Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevensJan Schenkman werd geboren te Amsterdam op 1 oktober 1806 als zoon van de molenaarsknecht Gerrit Schenkman en zijn vrouw Geesje van den Bosch, die hun enig kind op 10 october Nederlands Hervormd lieten dopen in de Zuiderkerk.Ga naar eind2. Op 8 juni 1821, als Jan bijna vijftien jaar is, sterft zijn vader. Hij volgt een opleiding als schoolmeester en komt dan, ruim twee en twintig jaar oud, voorzien van de akte schoolonderwijzer 2e rangGa naar eind3. voor de klas te staan in de Jordaan, op een van de twaalf Stadsarmenscholen van Amsterdam. Hij trouwt 29 augustus 1832 met de dochter van een diamantslijper, Elisabeth Alida Cuke. Het echtpaar krijgt vier kinderen maar na tien jaar huwelijk komt zij te overlijden.Ga naar eind4. Op 9 maart 1838 treedt Schenkman op als executeur voor de weduwe van Hermanus Augustus Jelgershuis, zoon van de bekende schilder Johannes Jelgershuis.Ga naar eind5. In deze akte heet hij ‘schoolhouder op de Anjelierengracht’. Wanneer Jan Schenkman op 4 mei 1863 in de ouderdom van 56 jaar overlijdt, laat hij zijn tweede vrouw, Anna Maria Elisabeth Endters, achter met acht, deels nog kleine kinderen.Ga naar eind6. Van iemand die zo karig is met persoonlijke informatie treft het te meer dat hij hier schijnbaar van afwijkt in Het zomertogtje, of de familie Gartman op reis, verhalen, sprookjes en gedichtjes tot vorming van verstand en hart (Amsterdam, G. Theod. Bom, [1850]). Hoewel nergens op het titelblad zijn naam staat is dit verhalenbundeltje stellig van Schenkman blijkens de aankondiging van een andere Bom-uitgave,Ga naar eind7. waar aan bovenstaande titel is toegevoegd: ‘met gedichtjes en verzen van J. Schenkman’. Bovendien (en daar gaat het hier om) wordt in dit boekje over de familie Gartman een brief geciteerd, ondertekend door E.A. Gartman, geb. Cuke, terwijl verderop de naam tante Endters valt: meisjesnamen van respectievelijk Schenkmans eerste en tweede vrouw. Volgens het overlijdensbericht in het Algemeen Handelsblad van 7 mei 1863 was Jan ‘tot het jaar 1849 als onderwijzer werkzaam. Sedert heeft hij door de voortbrengselen van zijn vernuft menigeen aangename oogenblikken verschaft’. Waarom hij ophield als onderwijzer wordt nergens opgehelderd en het blijft gissen of de politieke gebeurtenissen in het revolutiejaar 1848 hierbij een rol hebben gespeeld.Ga naar eind8. Duidelijk is wel dat hij vanaf 1850 frekwent gaat publiceren; wellicht heeft hij daarnaast inkomsten als huisonderwijzer gehad om zo zijn grote gezin te kunnen onderhouden. Schenkman leverde talrijke bijdragen aan almanakken en jaarboekjes en droeg ‘luimige’ dichtstukjes voor in bijeenkomsten van de Sociëteit Bellevue & Concordia, van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen of bij Felix Meritis, bijvoorbeeld over het te plaatsen standbeeld van Rembrandt op de Botermarkt. Dikwijls verschenen deze stukjes eerst afzonderlijk, om later in boekvorm gebundeld te worden.Ga naar eind9. Zo publiceerde hij onder meer een commentaar op de nieuwe belastingwet betreffende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portret van Jan Schenkman uit: Humoristische voorlezingen in Proza en Poëzy, nagelaten door J. Schenkman, met een voorrede van Mr. J. van Lennep. Amsterdam, M. Schooneveld & Zoon, 1863.
de Crinolines, een rijmdicht op de zestiende verjaardag van zijn zoon en een pamflet op het verbod van koekvergulden. In 1850 stelde hij een smeekschrift op aan de Amsterdamse burgemeester met verzoek om het trommelverbod voor de jongens op de Beurs in te trekken.Ga naar eind10. Daarnaast echter begon hij zich vanaf de jaren vijftig duidelijk te manifesteren als schrijver van boeken voor kinderen. Uit de correspondentie met uitgever A.W. Sijthoff komt hij naar voren als iemand die alles aanpakt: ‘Op 30 nov. 1856 verklaart Schenkman zich bereid bijschriften op bestelling te leveren bij reeds aanwezige prenten. Het loon is per regel: Kruseman te Haarlem gaf hem een keer 25 cts. per regel, hier vraagt hij 10 cent per regel, zoals ook de heer Bom geeft.’ En uit de papieren van A.C. Kruseman vernemen we: ‘Behalve een Plakboek, dat deze [Schenkman] voor Kruseman destijds in orde bracht, had Kruseman hem ook opgedragen het maken van een A, B, C, Kinderboekje. Uit de kasboeken blijkt dat dit boekje op steen getekend werd door C.C.A. Last en omstreeks augustus 1851 moest verschijnen’.Ga naar eind11. Op alle mogelijke manieren maakte Schenkman zijn rijmtalent ten nutte voor zijn grote gezin. Hij fabriceerde zelfs rijmpjes voor kermiswensen, ulevellen en losse bladen, ingevouwen in pistaches, terwijl hij ook ‘deviezen’ of begeleidende tekst bij enkele tafelspellen maakte die bij Bom verschenen.Ga naar eind12. Na zijn dood bundelde Mr. Jacob van Lennep een aantal in Schenkmans schrijfmap overgebleven ‘pennevruchten’. Hij voorzag dit boek, als vermeld, van een voorrede waarin hij het publiek opriep het te kopen om zo Jans weduwe toch nog enige inkomsten te verschaffen. Tijdgenoten hebben verschillend over Schenkmans ‘literaire’ bezigheden gedacht. Ook Van Lennep realiseerde zich terdege dat de rijmelarijen van Jan niet iedereen konden bekoren. Wie minder smaak in deze soort van letterkunde vond moest het boek maar kopen om het goede doel. In een brief d.d. 25 mei 1851 van uitgever J.W. Yntema aan A.C. Kruseman wordt het rijmtalent van Jan toch in een wat gunstiger licht gezet. Daar is sprake van ‘Schenkman, wien echter ook geen vernuft te ontzeggen valt’.Ga naar eind13. Doelde hij hierbij op de vlotrijmende teksten in kinderboeken? Diezelfde door Van Lennep bezorgde bundel toont ons ook het portret van Jan Schenkman, een lithografie van Tresling & Co. te Amsterdam. In een rijk geornamenteerde voltaire-stoel zit hij bij een raam, een geopend boek in zijn handen. Zijn mond is geplooid tot een glimlach en zijn gezicht straalt bonhomie en vriendelijkheid uit. Onder het portret staat in zwierige letters zijn handtekening. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schenkman en zijn uitgeversAls we de lijst van Schenkmans boeken voor kinderen bekijken dan valt op dat deze schoolmeester, anders dan voorgangers als Anslijn of Van Heyningen Bosch, geen school- of leerboeken heeft gemaakt, maar uitsluitend prentenboeken en verhalen/versjes met plaatjes. Zijn tekst leest gemakkelijk omdat hij over een soepele stijl en goed inlevingsvermogen beschikt. De inhoud is, hoewel licht moraliserend, nooit stichtelijk en niet van humor ontbloot. Hij probeert de kinderen op een vrolijke manier te vermaken en tegelijk enige levenslessen mee te geven. Overdracht van feitenkennis lijkt zeker niet zijn voornaamste doel. Jan Schenkman is een van de eersten die min of meer klassieke verhalen van Jan Klaassen, Pierrot of Moeder de Gans voor kinderen op rijm bewerkte, zodanig dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het boek tekst en afbeelding evenveel aandacht kregen. Schenkmans naam staat echter niet altijd op het titelblad. Deze prentenboeken, dikwijls in kwarto-formaat, verschenen haast allemaal bij G. Theod. Bom te Amsterdam. Men mag gerust stellen dat, voor wat kinderboeken betreft, Jan een tijd lang Boms huisauteur was. Wat was dit eigenlijk voor een uitgeverij? Gerardus Theodorus Bom (1814-1884) stamde uit een familie van uitgevers/boekverkopers, waarvan de activiteiten in de achttiende eeuw begonnen waren door grootvader Gerrit Bom (1756-1812). Bij diens overlijden werd het bedrijf voortgezet door Gerrit Dirk Bom tot 1869. Vervolgens hield diens oudste zoon, G. Theod. Bom (zoals hij zich zelf aanduidde) samen met zijn vader veilingen van boeken, atlassen, kunstplaten, lithografieën en zelfs van telescopen, microscopen en toverlantaarns op het adres: Water (nu Damrak) nr. 30.Ga naar eind14. G. Theod. Bom had ook grote belangstelling voor de numismatiek.Ga naar eind15. Als uitgever opereerde hij vanaf 1840 zelfstandig en was als zodanig ook lid van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels.Ga naar eind16. Bom bleef tot zijn dood in 1884 werkzaam in zijn zaak Kalverstraat E 10 te Amsterdam.Ga naar eind17. Het boekenfonds van uitgever G. Theod. Bom blijkt nogal divers van samenstelling. Drie categorieën voeren hierin de boventoon. Allereerst vindt men er allerlei inleidingen en handboeken voor werk en recreatie van de ambachts- en handelsman, variërend van instructie voor een graanstokerij of het houden van rundvee en kanarievogels, voor Engelse conversatie tot het leren schaken- of biljartspelen. Daarnaast adverteerde Bom in de Amsterdamsche CourantGa naar eind18. veelvuldig met allerlei ‘pretbundels’ voor jong en oud. Onder de vetgedrukte kop Lagchen volgen een tiental werkjes van f 0,30 tot 1 gulden, zoals: De vrolijke Pretmaker in Gezelschappen, veel verbeterd door J. Schenkman. Een mooie loktitel is nog De vierde kleine Spotvogel, of Houd op! Ik zou mij ziek lagchen! Andere werkjes brengt Bom bij elkaar onder koptitels als: Raadsels!, Spelen!, of Toasten slaan en Zingen! Van deze titels zijn er, wegens hun efemere karakter, niet veel meer terug te vinden. Maar als we afgaan op kranten-advertenties lijkt G. Theod. Bom dè uitgever van luimige en vermaak verschaffende boeken te zijn geweest. De belangstelling voor dit soort drukwerk hangt wel samen met de cultus van gezelligheid en huiselijkheid, die in deze periode op de voorgrond staat. Zou dit ‘luimige’ aspect een van de redenen voor de lange samenwerking Bom-Schenkman zijn geweest? De belangrijkste plaats echter in het fonds van Bom namen de 70 à 80 kleine en grote kinderboeken in.Ga naar eind19. De grotere kwarto-boeken varieerden in prijs van f 1.40 tot f 2.50 en waren dan ook voorzien van fraai getekende en gekleurde platen, dikwijls van de hand van J.W.A. Hilverdink. Juist de combinatie van Hilverdink als illustrator en Jan Schenkman als tekstschrijver leverde bijzonder aantrekkelijke boeken op, die ook na hun beider dood nog de nodige herdrukken kregen.
Andere uitgevers bij wie incidenteel iets van Schenkman op het gebied van kinderlectuur verscheen zijn L. Romijn en Hendrik Vleck te Amsterdam. Vleck was, blijkens een aanbeveling van Bom, knecht geweest in zijn bedrijf,Ga naar eind20. waarna hij vanaf ca. 1851 voor zichzelf begon. Later werden vele kinderboektitels van Bom overgenomen door I. de Haan te Haarlem en J. Vlieger te Amsterdam. Voor zijn pamfletachtige, polemische dichtstukken vond Schenkman onderdak bij kleinere uitgevers als de Wed. L. van Hulst, D. en J.A. Schuurmans, M. Schooneveld en anderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sint Nikolaas en zijn knechtMisschien niet het eerste maar in elk geval het meest bekende kinderboek dat Jan Schenkman bij Bom liet verschijnen is Sint Nikolaas en zijn knecht [1850]. In een achtregelig voorwoord richt Schenkman zich tot de kinderen: Jeugdige vriendjes! gaat vrolijk en blij,
Hier in dit boekje de prentjes beschouwen;
Leest er de versjes al lagchende bij,
(Immers dit kunt gij, zoo als wij vertrouwen.)
Ziet hoe Sint Niklaas zijn leven soms waagt,
Om u genoegen en vreugde te geven.
O, dat gij altijd zóó deugdzaam mogt leven,
Dat hij zich nimmer die moeite beklaagt.
Een dergelijk openingsvers, waarin Schenkman de kinderen op een vrolijke manier oproept tot deugdzaamheid, het navolgen van een goed voorbeeld of tot het zorgvuldig lezen van de tekst, vindt men ook in verscheidene andere uitgaven van zijn hand en lijkt daarmee een zekere indicatie voor een Schenkman-boek.Ga naar eind21. Dit sinterklaasboek beschrijft de intocht per stoomschip van Sint Nikolaas in de stad Amsterdam en zijn aankopen bij banketbakker en boekwinkel. Elke episode is kleurrijk geïllustreerd. Sint stelt zich op de hoogte van het gedrag van de kinderen via de schoorsteen of door te luisteren aan de deur. Dat alles wordt genoteerd in het grote Boek. Met zijn zwarte knecht bezoekt hij de school, de kinderkamer en grootmama. Het rijke kind, de snoeper, de arme en de stoute jongen, allen krijgen van Sint een aangepast cadeau. Na het volbrengen van zijn taak vertrekken Nicolaas en zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van J. Schenkman, Sint Nikolaas en zijn knecht. Amsterdam, G. Theod. Bom, [1850].
knecht in het laatste vers per luchtballon waaraan een gondelschuitje hangt. Daarin staat het paard met Sint op zijn rug; Piet leunt tegen een zijkant. Schenkman beschrijft het tafereel als volgt: Zijn knecht zit in 't schuitje,
Maar rilt als een blad;
'k Wed dat hij veel liever
In 't stoomschip weer zat!
Over de echtheid van Schenkmans auteurschap, het jaar van uitgave en de illustraties zal uitvoerig gesproken worden in het speciale St. Nicolaas-hoofdstuk 17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prentenboek. Een ijverige hand Vindt werk door 't gansche landUit diezelfde beginperiode van omstreeks 1850 dateert het: Prentenboek. Een ijverige hand Vindt werk door
‘Aankomst van Sint Nikolaas’ uit: J. Schenkman, Sint Nikolaas en zijn knecht. Amsterdam, G. Theod. Bom, [1850].
't gansche land. Schenkman maakte versjes bij 22 plaatjes van een zeeman, een kruier, omroeper, turfdrager of een wafelmeisje, dienstmaagd, vischvrouw en melkboerin enzovoort. De soms ingekleurde houtgravures zijn op verschillende plaatsen gemerkt met de letters PvA, het monogram van Pieter van Arum (1827-1867). Pieter was een leerling van zijn broer R.J. van Arum, sinds 1845 directeur van de houtgraveerschool in Den Haag. Het werk hoort tot de ‘beroepenboeken’ voor kinderen, waarvan we al enkele specimen tegenkwamen in hoofdstuk 4, zoals het Lettergeschenk voor de lieve jeugd, in proza en poëzy, waarschijnlijk door G. van Sandwijk, en de twee uitgaven bij Noman/Zaltbommel: Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek voor kinderen van vaderlandsche Kunsten, Ambachten en Bedrijven (1826) met het uitgebreide vervolg uit 1828-1830. Dit soort boeken geeft de kinderen enig idee met welk beroep men zoal de kost kan verdienen, ‘opdat ze geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: J. Schenkman, Prentenboek. Een ijverige hand Vindt werk door 't gansche land. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1850].
onberaden keuze zullen doen, met alle slechte gevolgen vandien’. Maar de achterliggende boodschap is toch vooral: wie ijverig is en zich inspant vindt zeker werk, terwijl de leegloper een verachtelijk persoon is. Uit Schenkmans versjes blijkt ook duidelijk welke bezigheden hij afkeurt en welke positief worden benaderd. Zo zit de schoorsteenveger weliswaar steeds vol smeer en roet, maar hij zegt: ‘'k win er mijn brood door, en kaas soms erbij, En 'k zing dus mijn liedje, Regt vrolijk en blij’. De hondenkoopman daarentegen vindt weinig genade in Schenkmans ogen: Neen, Jan met de honden! Dat kan er niet door:
Twee houdt gij gebonden, En één bij zijn oor.
Zij blaffen van honger, En als ik maar dorst,
'k gaf spoedig aan ieder, Een daaldertje worst.
Trommelslager uit: J. Schenkman, Weêr wat moois voor Lieve Kleinen. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1851].
Dit prentenboek lijkt door zijn kleine formaat, in combinatie met de goedkope uitvoering, toch vooral voor minder bedeelde kinderen bedoeld. Daarop wijst ook het feit dat voor de weergegeven beroepen geen echte opleiding vereist was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
AB BoekenSchenkman schonk in diverse uitgaven apart aandacht aan de groep kinderen die pas de letters van het alfabet geleerd hadden en al enkele woorden konden lezen. Voor hen maakte hij korte rijmpjes bij een aantal AB boeken, zoals het Prent ABC dat verscheen te Amsterdam bij L. Romijn in 1851.Ga naar eind22. Op het titelblad springen zes kinderen vrolijk rond met een AB boekje in hun opgeheven handen. Elke volgende pagina vertoont twee letters met een plaatje in houtgravure en een toepasselijk vierregelig vers. Na het alfabet volgt dan nog een bladzijde getallen en de cijfers 1 tot en met 10. Tot slot: Hebt gij de versjes van buiten geleerd,
Kent gij de kleuren regt goed uit elkander,
'k Schenk bij dit boekje u dan spoedig een ander,
Opdat ge uw kennis nog daaglijks vermeert.
Mogelijk verwijst hij in de derde regel naar het eerder genoemde A, B, C, Kinderboekje met platen van C.C.A. Last, waartoe A.C. Kruseman te Haarlem opdracht had gegeven maar dat nimmer bij hem verscheen. Na dit Prent ABC volgt bij uitgever Bom: Weêr wat moois voor Lieve Kleinen [ca. 1851]. Op de omslag zijn behalve de gelithografeerde titel zes jongens met trom, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag van J. Schenkman, Het eerste Prenteboek op moeders schoot. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1852.
sabel en muts afgebeeld, een verwijzing naar de T = Trommelslager. Opnieuw staan er twee letters op een bladzijde, samen met een kleurig plaatje en tweeregelig rijmpje. Behalve een harpspeelster, ezeldrijver, ingenieur en uienboer treden er ook kermisgasten op, zoals een berenleider, koorddanser, marketenster en Pierrot. De letters Q en X worden in AB-boeken vaak weggelaten en dat is ook hier het geval. Zeldzamer is Het eerste Prenteboek op Moeders schoot,Ga naar eind23. eveneens een Bom-boek uit 1852 met fraaie, handgekleurde litho's van een onbekende maker. Hier vindt men niet meer de letters van het alfabet maar tafereeltjes uit het leven van het jonge kind, met een zesregelig commentaar op rijm. Zo wordt het kindje aangekleed, leert het spelen, eten, lopen en bidden of rijdt het in een wagentje en speelt met de pop. Een latere druk bij Bom krijgt de titel: Torentje, Torentje Bossekruid, of het eerste Prentenboek op moeders schoot, met litho's van Emrik
Uit: J. Schenkman, Het eerste Prenteboek op moeders schoot. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1852.
& Binger. Uit ca. 1870 en ca. 1880 dateren dan de Vlieger-uitgaven met deze titel. Enkele jaren nadien, ca. 1856, verschijnt het Nieuw AB boek, naar een oud rijmpje, en op een aardig wijsje, terwijl in 1860 tenslotte Arlequin's bont AB boek uitkomt, beide bij G. Theod. Bom. Van geen van deze prentenboeken weten we wie de tekstillustraties vervaardigde. Het Nieuw AB boek met 26 handgekleurde prentjes en dito omslag opent met het versje: ‘Aaa, Kijk wat kreeg ik van Papa! 't Is een Aapjen op zijn stokje; Zie het bedelt om een brokje, Aaa, 'k laat het kijken aan Mama’. Aan het einde van het 32 pagina's tellende boekje vindt men dit beginvers op muziek gezet, iets wat op het achterplat van het boek nog eens wordt herhaald. Het is, gezien de illustraties, een AB boekje voor wat deftiger kinderen. Bij de moeilijke, hier wel aanwezige letter X zit de jonge Felix aan tafel in een ruime kamer met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: J. Schenkman, Nieuw AB boek, naar een oud rijmpje, en op een aardig wijsje. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1856].
boekenkast en globe; maar in plaats van zijn rekensommen te maken tekent hij paarden op zijn lei. Later kreeg ditzelfde AB boek bij I. de Haan te Haarlem de titel: A A A, kijk dat kreeg ik van Papa. Dan staan er op de omslag allerlei kinderen met een fluit, viool, cello en trompet, terwijl twee jongens een groot boek met muziekschrift omhooghouden. Ook de tekstafbeeldingen zijn dan gemoderniseerd. Het tweede werk: Arlequin's bont AB boek (1860) is in kwarto formaat en geeft telkens een letter van het alfabet groot in het midden op één pagina; eromheen staan allerlei figuren of dingen afgebeeld die met de betreffende letter beginnen; onderaan de bladzijde vindt men de woordomschrijving. Op de pagina ernaast kunnen de kinderen dan de bijpassende versjes lezen. Arlequin of Harlekijn, de komische figuur uit de Italiaanse Comedia
Omslag van J. Schenkman, A A A, kijk dat kreeg ik van Papa. Haarlem, I. de Haan, [ca. 1875].
dell' Arte, staat afgebeeld op het omslag, zoals steeds gekleed in een veelkleurig pak in schuine ruiten. De titel duidt op die bonte veelheid. In de advertentie waarmee Bom zijn ‘Arlequin’ aankondigt, vestigt hij nog de aandacht op een andere gebruiksmogelijkheid: ‘Uit hoofde dit boek tevens zoo uitmuntend geschikt is om te kleuren, uit te knippen, en voor het Plakboek, zijn er ook ongekleurde exemplaren te bekomen voor f 1.90’. Arlequin's bont AB boek heeft 24 pagina's met handgekleurde litho's, terwijl de omslag werd ontworpen door de negentienjarige Albertus B.H. Braakensiek.Ga naar eind24.
Tot de vroege Schenkman-uitgaven horen verder een tweetal bewerkingen van Perrault's Vertellingen van Moeder de Gans, evenals het poppenboek De kleine mama Pauline en hare pop Marie. Beide werken krijgen echter elders in dit boek aparte aandacht. Uitgever Bom was er ook op uit om de in zijn fonds reeds aanwezige prenten een tweede keer te gebruiken voor goedkope prentenboekjes, waarbij Schenkman vervolgens een versje moest leveren. De titels variëren dan van Nuttig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Jan Schenkman, Nuttig allerlei. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1851].
allerlei, Leerzaam allerlei, Vermakelijk allerlei, Grappig allerlei tot Aardig allerlei.Ga naar eind25. Meestal bevat zo'n boekje veertien satirisch getinte houtgravures met een rijmpje, bedoeld voor jong en oud. Zo staat bijvoorbeeld in Nuttig allerlei een plaatje van een man die met een mes een boek bewerkt: ‘Dat zal ik ras in orde maken!’
Riep laatst de snugg're heer Vernoot:
En daar de boeken in zijn kasten
Niet naar zijn wensch behoorlijk pasten,
Sneed hij die alle even groot.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Kermisboeken’Jan Schenkman en met hem G. Theod. Bom moeten gefascineerd zijn geweest door het gebeuren op de Amsterdamse kermis.Ga naar eind26. Daar vond men de poppenkast, paardendressuur, acrobaten, honden en apen, koorddansers en andere bezienswaardigheden. De meest kleurrijke prentenboeken in groot formaat met een berijmde tekst van Schenkman spelen zich dan ook merendeels daar af. Het vroegste specimen hiervan is Het Leven van Jan Klaassen, verteld aan de Nederlandsche jeugd door J. Schenkman uit 1859. Jan KlaassenGa naar eind27. is de grote held van de poppenkast, die waarschijnlijk al in de zeventiende eeuw in Amsterdam werd vertoond. Volgens de overlevering zou hij trompetter zijn geweest van stadhouder Willem II, en na diens dood zijn ontslagen. Om de kost te verdienen trok hij daarna met zijn vrouw Katrijn door de stad met een poppenkast, waarmee hij voorstellingen gaf. Een andere opvatting is dat de naam Jan Klaassen ontleend zou zijn aan de klucht van Thomas Asselijn: Jan Klaassen of de gewaende Dienstmaegt die in 1682 in druk verscheen. Er brak een schandaal los omdat men meende dat Asselijn hierin de spot dreef met de Kwakers en Fijnen. Het gevolg was een stroom van pamfletten en liedjes over Jan Klaassen en zijn poppenkast. Ook in andere landen kent men een vergelijkbare poppenkastfiguur. In Frankrijk heet hij Polichinelle of Guignol, in Engeland Punch en in Duitsland Hanswurst of Kasperle. Schenkman refereert bij het begin van zijn boek aan Jan Klaassens afkomst als trompetter: Er leefde eens - jaren lang geleên -
Een paar in 's Gravenhage,
Waarvan de man, zoo als men leest,
Voorheen trompetter was geweest.
Dit echtpaar krijgt een zoontje Jan dat al snel leert lopen en lezen. Maar iedereen verwent hem, zodat hij echte belhamelstreken krijgt. Hij gaat belletje trekken en steekt de pruik van meester in brand. Te ongedurig om zich een vak eigen te maken, probeert hij aan de kost te komen door langs de straat zijn hond kunstjes te laten vertonen. Na als soldaat te zijn gedeserteerd komt Jan in een herberg een Franse kermisgroep tegen, waarbij hij zich aansluit als koorddanser. Als hij echter probeert samen met een ezel het koord te beklimmen, gaat het mis: Jan breekt zijn botten, de ezel gaat er vandoor en het publiek eist zijn geld terug. De herbergier laat een chirurgijn komen en verzorgt hem zes weken. Als Jan eindelijk weer op de been is, krijgt hij de met dubbel krijt geschreven rekening gepresenteerd. Hij verzoekt de kastelein alvast zelf geld uit zijn grote kist met spullen te halen. Terwijl de man zich bukt slaat Jan het deksel dicht. Bovendien heeft hij de bodem ingesmeerd met lijm, zodat de waard pas na veel rukken en trekken eruit kan komen. Jan Klaassen maakt intussen dat hij wegkomt en monstert aan op een schip. Tijdens een muiterij wordt hij overboord gegooid, maar komt bovenop een schildpad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
terecht en vaart zo naar het land van de negers. Als generaal van het leger verdrijft hij daar een vijandelijk buurleger en ontmaskert een samenzwering tegen de koning. Maar nu krijgt Jan heimwee naar ouders en zuster en vaart naar huis. Helaas is zijn familie overleden en staat hij daar: alleen en zonder beroep. Gelukkig kan hij de oude poppenkast, ook wel ronzebons genoemd, terugkopen en zo wat geld verdienen. Hij trouwt met Katrijn. Maar het blijft ploeteren om aan de kost te komen. Schenkman eindigt met deze les: Tracht liever ijvrig in uw jeugd
Iets nuttigs aan te leeren;
Dan zeker kunt ge in later tijd,
Bij wien en waar ge ook immer zijt,
Die kunstjes best ontberen.
Om in de belevenissen van Jan Klaassen meer variatie te brengen gaf Bom in 1852 een boekje uit voor poppenkastspelers: Kluchtspelen voor de Ronzebons en 13 november 1856 adverteert hij in de Amsterdamsche Courant met De vermakelijke Ronzebons, door G.J.H. Kwak. De grote aantrekkingskracht van Schenkmans Jan Klaassen-boek ligt niet alleen in de spannende en vlotte
Uit: J. Schenkman, Het Leven van Jan Klaassen, verteld aan de Nederlandsche jeugd. Amsterdam, G. Theod. Bom [1859].
tekst maar vooral in de illustraties. Op de gekartonneerde omslag zit Jan Klaassen in zijn poppenkast en toont aan de toegestroomde kinderen zijn boek: ‘Het leven van Jan Klaassen’. De handgekleurde litho's werden uitgevoerd door Emrik & Binger te Haarlem. Op elk van de 22 pagina's vindt men drie of meer taferelen die een scène van het verhaal illustreren. Wie was de ontwerper van deze illustraties? Wanneer we het fonds van G. Theod. Bom nader bekijken valt op dat hij nogal eens boeken uitgeeft die vertaald zijn uit het Frans. Het feit dat hij erelid van de Franse numismatische vereniging was, wijst erop dat hij in Frankrijk meer connecties had en de Franse taal goed meester was. Dit Nederlandse Jan Klaassen-boek blijkt op een aantal punten sterk aan te leunen tegen een Parijse uitgave uit 1846 van de auteur Octave Feuillet (1821-1890): Vie de Polichinelle et ses nombreuses aventures.Ga naar eind28. Enkele platen hieruit zijn vrijwel identiek aan die in Schenkmans Jan Klaassen. Soms is er een klein verschil in kleding of draagt iemand een bril waar dat in de Nederlandse versie achterwege blijft. De ontwerper van de Franse Jan Klaassen-illustraties is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Octave Feuillet, La vie de Polichinelle et ses nombreuses aventures. Paris 1846.
Bertall, pseudoniem voor Charles Albert, vicomte d'Arnoux (Parijs 1820-1883).Ga naar eind29. Waarschijnlijk heeft Bom in Parijs enkele prenten gekocht en vervolgens aan Schenkman opdracht gegeven het bekende verhaal te berijmen. De andere afbeeldingen zijn ‘in dezelfde trant’ getekend, vermoedelijk door J.W.A. Hilverdink,Ga naar eind30. die eerder al samenwerkte met Schenkman. Er verschenen in de loop der negentiende eeuw, behalve
De baker brengt Jan Klaassen zijn eerste kindje uit: Geschiedenis van Jan Klaassen. Geschenk voor de Jeugd. Utrecht, J.H. van Wees Jr., [ca. 1880].
een herdruk van de Schenkman-uitgave, nog verschillende andere Jan Klaassen-prentenboeken voor de jeugd, zoals Vrolijke luimen van Jan Klaassen: tot vermaak der jeugd (Groningen, R. van Groenenburg, [ca. 1822]), met 16 gekleurde platenGa naar eind31. en [J. Goeverneur], De Lotgevallen van Jan Klaassen voor de jeugd bewerkt (Deventer, H.J. Ter Gunne, 1868). Uitgever I. de Haan te Haarlem gaf verder uit: Avonturen van Jan Klaassen met verrassende afbeeldingen. Bij dezelfde uitgever maakte ook Frits van Leent in de serie Nederlandsche Prentboeken voor de Jeugd versjes bij: Jan Klaassen en zijn Griet. Een leerzame geschiedenis. Met fraaije platen in rood, zwart en wit. Beide laatstgenoemde boeken dateren van omstreeks 1885. Tot slot noem ik nog: Geschiedenis van Jan Klaassen. Geschenk voor de Jeugd. Met 6 Plaatjes (Utrecht, J.H. van Wees Jr., ca. 1880).Ga naar eind32.
Een andere snaak met allerlei streken is Pierrot, een figuur uit de Commedia dell' Arte, die samen met zijn vriend Arlequin eveneens op de kermis optrad. Geheel in de trant van het Jan Klaassen-boek verzorgde Schenkman bij Bom: Pierrot's Leven en Bedrijf voor de Jeugd [1862]. Het verhaal vertoont wat minder samenhang dan het vorige. Pierrot krijgt in de loop van de tijd in literatuur en schilderkunst (Antoine Watteau, George Rouault) soms de trekken van een wat melancholieke figuur; dan weer treedt hij op als clown of verschijnt in de Franse opéra comique. Hij draagt een wit, loshangend hemd met ronde kraag, grote pompoenknopen en een witte wijde broek. Zijn gezicht is wit gepoederd terwijl hij op het hoofd meestal een witte puntmuts heeft. Zijn moeder heet mama Gigogne maar over een vader wordt niet gesproken. Schenkmans Pierrot is een echte guit en snoeper, die als baby zo snel groeide ‘alsof hij enkel werd gevoed, met Revalenta-pap’, een soort linze-meel met hoge voedingswaarde dat in die tijd kennelijk populair was, gezien de vele advertenties in de Amsterdamsche Courant. Als kind haalt hij ondeugende grapjes uit door bijvoorbeeld de twee katten van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeder in te zepen en hun snorharen te knippen. Wanneer Meester Ansèle de luie leerling van school stuurt, biedt Pierrot zich aan als huisknecht bij mijnheer Cassander. Opnieuw echter bederft hij alles met zijn snoeperij; in de kelder drinkt hij een fles vol drank uit, maar er blijkt vloeibaar gas in te zitten zodat hij als een ballon de lucht in vliegt: Zoo straft de snoeplust meest zich zelv',
Hebt nooit de snoepzucht lief;
En denkt, zoo ge ooit al snoepen woûdt,
Een snoeper is een dief!
Na allerlei andere streken komt hij in dienst bij Heer Pantalon, maar Pierrot blijft traag en lui en probeert steeds zijn snoeplust te bevredigen. Tot overmaat van ramp ontmoet hij zijn vroegere vriendje Arlequin die hij als tweede knecht bij Pantalon aandient. Schenkman waarschuwt dan: Zoekt nooit een vriendje als Arlequin,
Hoe slim ook en vol pret:
Want denkt steeds: wie met pik omgaat,
Die wordt er door besmet.
Pantalon's neef Leander komt over uit Spanje en raakt gecharmeerd van Colombine, de dochter van Pantalon. Al snel worden de notaris en zijn klerk ontboden voor een huwelijkscontract, maar Colombine blijkt er samen met Arlequin vandoor te zijn. Vader, neef en Pierrot gaan hen achterna. Als ze bij de haven arriveren heeft de stoomboot naar Amerika echter al zee gekozen. Pierrot raakt hen kwijt en belandt in een dwergenrijk, waar hij drie jaar lang van alles beleeft. Na een zwerftocht op zee belandt hij eindelijk weer thuis bij mama Gigogne en Pantalon. Het slot luidt: Leert uit het leven van Pierrot:
Dat de onbezonnen dwaas
Tot last van and'ren steeds verstrekt,
En van zich-zelv', helaas!
Pierrot op school uit: [J. Schenkman], Pierrot's Leven en Bedrijf voor de jeugd. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1862].
1890 bij I. de Haan te Haarlem het licht in de serie Nederlandsche Prent(en)boeken voor de Jeugd, met dezelfde tekst maar andere platen. Zo weten we zeker dat Schenkman ook de auteur was van de Bom-uitgave. Andere Pierrot- en Harlekijnboeken uit de negentiende eeuw zijn: De nieuwe Nederlandsche Arlequin, of de vrolijke Jaap (Zwolle, J.L. Zeehuisen, ca. 1821), Harlekijns Heldendaden in zes tooneelen, (Gouda, G.B. van Goor Zn., 1860),Ga naar eind33. Pierrot en Arlequin (Deventer, A. Tjaden, 1872) met zes platen) en Leven en bedrijf van Pierrot [verteld door Tante Francine], een premie-uitgave van het ‘Nieuwsblad voor Nederland’ [ca. 1890]. Frits van Leent bewerkte op zijn beurt het verhaal in: Vermakelijke historie van Pierrot en Harlekijn, met versjes van Frits van Leent (Haarlem, I. de Haan, [ca. 1890]) in de serie: Nederlandsche Prentboeken voor de Jeugd.
Een geliefde attractie op de kermis vormden de kunsten die ‘geleerde dieren’ vertoonden. Schenkmans prentenboek: Het nieuwe Apenspel. Zonder weêrga. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Freule Margo stort in zwijm op de grond’ uit: J. Schenkman, Het nieuwe Apenspel. Zonder weêrga. Nooit gezien! Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1862].
‘De bestorming van Simperopol’ uit: J. Schenkman, Het nieuwe Apenspel. Zonder weêrga. Nooit gezien! Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1862].
Nooit Gezien! uit 1862 richt zich vooral op de apen. Een apenorkest ‘speelt reeds bij den aanvang een stuk in b mol, waarvoor dat van een StumpfGa naar eind34. zelfs moet wijken’. Andere kunstenaars [apen] laten vijf borden op een stokje draaien, balanceren op een bal of beoefenen de hogere rijkunst op het paard. In het openingsvers zegt Schenkman aan de kinderen: ‘'t Boekje, dat men u hier biedt, Toont u alles klaar en sprekend, En naar het leven afgeteekend’. Mogen we hieruit opmaken dat iets dergelijks op de Amsterdamse kermis van omstreeks 1860 in werkelijkheid te zien is geweest? Drie voorbeelden tonen aan dat dit inderdaad het geval was. De Amsterdamsche Courant maakt op 13 september 1847 melding van het ‘Groot Théatre de la Renaissance’ der Heren Ouvrier en Donetti met hun ‘Exercices des Singes et Chiens Savantes’. ‘De schoonste verrigtingen en schouwspelen, door de vierpootige kunstenaars uitgevoerd, zullen aldaar vertoond worden’. Donetti en later de troep van Louis Broekman met zijn Groot Nederlandsch Apen-Theater vertoonden de pantomine: ‘De deserteur voor de krijgsraad’, zoals een afbeelding op hun programma ook laat zien. Twee rijen apen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De groote sprong’ uit: J. Schenkman, De Kermis-artisten, of de viervoetige kunstenmakers voor het kleine publiek. Amsterdam, G. Theod. Bom, [1863].
richtten hun geweren op een geblinddoekte aap vóór hen, terwijl een rechter-aap in toga en bef terzijde staat. In Schenkmans ‘Nieuwe Apenspel’ vinden we hetzelfde tafereel met de tekst: Ach, ach, deserteur! dat kost zeker u leven!
De trom wordt geroerd en 't gebed is gedaan!
Reeds heeft de officier fluks het teeken gegeven,
En legt dus uw makker 't geweer op u aan.
Maar... vreest niet, Mijnheeren! en lieve Mevrouwen!
Men schiet met los kruid; het loopt alles best af,
Een ander toneeltje dat de apen van Donetti op de Amsterdamse kermis opvoerden was ‘Het uitstapje van de apin, markiezin Batavia’. Het rijtuig waarin zij met haar amant zit, verliest een wiel en valt om, wat grote consternatie geeft. In Schenkmans boek heet de dame freule Margo: Maar ach! daar vliegt ginder het wiel van zijn wagen,
En Freule Margo stort in zwijm op den grond!
Doch Heer van der Aap, hoe ontsteld en verslagen,
Biedt ras haar zijn reukflesch, en 't helpt haar terstond.
In het ‘Théatre Corvi’ dat op het Amstelveld stond, liet men in 1852 honden en apen ‘De bestorming van de vesting Uloa door de Franse armée’ opvoeren. De entree-prijzen varieerden van 99 cents voor de eerste rang tot 20 cents voor de vierde rang. In Schenkmans tekst wordt dat de bestorming van de muren van Simperopol, met aan het hoofd de veldheer Simplus, gezeten op een hond. Terwijl sommige artilleristen met ladders tegen de burcht opklimmen, volgen anderen hem met het geweer over de schouder.Ga naar eind35. Niet alleen bepaalde pantomines in het boek zijn afgekeken van voorstellingen die inderdaad te Amsterdam plaats vonden, ook verwijst Schenkman telkens naar namen van artisten die in die jaren in werkelijkheid optraden. Zo springt in zijn verhaal de aap Jimpo met zijn paard over de moeilijkste hindernissen op zo'n gedurfde manier, dat zelfs ‘Blanus, Franconi en Loisset’ er niet aan kunnen tippen. Mozes Blanus (ca. 1786-1865) was een circusartist die in 1827 een vergunning kreeg voor een paardenspel op de Amsterdamse kermis; hij en zijn zoon Joseph stonden er vrijwel elk jaar met een gezelschap tot 1863. Antonio Franconi (1737-1836), een Franse circusdirecteur, bezocht ook Nederland, terwijl Jean-Baptiste Loisset (1793-1863) en zijn zoon François, eveneens van Franse afkomst, als kunstrijders roem oogsten. Op een andere plaats ziet men de afbeelding van Madame Piocco die de polka danst op het slappe koord en die ‘vlug is als de wind en zoo stout als Blondin’. François Blondin (ca. 1780-ca. 1845) noemde zichzelf ‘geprivilegeerd professor in de rijdkunst van Z. Maj. den Koning van Pruissen’. Later trad hij op met een eigen paardenspel. Het is dus niet teveel gezegd: dit Apenspel is inderdaad naar het leven getekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve van apen maakten circusartisten ook graag gebruik van honden, die eveneens gedresseerd werden om allerlei kunstjes en pantomines te vertonen. Daarbij kleedde men de dieren aan als mensen, zodat het komisch effect werd versterkt. Schenkman maakte ook nu weer de tekst bij het geestig geïllustreerde prentenboek De Kermis-artisten of de Viervoetige Kunstenmakers voor het kleine Publiek (1863). Op Zaterdag 12 september 1863 zet Bom een grote advertentie in de Amsterdamsche Courant, waarin hij dit nieuwe boek aankondigt en tegelijk reclame maakt voor andere uitgaven. De betaling kon men contant voldoen, in postwissels of in postzegels. In de Kermis-artisten of de Viervoetige Kunstenmakers worden in negentien uiteenlopende taferelen honden opgevoerd, met name poedels, doggen en mopshonden. Dikwijls zijn ze verkleed als militairen, die nu eens langs grachten en straten krijgshaftig voortstappen, dan weer in een strafkamp moeten exerceren of een belegerde vesting innemen. Aardig is de scène waarbij een grote kozak aan juffrouw Rosine en haar man een inkwartieringsbiljet vertoont: Zij beeft, en haar man ook, dewijl zij wel weten,
Dat veel van die heeren zeer norsch zijn van aard;
Maar deze vraagt enkel wat drinken en eten,
Een bed, en wat haver en stro voor zijn paard.
Verder moeten de honden ook allerlei echte kunsten vertonen zoals het balanceren met twee schalen, het lopen op een bal die een helling afrolt of met een stok in de mond dansen op een dubbel koord. Het meest amusant zijn echter de pantomines waarbij vier reizigers (deftige honden) in een koets, bespannen met twee doggen, bij de herberg van Mopje komen logeren. Natuurlijk zijn er ook eetpartijen en bals, terwijl elders graaf Almaviva met enkele muzikanten een serenade brengt aan Donna Rosine, in een allusie op Rossini's opera ‘De Barbier van Sevilla’ uit 1816. Schenkman geeft daarbij als commentaar: Wat leert men toch honden al aardige dingen!
Men staat er versteld van, wanneer men het ziet,
En konden ze, als Menschen, kunstmatig ook zingen,
Men liep dan voorzeker naar de opera niet.
Zowel het apen- als het hondenboek zijn fraai geïllustreerd met handgekleurde prenten. Voor beide geldt dat we niet weten wie de maker van de ontwerpen of van de litho's is. Bij Hendrik Vleck verscheen ca. 1863 zelfs een aaphondcombinatie onder de titel Beweegbaar Honden en Apen Boek, met versjes van Jan Schenkman (zie hoofdstuk 22). Aparte prentenboeken voor kinderen met apen èn honden in de hoofdrol zijn overigens dun gezaaid. Te noemen valt alleen nog: Alan Bergman's Honden-Apenspel, 1881 uitgegeven bij J.J. van Brederode te Haarlem, en een uit dezelfde tijd daterend Honden en Apenspel, zonder uitgeversadres en helaas ook zonder vindplaats.
Tot het meest imponerende schouwspel op de kermis behoorde ongetwijfeld de paardendressuur, en sommige gezelschappen waren hierom zeer vermaard. Het bekendste circus dat vanaf 1800 steeds weer op de Amsterdamse kermis stond was dat van Lion Kinsbergen, een rasechte Amsterdammer. Tot 1845 waren het vooral Franse circusmensen die hier hun paardenspellen en andere kunsten lieten zien. Na die tijd namen Duitsers als het Koninklijke Pruissische circus van Eduard Wollschläger hun rol over. Hierin traden onder meer Willem (1817-1873) en later Oscar Carré op, die in de jaren zestig met een eigen circus begonnen. Aan dit paardenspel wijdde Schenkman een apart boek voor kinderen: De nieuwe circus. Groot Paarden-Spel voor het jeugdige publiek [1863]. Allerlei beroemde ‘acts’ met paarden uit die tijd komen hierin voor, in combinatie met acrobatiek en begeleid door potsenmakende clowns. Zo zien we de kunstspringer die onder het rijden dwars door een ton met papieren bodem springt, of de Romeinse wedren waar gladiatoren op hun zegekar staan, voortgetrokken door twee vurige paarden. De kunstverrichtingen van Mr. Richard en Mr. Henry en het springpaard Zampa verwijzen naar de in de Amsterdamsche Courant van 16 september 1847 genoemde nieuwe oefeningen van het gedresseerde paard Zampa van circus Wollschläger. Bij sommige toeren heeft Schenkman zo zijn bedenkingen en preludeert hij op de schrik van de kinderen. Over de kunstenmaker die, staande op twee paarden en met een andere man op zijn rug voortraast, zegt hij bijvoorbeeld: Ziet eens, hoe stout en onversaagd
Die Herkules zijn makker draagt,
Terwijl hij ('k deed het voor geen geld!)
op paarden door het circus snelt,
En elders heet het: 'k zou 't niet graag nadoen' of ‘'t Is om te beven!’ Over andere verrichtingen is hij echter een en al lof, zoals bij het Komieke Souper, waar een paard met een servet om, zittend aan tafel zijn haver opeet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De chinees jongleur’ uit: J. Schenkman, De nieuwe circus. Groot Paarden-spel voor het jeugdige publiek. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1863.
Ook de Amazonen-Carousel, waarbij vijf vrouwen al rijdend met een pistool stenen manskoppen van een pilaar moeten schieten, wekken zijn bewondering. De kroon op dit alles vormt de laatste kunsttoer: De Koninklijke Post. Dit nummer, ook wel De Koerier van St. Petersburg geheten, werd het eerst gebracht door de Engelsman Andrew Ducrow, die in 1818 daarmee ook in Amsterdam stond. Later vierde Joseph Blanus met deze toer triomfen. De kunstrijder staat daarbij op twee paarden en voert aan de teugels nog eens vier tot zes paarden met zich mee. Zo zou één man in vliegende vaart de post van of aan de koning bezorgen.
Elf jaar na Schenkmans dood verscheen bij Bom nog: Asschepoester in het cirque Carré, ‘met de vertelling en de dichtregelen van J. Schenkman’ en met tien platen gelithografeerd door Emrik & Binger. Willem Carré die in de jaren vijftig met een eigen troep was gestart, ensceneerde de pantomines in het circus op grootse wijze met balletten en muziek. Zijn zoon Oscar Carré komt dan in 1874 met een nieuw idee: de opvoering van het sprookjesverhaal Assepoester. Het bijzondere van dit optreden was dat het vrijwel geheel gespeeld werd door kinderen, met Kätchen Carré in de hoofdrol. Een affiche van die Assepoester-voorstelling in Circus Oscar Carré uit 1874 bevindt zich nog in het Theatermuseum te Amsterdam.Ga naar eind36. Uitgever Bom speelde direct in op het succes van die voorstelling. Hoewel zonder jaartal, blijkt uit de map Bom-personalia in de BKVB dat de eerste druk van Asschepoester in het cirque Carré dateert van 24 november 1874, de tweede van 30 november, de derde van 21 december daaropvolgend. Of het boek ook aftrek vond! De uitgever maakte hierbij gebruik van een eerder in 1851 verschenen Schenkman-bewerking van het Assepoester-verhaal uit Perraults Vertellingen van Moeder de Gans. De afbeeldingen in dit ‘Schenkmanboek’ laten figuren zien met kinderhoofden. De laatste dubbele prent vertoont de circuspiste waarin twee door paarden getrokken rijtuigen de schelpvormige koets met Assepoester en haar prins begeleiden. Schenkman eindigt als volgt: Bevalligheid en vriendlijke aard,
Met deugd en werkzaamheid gepaard,
Dit, lieve meisjes is een schat,
Dien Asschepoester ruim bezat. [...]
Ja, schoon ge al niet, als deze maagd,
Twee fraaie, glazen muiltjes draagt,
Toch zult ge als zij, door brave liên,
U minnen en vereeren zien,
En wacht ook u, na smart en druk,
Een blij en welverdiend geluk!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Bom-uitgaven, vermoedelijk van Jan SchenkmanBij G. Theod. Bom verschenen nog enkele prentenboeken in nagenoeg dezelfde uitvoering als Schenkmans Jan Klaassen en Pierrot's Leven en Bedrijf. Dat wil zeggen: per pagina twee à drie gekleurde litho's van J.W.A. Hilverdink met daarnaast een berijmd verhaal. Het betreft hier bewerkingen voor de jeugd van een drietal satirische verhalen uit de wereldliteratuur, namelijk Gullivers reis naar Lilliput, de belevenissen van Don Quichot en de schelmenstreken van Tijl Uilenspiegel naar het gelijknamige volksboek. Maar wie was de tekstbewerker? Op de achterkant van De wondervolle Reizen en Avonturen van Kaptn. Gulliver [1869] vindt men een lijst van elf prentenboeken, waaronder zeven die zeker van Schenkman zijn. Bovenaan staat ‘G. Theod. Bom geeft mede uit: de volgende meest door J. Schenkman vervaardigde en door J.W.A. Hilverdink geteekende Prenteboeken’. Hierbij is ook het bovengenoemde drietal opgenomen.Ga naar eind37. Waarom staat Schenkman dan niet op het titelblad vermeld? Een verklaring zou kunnen zijn dat dit niet nodig werd geacht. Iedereen wist dat deze voor de jeugd aangepaste teksten over Gulliver en Don Quichot oorspronkelijk door Swift en Cervantes geschreven waren voor volwassenen. De naam van de bewerker (zeer waarschijnlijk dus Schenkman) deed er in dit geval niet toe. Waarin lag nu de aantrekkelijkheid van deze prentenboek-bewerkingen voor de jeugd? De oorspronkelijke satire op bepaalde literaire of politieke verschijnselen door Cervantes of Swift zei kinderen natuurlijk niets meer. Wat hen in deze verhalen aanspreekt zijn de fantastische en tegelijk komische belevenissen van de held, zijn strijd om gerechtigheid en zijn bereidheid om hulpelozen te helpen. Uilenspiegel op zijn beurt keert zich vooral tegen hoogmoedige en gierige mensen. Zijn grappen en grollen berusten vaak op een spelen met taal: wat figuurlijk is bedoeld, wordt letterlijk door hem opgevat.
Nog een enkel woord over Boms vaste prentenboek-illustrator: Jacobus Wilhelmus Adrianus Hilverdink (Amsterdam 1809-1864 Muiden), niet te verwarren met zijn broer Johannes Hilverdink, een schilder van landschappen en zeegezichten. Begonnen als prentenkleurder legde Jacobus zich verder toe op het decoratie-schilderen, met name in de Amsterdamse Schouwburg. Hij maakte reclame- en aanplakbiljetten voor soirees in Frascati en illustreerde boeken.Ga naar eind38. Hilverdinks boekillustraties zijn verhalend en zeer gedetailleerd in de uitwerking. Hij heeft zich goed in de verschillende situaties ingeleefd en weet hoe hij objecten als een harnas of een zeventiende-eeuwse vloot moet weergeven. Ook de kostuums van de figuren tekent hij overeenkomstig de tijd waarin ze leefden. De heldere kleuren, variërend van rood, geel, blauw, groen in de kleding, gezet tegen een grijsblauwe of beige achtergrond, geven de voorstelling een grote levendigheid. Apart dient nog vermeld de titelprent (hetzelfde als de omslag) van zijn prentenboeken, die goed afgestemd op de inhoud, een ijzersterke blikvanger vormt. Zo treedt Kapitein Gulliver in vol ornaat, met staf en steek, naar voren tussen met gouden koorden bijeen gehouden gordijnen; op de achtergrond zien we de haven met de zeeschepen, terwijl vooraan de attributen voor een zeereis, zoals een globe, een sextant en verrekijker als een stilleven zijn uitgestald. Toen deze laatste drie prentenboeken verschenen waren zowel Schenkman als Hilverdink al dood. Toch staat op de titel en de omslag telkens: getekend door J.W.A. Hilverdink, terwijl de versjes ook echt in de trant van Schenkman zijn. Het lijkt erop dat Bom het manuscript, maar in elk geval de tekeningen, een tijdlang in portefeuille heeft gehouden.
Een extraverte, goedgeluimde man met een soepel rijmtalent: zo mag men Jan Schenkman wel karakteriseren. Met name zijn kwartoboeken onderscheiden zich van die van Goeverneur, doordat de verhouding tekst-prent hier uitvalt in het voordeel van de prent. Als men ervan uitgaat dat Schenkman als ‘tekstleverancier’ voor uitgever G. Theod. Bom toch een dienende functie innam, dan mag men hem de ideale auteur van prentenboeken noemen. Hij bezat een natuurlijk talent om met zijn humorvolle rijmen anderen, en vooral kinderen, in een vrolijke stemming te brengen. Door de nauwe samenwerking met illustrator Jacobus Hilverdink en uitgever Bom moeten Schenkmans prentenboeken voor kinderen van die tijd om te smullen zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageKinderboeken van Jan SchenkmanGa naar eind39.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veroordeling van de poes, executie van de vos, vrijspraak voor het konijn en beloning van de wacht uit: J. Schenkman, Vos en Konijn, een leerzaam verhaal uit het dierenland voor de jeugd. Amsterdam, Hendrik Vleck, [1862]
|
|