Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |||||||||||
10
| |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
schenkt Ter Gouw minder aandacht aan kinderrijmpjes dan men van deze Amsterdamse hoofdonderwijzer zou verwachten. Absolute pionier op dit gebied in Nederland was de eigenzinnige literatuurhistoricus Johannes van Vloten (1818-1883) met zijn Nederlandsche baker- en kinderrijmen (Leiden, A.W. Sijthoff, 1872; oplage: 13000 exemplaren), waarvan in 1894 een vierde, sterk vermeerderde en geïllustreerde druk met bijpassende melodieën verscheen. Intussen had hij in 1876 bij dezelfde uitgever zijn collectie nog met Een handvol bakerrijmpjes uitgebreid.Ga naar eind4. Van Vloten was zich goed bewust van het belang van zijn verzameling, door hem sedert twintig jaar ‘uit verschillende oorden van het land bijeengebracht’. Maar hij verzuimde jammer genoeg om het terrein van onderzoek enigszins af te bakenen en de precieze herkomst van zijn baker- en kinderrijmen aan te geven. Dat laatste zou trouwens ook zeer moeilijk zijn geweest, omdat het materiaal grotendeels door mondelinge overlevering tot ons gekomen is. Tot degenen die Van Vloten van tekstmateriaal voorzagen hoorde (blijkens een dankwoord in het tweede stukje van zijn Baker- en kinderrijmen) onder anderen ‘Mej. R. De Goeye te Leiden’, beter bekend als de kinderboekschrijfster Agatha. Van Vloten rubriceerde zijn verzameling van circa 650 liedjes globaal in twaalf hoofdstukken met het opschrift: Algemeen [de grootste groep], Feestrijmen, Bij 't kloppen der meifluitjes, Vogelrijmen enz., Maand-, dag- en weêrrijmen, Spring- en dansrijmen, Verdere speelrijmen, Pandverbeuren, Tel- en aftelrijmen, Raadselrijmen, Kinderbezwering, gebedjes enz. en Taal- en uitspraakrijmen. Het betrof hier dus allerminst een wetenschappelijke uitgave, die echter juist daarom een groot publiek kon bereiken en waar anderen naar hartelust uit geput hebben.
Na en naast Van Vloten traden nu nog enkele andere liefhebbers naar voren: in Friesland de boekhandelaar en folklorist Waling Dykstra (1821-1914) en voor de Nederlandstalige kinderversjes Gerrit Jacob Boekenoogen (1868-1930), van jongsaf verzamelaar van volksboekjes en kinderprenten en tot zijn dood redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal.Ga naar eind5. Deze laatste publiceerde in 1893 een uitvoerige studie in De Gids over Onze rijmen.Ga naar eind6. Anders dan Van Vloten, stelde Boekenoogen wel pogingen in het werk om de herkomst en de historische context van diverse rijmen te achterhalen. Zo wees hij erop dat het welbekende ‘Altijd is Kortjakje ziek’ ontleend is aan Een Nieuw Lied van Kortjackje, Of 't leve en bedrijf van een Secrete Vrouw in dese Stad, die so gaere de Borrel had, waarbij het oorspronkelijk refrein luidt: Altijd is Kortjakje ziek
Midden in de weeck en Sondags niet.
Dan gaet zij haer hert versterken,
Midden in de weeck wil zy niet werken.
Altijd is Kortjakje ziek
Midden in de weeck en Sondags niet.
Verder herinnert het evenzeer populaire Schuitje varen, theetje drinken aan het speelreisje dat Amsterdammers in de achttiende eeuw 's zondags maakten naar de pleziertuinen aan de Overtoom, terwijl ‘Ik zei er: Wel Jaapje, sta stil!’ een vervorming blijkt van de Kermisvryagie tusschen Trui en Jaap. Zelfs de politiek klinkt door in het eenmaal bekende: Daar komt Pauwel Jonas aan,
't is zo'n aardig ventje,
't schip is naar den grond gegaan,
op een Engelsch entje [enz.]
hetgeen allemaal teruggaat op een gebeurtenis in oktober 1778, toen de Amerikaanse vrijheidsstrijder en admiraal Paul Jones het neutrale Nederland in verlegenheid bracht door met zijn in een gevecht met de Engelsen gehavende schepen de haven van Texel binnen te varen.Ga naar eind7. Met dergelijke voorbeelden toonde Boekenoogen overtuigend aan dat die ogenschijnlijk zinloze kinderrijmpjes dikwijls heel concrete wortels bezaten in de zeventiende- of achttiende-eeuwse volkscultuur. Niettemin blijft ook zijn verhandeling tamelijk los van structuur. Boekenoogen groepeerde het door hem verzamelde materiaal in bakerrijmen, vertellingen op rijm (beide aan het heel kleine kind voorgezongen of voorgezegd); verder: speelrijmen, raadselrijmen, feestrijmen en bezweringsrijmen (die allevier door de iets oudere kinderen zelf worden gezegd of gezongen). Bakerrijmen - de term schijnt door Van Vloten gemuntGa naar eind8. - zijn er meestal op gericht om ‘den kleinen schreeuwleelijk door belangstellend vragen naar de oorzaak van zijn leed, of door voorspiegeling van allerlei heerlijkheden, te sussen.’ Raadselrijmen, waarvoor Boekenoogen speciale belangstelling had,Ga naar eind9. zijn evenals de bezweringsversjes dikwijls van oude oorsprong. De speelrijmen zijn weer onder te verdelen in reidansen, aftelrijmpjes, scheld- en spotrijmen. Tot de feestrijmen horen onder meer alle populaire kinderversjes rond Nieuwjaar, Driekoningen, Sint Maarten, vastenavond en | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
het Sinterklaasfeest. Over de regionale spreiding, het gebruik en, wat de speelversjes betreft, de spelregels valt nog van alles uit te zoeken, maar dat vraagt een bredere aanpak. Zeker is dat onze Zuidnederlandse buren dankzij het standaardwerk van A. de Cock en Is. Teirlinck over het oude kinderspel en kinderlied aanzienlijk beter geïnformeerd zijn.Ga naar eind10. Voor Nederland ontbreekt tot op heden zo'n samenvattende studie. Boekenoogens rijke collectie kinderrijmen van bij elkaar 9244 liedjes met bijbehorende aantekeningen is later terecht gekomen in het Meertens Instituut te Amsterdam.Ga naar eind11.
Het grote manco in de publicaties van Van Vloten en Boekenoogen is dat het bij hen steeds om losse teksten gaat, niet om kinderbòeken. Men hoort zelden òf, en zo ja, wáár die versjes eerder in druk verschenen zijn. Datzelfde bezwaar is door Percy Muir naar voren gebracht tegen het werk van de Opie's. Ook zij spreken meer over de afzonderlijke nursery rhymes dan over de boeken waarin die staan. Daarom, voor alle duidelijkheid: ons gaat het hier niet om een folkloristisch onderzoek naar afzonderlijke kinderrijmpjes in de mondelinge traditie, maar om wat in de negentiende eeuw zelf in Nederland gebundeld als boek op de markt kwam. Daarbij is het allereerst nodig om goed onderscheid te maken tussen: kinderpoëzie en de hier aan de orde zijnde kinderrijmpjes.Ga naar eind12. De Nederlandse kinderpoëzie uit de periode 1778-1878 is voor het eerst in 1925 door Louise Wirth enigermate thematisch in kaart gebracht. Ook zij handelt meer over losse teksten en tekstfragmenten dan over kinderboeken, maar het verschil met Van Vloten en Boekenoogen is hemelsbreed. Wirth maakt al meteen onderscheid tussen wat zij het ‘cultuurlied’ noemt en het ‘volkslied in zijn velerlei gedaanten’, om vervolgens echter uitsluitend te spreken over dat ‘cultuurlied’, dat wil zeggen over de kinderpoëzie van de talloze navolgers van Hieronymus van Alphen. Aan de orde komen auteurs als Petronella Moens, Catharina Dòll Egges, Francijntje de Boer, J.P. Heije en Jan Goeverneur: bekende of minder bekende literatoren, die wij hiervóór ook dikwijls zijn tegengekomen. Er zit onder die negentiende-eeuwse kinderpoëzie natuurlijk flink wat gerijmel van schoolmeesters of predikanten die zich beter tot hun stiel hadden kunnen bepalen. Maar hun moralistische intentie staat buiten kijf. Bij bakerliedjes echter gaat het nóóit om gedichten door een of andere ‘kindervriend’ met literaire, stichtelijke of pedagogische bedoeling gefabriceerd. Het zijn anonieme, kunstloze versjes, soms met een groot nonsensgehalte (‘Iene miene mutte’) maar daarin niet zinlozer dan Jan
Uit: Eerste Kindergedichtjes, aan Moeders schoot. Zevende druk. Gouda, G.B. van Goor, ca. 1860.
Hanlo's befaamde klankgedicht ‘Oote oote boe’. En, in tegenstelling tot veel literaire ‘kinderwerkjes’, blijken dit soort teksten doorgaans oorspronkelijk Nederlands. Ze vertonen alle kenmerken van het echte volkslied: hier en daar plat of sentimenteel, dan weer magisch-dreigend of humoristisch, maar altijd pregnant, afgestemd op het gehoor. En omdat de gebruikers zich nooit gebonden voelden aan een gedrukte tekst kon deze in de loop van de tijd gemakkelijk op allerlei manieren worden verminkt. Des te frappanter daarom dat deze schat aan kinderrijmpjes zo lang van geslacht tot geslacht is overgeleverd, zodanig zelfs dat vandaag de dag nog aanduidingen daaruit als ‘hollebolle Gijs’ of ‘Klikspaan’ bekend zijn gebleven. Toch staat in de lange literatuurlijst van Wirth niets van die aard, hoewel zij volop heeft kunnen putten uit de | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
persoonlijke bibliotheek van Boekenoogen. Ook latere literair-historici hebben zich altijd beperkt tot de min of meer officiële kinderpoëzie, waarbij de negentiende-eeuwse baker- en kinderrijmpjes geheel buiten beschouwing bleven. Zelfs in het meest recente handboek met de intrigerende titel De hele Bibelebontse berg wordt de sleutel die toegang geeft tot dit deel van die berg niet gegeven. En dat pedagogen daarvoor geen interesse hadden hoeft verder geen betoog. Aan de titel van een bundel valt overigens niet altijd meteen te zien wat voor vlees we in de kuip hebben. Als voorbeeld neem ik de minstens zevenmaal herdrukte, ook door Wirth genoemde bundel Eerste Kindergedichtjes, aan Moeders schoot (Gouda, G.B. van Goor, ca. 1840) en hieruit het gedichtje: Smullebroer
Altijd eten, altijd smullen,
Altijd denken om de maag
Met wat lekkers op te vullen,
Doet vriend Smullebroêr zoo graag.
Altijd spreekt hij over eten,
Taartjes, koekjes, tulleband;
Naar al wat wij lekker heeten,
Wordt door hem gewatertand.
Ik lust ook wel zulke dingen;
Maar ik zal door kinderzang
Nooit mijne Ouders er om dwingen:
Lekker is een vinger lang.
Dit is een kindergedichtje van het gewone moralistische soort, maar beslist geen ‘nursery rhyme’, hoewel de titel van de bundel anders doet verwachten. Als tegenvoorbeeld een echt populair kinderrijmpje met hetzelfde thema: Heb je niet gehoord van die hollebollewagen,
Waar die bolle Gijs op zat?
Hij kon schrokken
Groote brokken:
Een koe en een kalf,
En een heel paard half.
Een os en een stier
En zeven tonnen bier,
En een schuit met schapen,
En nog kon Gijs van den honger niet slapen.Ga naar eind13.
De brug tussen cultuurlied en kinderrijmpje ligt in het werk van J.J.A. Goeverneur, alias Jan de Rijmer, die zelf genoeg kind was om de juiste kindertoon te treffen en zich evenmin als de anonieme volksdichters om taallogica bekommerde. Maar hij blijft een uitzondering temidden van alle serieuze verzenmakers. Wat we nu zien gebeuren is, dat onder invloed van Van Vlotens baanbrekende bloemlezing - maar zonder enige verwijzing in zijn richting - er opeens bij diverse uitgevers een aantal bundeltjes met oude kinderrijmpjes gaan verschijnen. Die stroom begint zelfs nog kort vóór Van Vloten met de volgende uniforme reeks bij de Leidse uitgever D. Noothoven van Goor:
Elk van deze deeltjes in groot octavo telt acht bladen met een kleurlithoGa naar eind14. waaronder een bekend kinderrijmpje staat afgedrukt. Wie deze teksten naar welke bron heeft uitgezocht wordt nergens vermeld, maar we vinden ze bijna allemaal terug bij Van Vloten. Het zijn niet alleen de oudste maar zonder twijfel ook de mooiste bundeltjes met Nederlandse ‘nursery rhymes’. In Den Haag haakten de Gebr. Belinfante onmiddellijk aan bij de nieuwe trend met hun Kinderdeuntjes en Wiegeliederen [1872?]: eerst in toybook-uitvoering met zes chromolitho's van Kronheim & Co. te Londen en later in vier stukjes op kleiner kwarto formaat, elk met zes versjes en evenveel plaatjes zonder onderling verband.Ga naar eind15. Het is de enige Nederlandse bundel kinderliedjes uit die jaren waarvan de teksten op twee of drie na niet aan Van Vloten ontleend zijn. Zoals te verwachten, maakte Van Vlotens uitgever A.W. Sijthoff de door deze gewekte belangstelling eveneens meteen productief door de publicatie van vier bundels Kinderdeuntjes en wiegeliedjes [1872-1875?],Ga naar eind16. die blijkens latere edities waarschijnlijk werden samengesteld door de oude Jan Goeverneur.Ga naar eind17. Het zijn leuke, frisse uitgaven met, waar nodig, aanwijzingen in woord en beeld hoe een bepaald spel gespeeld moet worden. Als volgt:
Een kind, dat voor ‘mol’ speelt, gaat weg; de andere geven mekaâr de hand en beginnen te zingen: | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
Mol, mol, waar is de mol?
Naar Amsterdam.
Wat doet hij daar?
Hij kamt zijn haar.
Laat hem van avond thuis komen,
Dan zal hij wat hooren:
De beddestok om zijn ooren.
(De mol komt voor den dag, en de kinderen gaan op de hurken zitten; weet hij er echter een te raken, voor ze zitten, dan moet hem dit, als mol, vervangen).Verder trachtte ook prentenboekuitgever I. de Haan uit Haarlem enig profijt te trekken van de nieuwe ontwikkeling op de kinderboekenmarkt met een kwartobundeltje Baker en Kniedeuntjes [188?], dat vijf bekende versjes bevat als onderschrift bij fraai uitgevoerde chromolithoplaatjes.Ga naar eind18. We kunnen veilig aannemen dat er bij andere uitgevers in de jaren tachtig nog diverse prentenboekjes met oude bakerrrijmpjes zijn verschenen
‘Handje plak’ en ‘Hop maar Janneke!’ uit: Volksdeuntjes uit de oude doos. Leiden, D. Noothoven van Goor, [1871].
die niet als zodanig meteen herkenbaar zijn. Ik noem bijvoorbeeld het Prentenboek voor zoete kinderen. No. I (Utrecht, J.H. van Wees Jr., 1883),Ga naar eind19. dat opent met: Voort voort paardjen in den draf
Morgen is het zondag
Dan komen de groote heeren
Met de mooie kleeren
Dan komen de rijke vrouwen
Met de bonte mouwen
Dan komt de akkerman
Met zijn paardjen achteran.
Verreweg de grootste populariteit echter verwierven de spotgoedkope uitgaafjes van de firma J. Vlieger te Amsterdam. Ze staan in hun fondscatalogus van 1886 vermeld als ‘de bekende boekjes met de echt Hollandsche | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
“Als het regent”, “Tusschen Keulen en Parijs”, “Toe, Piet, geef mij een koekje” en “Daar was zoo 'n aardig ventje” uit: Kinderdeuntjes en Wiegeliederen. 's Gravenhage, Gebroeders Belinfante, [1872?].
Uit: Baker en Kniedeuntjes. Haarlem, I. de Haan, [ca. 1880].
Uit: Prentenboek voor zoete kinderen. No. I. [Utrecht, J.H. van Wees Jr., 1883].
versjes, verzameld door Dr. J. van Vloten’ (serie 6), hoewel deze met de Vlieger-uitgaven geen enkele bemoeienis heeft gehad. De (ongenummerde) reeks bestaat uit de volgende tien deeltjes:
| |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
Elk boekje, formaat 14 × 21 cm, bevat acht chromolitho plaatjes en zestien (het prospectus spreekt van twintig!) versjes. Prijs per stuk: 10 cent en voor de hele serie: f 0,90. Men zou kunnen zeggen dat pas door deze Vlieger-uitgaafjes de tekst van zo'n 160 Nederlandse baker- en kinderrijmpjes definitief werd gecodificeerd, al bleven er daarnaast natuurlijk mondelinge varianten in omloop. In elk geval kregen of behielden die versjes nu een vaste plaats in het collectief geheugen van het Nederlandse volk. Om een eerder genoemd verzuim goed te maken citeer ik even het titelrijmpje uit Dit is de sleutel van den Bibelebomschen Berg, waar Annie M.G. Schmidt in haar gedicht ‘Alfabet’Ga naar eind20. naar verwijst: Hier is de sleutel
van de Bibelebomsche berg;
Op de Bibelebomsche berg
staat een Bibelebomsch huis,
En in dat Bibelebomsche huis,
wonen Bibelebomsche menschen,
En die Bibelebomsche menschen,
hebben Bibelebomsche kinderen,
En die Bibelebomsche kinderen,
eten Bibelebomsche pap,
Met een Bibelebomsche lepel,
uit een Bibelebomsche nap.
Het bijpassende plaatje laat zien dat het hier gaat om een speelversje voor een kinderspel waarbij een grote sleutel moest worden doorgegeven. Tot 1919 bleven Vlieger's kinderrijmpjes in deze vorm leverbaar. Daarna werden ze met enkele andere prentenboekjes onder de serietitel ‘Oude Bekenden’ gemoderniseerd met nieuwe plaatjes van Jan Bleijs.Ga naar eind21. Hoe geliefd de oud-Hollandse kinderrrijmpjes sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw geworden waren, blijkt ook uit heruitgaven van prentenboeken onder een aangepaste titel. Een frappant voorbeeld is Het eerste Prenteboek op Moeders schoot (Amsterdam, G. Theod. Bom, 1852) op tekst van Jan Schenkman,Ga naar eind22. dat Bom en Vlieger in de jaren zeventig opnieuw uitgaven maar nu als Torentje, Torentje Bossekruid, of het eerste Prentenboek op moeders schoot. Ook ABC-boekjes verschenen nu soms met een kinderrijm in de titel, zoals P. Louwerse deed met zijn beweegbaar A.B.C. De poes gaat meê. De hond blijft thuis; Piep, zeî de muis in 't vóórhuis! (Schoonhoven, S. & W.N. van Nooten, 1880). Veel van die oude baker- en kinderversjes waren echt gezongen kinderdeuntjes. Over dat muzikale aspect rept Van Vloten met geen woord, al werden sinds de derde druk aan zijn Baker- en Kinderrijmen door M.A.
Omslag van Daar komt Paul Jonas aan. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1880].
Brandts Buys melodieën toegevoegd.Ga naar eind23. Ook verschenen er prentenboeken met de tekst van een enkel oud kinderversje op muziek, bijvoorbeeld De Geschiedenis van het Huisje op het IJs (Alkmaar, P. Kluitman, 1883).Ga naar eind24. Er moeten in die jaren op school en in de huiskamer heel wat kinderliedjes geklonken hebben, waarvan we de gedrukte neerslag vinden in de KB tentoonstellingscatalogus De zingende Kinderwereld. En de deuntjes waren nog zo algemeen bekend dat Noothoven van Goor en Vlieger in hun goedkope liedbundeltjes konden volstaan met de kale tekst. Intussen gebeurde er nog iets anders. Componisten als Catharina van Rennes en Hendrika van Tussenbroek gingen nu kinderliedjes maken in de volksliedtoon, zoals het bekende ‘Klein, klein kleutertje’, die door hun nadrukkelijke artisticiteit ver afstonden van het echte ‘nursery rhyme’. Deze kunstzinnige interpretatie leidde ook tot fraai uitgegeven zogenaamde ‘klaviervertellingen’ als In de Muizenwereld op tekst van Agatha Snellen met pentekeningen van L.W.R. Wenckebach (Utrecht, J.L. Beijers, 1894) en Heidekoninginnetje ‘op woorden | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
Omslag van Dit is de sleutel van den Bibelebomschen berg. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1880].
van Hilda’ en met tekeningen van J. Berhardina Bokhorst (Utrecht, Jac. van Rennes, 1902). Aansluitend ontstaat dan in de twintigste eeuw een nieuwe golf van belangstelling voor de authentieke oudhollandse kinderversjes, culminerend in een hele reeks boekjes van de illustratrice Nelly Bodenheim (1874-1951).Ga naar eind25. Te beginnen met Handje-Plak in 1900, verscheen er bij S.L. van Looy te Amsterdam van haar bijna jaarlijks een bundeltje kinderliedjes en bakerrijmpjes. Zo in 1901: Het regent - Het zegent, in 1902: Raadsels en in 1903: In Holland staat een Huis. Voor de tekstkeuze kreeg zij hulp van dr. G.J. Boekenoogen en de volkskundige André Jolles (1874-1947), maar het grote succes (Handje-Plak zestien drukken tot 1983, Het regent - Het zegent vijftien) dankten die boekjes toch allereerst aan de kleurenlithootjes en fijn getekende silhouetjes (of ‘zwartjes’) van Nelly Bodenheim zelf. Men vindt ze nog overal te koop, in origineel of als steriele fotografische reprint. Het is dan ook ongetwijfeld mede dankzij haar dat sommige oudhollandse kinderversjes tot op de dag van vandaag, althans in gedrukte vorm, zijn blijven voortleven. Maar de artistieke context waarin dit gebeurde had ook een nadelige kant, waardoor het Nederlandse baker- en kindervers onbedoeld in de verkeerde hoek werd gedrukt. Om dat te zien moet men iets weten over de achtergrond van Nelly Bodenheim. Nelly Bodenheim stamde als een van de zeven ‘Amsterdamse Joffers’ uit een gegoed, kunstzinnig en ontwikkeld milieu, dicht tegen het patriciaat aan. Ze was in alle opzichten een zondagskind, teruggetrokken levend in haar eigen beschermde fantasiewereld, omringd slechts door enkele familieleden en haar schilderende vriendinnen, onder wie Lizzy Ansingh. Tijdens haar leven vond haar fijnzinnig talent al aanstonds erkenning, onder meer bij de gezaghebbende kunstcriticus Jan Veth. En die bewondering is er sindsdien niet minder op geworden, getuige de uitbundige lof die haar door Reinold Kuipers in De hele Bibelebontse berg wordt toegezwaaid. Ze betreft dan vooral haar boekillustraties, met name die voor Groen groen grasje (Amsterdam 1923), door velen beschouwd als het mooiste Nederlandse ABC-boekje. In ieder geval vormde het een hoogtepunt van haar werk op dit gebied. Toch hebben die Hollandse bakerrijmpjes en kinderversjes in de presentatie van Nelly Bodenheim ook iets oneigenlijks: ze zijn haast te mooi, te artificieel, als men ze vergelijkt met bijvoorbeeld de populaire Vliegeruitgaafjes, en krijgen daardoor soms onwillekeurig ook iets oubolligs: het sterkst, naar mijn smaak, bij In Holland staat een huis met zijn Biedermeier-achtige silhouetten. Met de subtiele bundeltjes van Nelly Bodenheim was het oudhollandse kinderrijmpje om zo te zeggen salonfähig geworden. Dat geldt in versterkte mate voor de uitzonderlijk fraaie, haast etherische Hollandsche Kinderliedjes (Londen, Augener, 1917) van Henriëtte Willebeek Le Mair (1889-1966), een leerlinge van Maurice Boutet de Monvel.Ga naar eind26. Deze in Engeland door Edmund Evans gedrukte bundel verscheen in co-productie met de Engelstalige editie en vestigde voorgoed Willebeek Le Mair's wereldfaam als illustratice van kinderboeken. Maar het zal duidelijk zijn dat ook deze dure luxe-uitgaven voor een heel ander publiek bestemd waren dan de populaire Vlieger-uitgaafjes.
Ongemerkt zijn we met Bodenheim en Willebeek Le Mair de eeuwgrens al overschreden. Zij zijn overigens niet de enigen die na 1900 grote belangstelling toonden voor het traditionele Nederlandse kindervers. Op het populaire vlak verschenen nog decennia lang diverse bloemlezingen door onder anderen S. Abramsz (Onze kinderversjes van | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
Uit: Nelly Bodenheim, In Holland staat een Huis. Amsterdam, S.L. van Looy, [1903].
vroeger en nu, Amsterdam 1909), Rie Cramer (Kinderdeuntjes uit grootmoeders tijd, Utrecht 1922), Daan Hoeksema (De leukste versjes uit de oude doos, Bussum 1925), C. Spoor (Oude baker versjes, Amsterdam 1930) en Piet Marée (Versjes van lang geleden met foto 's van heden, Den Haag 1934), die elk voor zich getuigen van de schijnbaar onverwoestbare vitaliteit van het genre. Binnen dat geheel vormen de oude Sinterklaasrijmpjes weer een apart, door en door Nederlands chapiter,Ga naar eind27. waaraan behalve Jan Schenkman (Sint Nikolaas en zijn knecht, 1850) en S. Abramsz (Van Sinterklaas en Pieterbaas, 1911) ook Nelly Bodenheim met een opmerkelijke St. Nikolaas-prent uit 1902 heeft bijgedragen. Aan die Sinterklaasrijmpjes zien we echter het duidelijkst de cultuuromslag die deze oude kinderliedjes haast van het ene jaar op het andere tot iets van het verleden heeft gemaakt. De Engelsman Morag Styles spreekt daarover in zijn From the Garden to the Street. An Introduction to 300 years of poetry for children (Cassell 1998). Maar zijn observatie geldt eigenlijk voor alle West-Europese landen. Deze oude kinderversjes vonden tot de komst van de auto omstreeks 1910 hun natuurlijke omgeving aan de huiselijke haard en op straat als het geprivilegeerde domein voor spelende kinderen. Maar zulke oases bestaan niet meer in een urbane setting, waar bakers zijn vervangen door oversteekmoeders, huizen-met schoorsteen door een flatappartement met centrale verwarming en waar het speelveldje in de open lucht heeft moeten plaats maken voor crèche en kinderdagverblijf. Als daar gezongen wordt, zal het niet meer zijn van ‘Schuitje varen, Theetje drinken’ en de Overtoom is niet meer de eerste plaats waar men heen vaart voor ‘zoete melk met room’. Alleen als kijkvenster op een negentiende-eeuwse, toen al geïdealiseerde kinderwereld verdienen die oude kinderversjes nog onze volle aandacht. | |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
Uit: A.B. van Meerten en Mr. C.P.E. Robidé van der Aa, Nuttig geschenk voor de jeugd. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1833.
Het schimmenspel uit: A.B. van Meerten-Schilperoort, Lees- en Prenteboekje, voor kinderen van 6 tot 8 jaren. 2e druk. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1834.
| |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
Uit: Printeboekje voor Kinderen. Amsterdam, Hendrik Houtgraaf, [ca. 1825].
| |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
‘De muzijk’, ‘Het noorderlicht’ en ‘Het orgel’ uit: Leerzaam Mengelwerk voor de Jeugd. Tweede druk, Leyden, P.H. Trap, 1820.
| |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
‘De vijfzinnen’ uit: Het nuttige Prentenboek. Leiden, D. Noothoven van Goor, 1858.
‘De groenten’ uit: Het nuttige Prentenboek. Leyden, D. Noothoven van Goor [1858].
| |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
F.H. van Leent, Moeder Hubbard en haar hondje. Tiel, H.C.A. Campagne & Zoon, [1891].
Uit: ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Amsterdam, H. Frijlink, [1831].
| |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
Uit: J.J.A. Goeverneur, Moeder Trot en haar Poesje. Deventer, H.J. ter Gunne, [1870].
| |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
‘Sneeuwwitje’ uit: J.J.A. Goeverneur, Oude sprookjes op nieuw verteld. Schiedam, H.A.M. Roelants, [1861].
‘Vrouw Holle’ uit: J.J.A. Goeverneur, Oude sprookjes op nieuw verteld. Schiedam, H.A.M. Roelants, [1861].
| |||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||
Bella schenkt koffie in voor de beer uit: Tine van Berken, Bella en de Beer. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1895.
| |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
Uit: J.P. Heije, Kinderliederen. Amsterdam, P.N. Van Kampen & Zoon, 1874. Met chromolitho 's door G.J. Bos.
| |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
Uit: P. Louwerse, Een zomerdag op de rivier. Alkmaar, P. Kluitman, 1892.
| |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
‘De kleine soldaten’ uit: Keetje's liefste Popje. Amsterdam, H. Frijlink. 2e druk ca. 1832.
| |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
‘De dankbare gasten’ uit: F.H. van Leent, De groote poppenvergadering te Utrecht. Utrecht, J.G. Broese, [1889].
| |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
Uit: J.F.L. Muller, Alphabetisch Letterkransje. Amsterdam, Joh. Guykens, [1836].
| |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
Alphabetisch Myriorama. Amsterdam, Gebroeders van Arum, [ca. 1825].
Uit: Klaus Bohny, Nieuw Prentenboek in 82 gekleurde platen. Groningen, R.J. Schierbeek, [1849].
| |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
Omslag van P.J. Andriessen, Het Fiets A B C. Amsterdam, J. Vlieger, ca. 1898.
Uit: Prentgeschenk voor kleine kinderen, om de getallen al spelende te leeren. Bestaande in 16 gekleurde plaatjes. Nieuwe Uitgave. Tweede druk. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1844.
| |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
‘Kortjakje’ uit: Jaapje sta stil. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1880].
|
|