. Handschriften, 9. Zegels, 10. Munten en Penningen’. De tekst van No. 1-7 werd voor ons land bewerkt door Winkler, de rest door anderen. ‘Hoe veel ook aan deze uitgaaf ten koste gelegd werd, zij had echter geen succes’, aldus Van der Meulen.Ga naar eind29. Tiberius Cornelius Winkler (1822-1897) vestigde zich na zijn promotie in de geneeskunde te Haarlem en werd conservator van Teyler's Museum voor de paleontologische en mineralogische verzamelingen. Hij publiceerde boeken over het dierenrijk, zand en duinen, het drinkwater en luchtverschijnselen, naast een aantal vertalingen. In de voorrede tot zijn Handboek voor den verzamelaar raadt hij de oudere jongens aan om eerst planten en dieren te bestuderen, want verzamelen alleen is niet genoeg. Dan krijgt men na enige tijd enkele dozen vol spullen door elkaar, de boel gaat schimmelen en wordt weggegooid. Winkler spoort de verzamelaar aan systematisch te werken. Hij begint in het eerste deel over ‘Insecten’ met de uitrusting van de kevervanger en bespreekt hoe men kevers kan verschalken. Hoe moet men ze, eenmaal gevangen, bewaren? Daarvoor heeft de verzamelaar enkele wijdmondige stopflessen nodig zoals in een apotheek worden gebruikt. In die fles doet men spiritus, verdund met water, om de kevers op te bergen. Eerst echter is het beest gedood door een sponsje met zwavel-ether. Na het overzicht van deze schildvleugeligen gaat hij in dezelfde trant verder met de schubvleugeligen (vlinders) om te eindigen met de rupsen. Even precies komen in de volgende delen ook de planten, mineralen, schelpen en andere verzamelingen
Uit: Dr. T.C. Winkler, Handboek voor den verzamelaar. Leiden, A.W. Sijthoff, 1880.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan bod. Het is inderdaad een zeer specifieke wijze van vrijetijdsbesteding, maar zowel lichamelijke activiteit als het leeraspect zijn in beide handleidingen volop aanwezig.
Internationaal bekend moeten aan het eind van de negentiende eeuw de boeken van Tom Tit zijn geweest. Aanvankelijk verschenen de proeven en kunstjes van Tom Tit als rubriek in het Franse weekblad L'Illustration, waar de redactie de hulp van haar lezers inriep om steeds nieuwe opgaven te bedenken. Al gauw werden ze gebundeld onder de titel La science amusante.Ga naar eind30. Er verschenen in het Frans drie delen, respectievelijk in 1889, 1891 en 1893. Het succes was zo groot dat er, afgezien van herdrukken, ook vertalingen in het Engels, Duits en Nederlands het licht zagen.Ga naar eind31. Wie was deze Tom Tit? Onder die schuilnaam verborg zich Arthur Good (1853-1928), ‘diplômé de l'école centrale’ en van afkomst waarschijnlijk een Engelsman. Tom Tit betekent overigens in het Engels pimpelmees en wordt overdrachtelijk gebruikt voor kleine personen. Een uitgever die in de tweede helft van de negentiende eeuw in ons land verschillende ‘Beschäftigungsbücher’ liet verschijnen was H. Nijgh, later Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam. Ook ‘Tom Tit’ kwam bij hen uit onder de titel Natuurkunde in de huiskamer. Ongeveer 100 Proeven met huishoudelijke voorwerpen door Tom Tit. Na deze eerste serie uit 1890 volgde nog: Tom Tit. Natuurkunde in de huiskamer. (Tweede serie), 100 Nieuwe proeven, geïllustreerd met de oorspronkelijke Gravures. Uit het Fransch bewerkt door D.H. Cocheret. Er moet volgens een aankondiging in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 12 januari 1894 zelfs een derde Tom Tit-deel zijn verschenen, dat helaas onvindbaar bleek.Ga naar eind32. In het ‘Voorbericht’ voor de tweede serie vermeldt Cocheret dat de aanzienlijke oplaag van deel I binnen enkele weken was uitverkocht, zodat een tweede druk nodig bleek. De prijs bedroeg ingenaaid f 1,90, gebonden f 2,30. Omstreeks 1898 verscheen er bij Nijgh & Van Ditmar nog een bewerking van de beide Tom Tit-delen onder de titel Columbus eieren: natuurkunde in de huiskamer; 200 proeven van Tom Tit. Het eerste deel begint met de proef om een bord op een naald te laten balanceren, en eindigt met onbewuste bewegingen. Het tweede deel opent met het foefje van het gehoorzame en ongehoorzame ei, om te besluiten met kunstjes met touwtjes. Het aantrekkelijkse van de Tom Tit-boeken zijn misschien de grote houtgravures bij elk van de tweehonderd proeven, de meeste ondertekend door Poyet,Ga naar eind33. enkele door Gilbert. De proeven zijn verdeeld in drie categorieën: proeven
Uit: Natuurkunde in de huiskamer. 100 nieuwe proeven door Tom Tit. uit het Fransch bewerkt door D.H. Cocheret. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. [ca. 1892].
gebaseerd op natuurkundige begrippen als zwaartekracht, capillariteit, warmte en licht; op praktische meetkunde en als laatste een categorie ‘Allerlei’ met spelletjes of knutselwerkjes. Omdat de beschrijving van de proeven nogal uitvoerig is, moet hier volstaan worden met naar hun nieuwsgierig-makende titels te verwijzen, zoals: ‘het water in wijn veranderd, het oog op de rug, de slingerproef van Foucault [waar Umberto Eco zich nog door liet inspireren], hoe eene banaan zich zelf kan schillen, hoe men water kan koken door er op te blazen of een middel om glas te knippen’. Telkens geeft Tom Tit ook een verklaring van bepaalde verschijnselen. Zo demonstreert hij aan de hand van het bekende trucje: ‘de vogel in de kooi’ hoe het komt dat we met twee ogen slechts enkel zien: teken op papier een lege kooi en enkele millimeters ernaast een vogel (zie afb.). Zet een visitekaartje loodrecht tussen beide in, leg de top van je neus op het kaartje en kijk naar de kooi (met linkeroog) en naar de vogel (met rechteroog). Na enige tijd lijkt de vogel de kooi binnen te gaan! Deze Tom Tit-boeken moeten zowel voor iets oudere kinderen als voor volwassenen een spannende vrijetijdspassering zijn geweest.
Terwijl de ontspanningsboeken voor de jeugd in het begin van de eeuw, onder filantropijnse invloed, voornamelijk gericht waren op sturing van het kinderlijk gedrag door aangename maar vooral nuttige bezigheden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelblad van Natuurkunde in de huiskamer. 100 nieuwe proeven door Tom Tit. uit het Fransch bewerkt door D.H. Cocheret. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. [ca. 1892].
bieden ze na 1860 in toenemende mate een rijk arsenaal van door het kind zelf uit te kiezen, plezier verschaffende vrijetijdsspelen. Het leeraspect blijft zeker nog aanwezig - een duidelijk voorbeeld daarvan zijn de Fröbelse knip-, plak- en vlechtactiviteiten - maar toch wordt de rol van de volwassene als initiator of helper langzaam naar de achtergrond gedrongen. Want alles wat kinderen door eigen kracht en inspanning klaarspelen geeft hen de meeste voldoening. Ook de revolutionaire technische ontwikkelingen in de negentiende eeuw vinden in de ‘Beschäftigungsbücher’ uit het laatste kwart hun neerslag in proeven met electriciteit, stoom en mechanica. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageLijst van speel- en ontspanningsboeken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marginaal
|
|