Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
9
| |
Van Haneboek tot prentalfabetNaast deze veranderingen in het leesonderwijs op school zien we vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw nog een heel ander soort ABC-boek terrein winnen: het prentalfabet. De enorme, strak geleide expansie van het schoolwezen leidde tot een eigen ontwikkeling van het daar te gebruiken boek voor leesonderricht. Daardoor konden Abecedaria die nièt voor schoolgebruik dienden zowel inhoudelijk als uitwendig een vrijere invulling krijgen, zodat het echte prentenboeken werden. Zo'n prentalfabet heeft niet meer de intentie een didactisch programma aan te bieden gelijk de nieuwe schoolboeken van bovengenoemde onderwijzers. Hier gaat het om platenboeken die kinderen eerst en vooral vermaken, waarbij de letters van het ABC slechts uitgangspunt vormen voor aardige illustraties met enige tekst. Die tekst kan variëren van een of meer woorden tot hele zinnen, verhalen en rijmpjes, al naar gelang de leeftijd van het kind. De inhoud beperkt zich geleidelijkaan niet meer tot willekeurig gekozen woorden of onbedoeld komische rijmpjes, in de trant van: Z is een Zuiper, verkwist hier zijn geld,
zoo is u dit boekje tot leering gesteldGa naar eind3.
maar krijgt nu vaak een bepaalde thematiek. Er verschijnt bijvoorbeeld een alfabet uitsluitend met namen van dieren, ambachten, vruchten of bloemen, naast een AB-boek gewijd aan de vaderlandse geschiedenis of de kroning van Wilhelmina. Het prentalfabet mag wel leerzaam zijn maar niet belerend. Het dient op speelse wijze verstand en fantasie van het kind te prikkelen. De illustratie gaat in het prentalfabet een steeds prominentere plaats innemen: het minuscule plaatje dat in het verleden een woord aanduidde, wordt nu een echte afbeelding. Juist bij een alfabet, dikwijls toch het eerste boek dat een kind zelf in handen krijgt, is een plaatje | |
[pagina 145]
| |
onmisbaar: het wekt de nieuwsgierigheid en dient tegelijk als geheugensteun. In het laatste kwart van de eeuw krijgen de vrijwel altijd gekleurde prenten in het alfabet een zodanige omvang dat ook het formaat van het boek toeneemt. Toch blijft de illustrator van het Nederlandse alfabet veelal anoniem, anders dan bijvoorbeeld in Engeland of Duitsland, waar de bekendste kunstenaars illustraties voor kinderboeken (waaronder ABC's) hebben verzorgd. Zowel inhoudelijk als illustratief verschillen de prentalfabetten dus sterk van de oude Haneboeken en school-ABC's, die overigens in de negentiende eeuw eveneens nog geruime tijd blijven bestaan. In dit hoofdstuk zal het echter uitsluitend gaan over deze buitenschoolse ABC's, bij voorkeur die waarvan men mag vermoeden dat ze van Nederlandse origine zijn. Een moeilijkheid is dat we zelfs bij benadering niet weten hoeveel Abcedaria er in Nederland gedurende de negentiende eeuw verschenen zijn, laat staan dat ze allemaal bewaard zijn gebleven. En zoveel als er geschreven is over zestiende-eeuwse (school)boeken, zo weinig onderzoek is er tot dusver gedaan voor de periode die ons hier interesseert - althans wat Nederland betreft. Wonderlijk genoeg overigens heeft op dit punt niet Duitsland of Engeland maar Frankrijk het voortouw genomen door de magistrale studie van Ségolène Le Men, Les abécédaires français illustrés du XIXe siècle uit 1984. Centraal in haar onderzoek staat de relatie tussen tekst en beeld en de ook in Frankrijk spelende ontwikkeling van spelmethode naar klankmethode. Jammer genoeg echter is haar concept slechts in geringe mate voor ons taalgebied toepasbaar, ook al omdat we hier niet zoals zij (dankzij het depôt légal) kunnen beschikken over een compleet bewaard tekstbestand.
Wie leverde nu de tekst voor de Nederlandse prentalfabetten? In tegenstelling tot de AB-boeken voor schoolgebruik die alleen door schoolmeesters en pedagogen werden ontworpen, vinden we hier nog al eens de namen vermeld van bekende kinderboekauteurs, al of niet afkomstig uit het onderwijs, zoals: Petronella Moens, Jan Schenkman, J.J.A. Goeverneur, P.J. Andriessen, R. Koopmans-Van Boekeren, Elise van Calcar, Frits van Leent, P. Louwerse, Agatha en Tine van Berken.Ga naar eind4. Daarnaast bestaan er diverse anonieme prentalfabetten, door uitgevers vaak overgenomen van buitenlandse voorbeelden. Bij sommige hiervan heeft men niet eens de moeite genomen om een ander woord of plaatje te kiezen, beter passend bij een letter. Zo wordt de A bijvoorbeeld gekoppeld aan ‘een aardig lammetje’ in navolging van het Franse woord voor lam: agneau.
‘De Akkerman’ uit: J.H. Campe's Handleiding om, door aanschouwing, zonder spellen de kinderen te leeren lezen. Amsterdam, H. van Kesteren, 1812.
Andere prent ABC's hebben een drie- of viertalig onderschrift waardoor ze multi-inzetbaar worden.Ga naar eind5.
Ook voor wat het lees- en spelonderwijs betreft keek men in ons land nauwlettend naar wat er in Duitsland verscheen. Onder de filantropijnen kreeg het ABC bijzondere aandacht en werden er andere accenten gelegd. Zo ontwikkelde de bekende pedagoog Joachim Heinrich Campe in 1778 een eigen leesmethodeGa naar eind6. voor vijf- tot zesjarige kinderen die ook een Abecedarium insloot. Hij begon de leesoefeningen niet met het spellen van de woorden maar met een vraag- en antwoordspel. Naast religieuze teksten bevatte zijn ABC ook profane teksten. Het werk vond snelle afname zodat er vraag was naar een nieuwe druk. Echter pas na de eeuwwisseling verscheen deze uitgave als eerste deel van zijn | |
[pagina 146]
| |
Alphabetisch Myriorama. Amsterdam, Gebroeders van Arum, [ca. 1825].
verzameld werk, terwijl het ABC met een verbeterde inleiding nog eens apart uitkwam in 1807 als: Neues Abeze-und Lesebuch. De boekhandelaar-literator Pieter Gerardus Witsen Geysbeek (1793-1833) bewerkte Campe's boek onder de titel: J.H. Campe's Handleiding om, door aanschouwing, zonder spellen de kinderen te leeren lezen (Amsterdam, H. van Kesteren, 1812). Naast enkele ‘Grondstellingen en regelen om op eene gemakkelijke en aangename wijze te leeren lezen’, bevat het de letters van het ABC met hun uitspraak en verder een ‘Prent A,B,C, in kleine fabelen, tot eerste oefening in het lezen’. Campe's ABC-boek is hier eigenlijk een grensgeval. Enerzijds was het door zijn theoretische achtergrond bedoeld als handboek voor de onderwijzer op school. Maar door de combinatie met een geïllustreerd ABC kon het ook goed dienen als prentalfabet voor het kind. Bij elke letter vertelt Campe een zelf verzonnen dierenfabel in de vorm van een samenspraak. Zo gaat het bij de A over de aap en de akkerman. de akkerman:
wel, aap! hoe kijkt ge zoo naar mij?
de aap:
Ik wed gij zijt een boer.
de akkerman:
dat hebt gij net geraden;
maar zeg mij nu ook, wie zijt gij?
de aap:
een aap van smaak.
De boer merkt op dat, aan zijn kleding te zien, de aap bepaald niet met werk overladen lijkt. Of draagt hij soms nette kleren omdat men in de stad feestviert? Nee, antwoordt de aap, maar apen van fatsoen doen niets anders dan eten, slapen, wandelen of drinken en worden dus niet vuil. Nu, reageert de boer, ik wil niet dat men mij voor luiaard uitmaakt. Andere letters vertellen de fabel van de beer en de bij, de mopshond en de maan, of van de kalkoen en de koekkoek. Behalve een aantrekkelijke titelprent, staat er ook bij elke fabel een gekleurde kopergravure, overgenomen uit de Duitse uitgave en gemaakt door W. Arndt naar Gottlob Junge. Campe, die zich keert tegen een te vroege start met lezen, benadrukt dat men van lichtere kost geleidelijk moet overgaan op zwaardere oefeningen. Zijn boek besluit met een ‘proeve eener ligte ontwikkeling der | |
[pagina 147]
| |
eerste en eenvoudigste verstandsbegrippen aangaande God, de ziel en zedelijkheid’ in dialoogvorm.
Van eigen bodem, volgens de titel althans, is het Nederlandsch ABC spel- en leesboekje met 24 gekleurde plaatjes (Amsterdam, L. Portman, 1821). Maar wat er nu specifiek Nederlands is aan een aap, beer, citroen, das, ezel of fluitspeler valt moeilijk te zeggen. De niet onaardige plaatjes (waaronder een lui achteroverliggende tijger) zullen waarschijnlijk evenmin apart voor dit boekje zijn gemaakt. De op vier manieren geschreven letters heeft men in groepen van zes bij elkaar gezet evenals de handgekleurde afbeeldingen. Na dit alfabet kan het kind het lezen nog oefenen met woordjes, zinnen en korte, waarschuwende verhaaltjes. Het boekje lijkt een van de vele Abecedaria te zijn geweest die louter bedoeld waren als gemakkelijke inkomstenbron voor de uitgever.
Een uitzonderlijk, vroeg prentalfabet dat daarentegen helemaal gericht was op zowel buitenschools lees- als speelplezier van het kind, is het Alphabetisch Myriorama, bestaande uit meer dan honderd voorwerpen, voorgesteld op 24 Gekleurde Kaarten, waardoor eene ontelbare menigte landschappen kunnen zamengesteld worden (Amsterdam, Gebroeders van Arum, ca. 1825). Een myriorama ligt eigenlijk op de grens van speelgoed en prentenboek. Het bestaat in dit geval uit 24 buitengewoon charmante, handgekleurde gravures op kartons van 12 × 5,5 cm., gestoken in een hoes. Myriorama betekent ‘duizenderlei gezigten’Ga naar eind7. en het is de bedoeling de kaarten in een steeds andere volgorde te leggen. De Duitse boekhandelaar Friedrich Campe te Berlijn, uitgever van allerlei papieren ‘Unterhaltungsspiele’, is een van de eersten geweest die rond 1815 iets dergelijks op de markt bracht. Bekend is zijn: Myriorama, oder die Kunst, tausende von Landschaften in einer viertelstunde zu schaffen.Ga naar eind8. Hoe men de verschillende kaarten ook naast elkaar legt, altijd zullen ze een passende voorstelling bieden. Op de achtergrond van het Alfabetisch Myriorama tekent zich nu eens een bergtop of kerktoren, dan weer een vuurtoren, grot of burcht af. Een rivier waarop schepen varen, stroomt hierlangs. Op de voorgrond zien we behalve de groenstrook een weg langs het water. Hier bevinden zich boeren die aan het hooien zijn, ruiters, een koeiendrijver, soldaten, landbouwers met paard en wagen, een schaapherder met zijn kudde, een groep schoorsteenvegers en spelende kinderen. De onderste strook bevat de gedrukte letters van het alfabet in hoofd- en kleine letter (behalve de Q en de X) en de cijfers 1 tot
Uit: Prentgeschenk voor de Jeugd, om het A-B al spelende te leeren. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, [1823].
| |
[pagina 148]
| |
Uit: Petronella Moens, Nieuw Nederlandsch A-B Boek. Derde uitgave. Amsterdam, J.P. Wijsmuller, 1837.
en met 24. Ook nu kunnen de rechthoekige kaarten in willekeurige volgorde gelegd worden, waarbij de voorstelling toch altijd een vloeiend geheel vormt. Al spelende met dit myriorama kon het kind niet alleen de verscheidenheid van een landschap, de bonte mengeling van personen, maar vooral de vorm van de letters en cijfers ‘leren’ en met de losse letters eventueel woordjes maken. Daarvoor dienden ook de eerdere kaartspelen, voorzien van letters en de afbeelding van een daarbij passend dier of voorwerp.Ga naar eind9.
Echt voor huiselijk gebruik bedoeld is het speels en levendig geïllustreerde Prentgeschenk voor de Jeugd, om het A-B al spelende te leeren (Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, [1823]), naar het Engels. Dit namen-ABC heeft zesentwintig heldere en zorgvuldig bewerkte stippelgravures. Op dikwijls geestige wijze karakteriseert het in twee regels de eigenschappen van aanvallige Antje, grillige Grietje, iedele Ida, yskoude Ysbrand, vrolijke Valentijn of zwervende Zacharias en hun soortgenoten. Tekst en afbeelding vormen een eenheid en bieden het kind naast vermaak haast ongemerkt enkele gedragsregels. Het Engelse model komt uit het fonds van John Harris,Ga naar eind10. die in 1801 de kinderboeken van zijn voorgangster Mrs. Elizabeth Newbery grotendeels overnam en als eerste de bestseller The comic adventures of Mother Hubbard and her dog in 1805 uitbracht. Het Nederlandse Prentgeschenk blijkt een vrije bewerking van The Paragon of Alphabets met 26 handgekleurde stippelgravures uit circa 1816. De Nederlandse tekst en plaatjes zijn aangepast aan de juiste letter. Waar in het Amsterdamse boekje een pronkerige Pieter voor de spiegel staat, vindt men die ondeugd in de Engelse tekst en afbeelding terug bij ‘vain Valentine’. Het boekje moet door zijn dure uitvoering alleen voor jongens en meisjes van kredietwaardige ouders bestemd zijn geweest.
Kinderen van minder draagkrachtige ouders vonden in het eenvoudig uitgevoerde Nieuw Prenteboekje voor de lieve kleinen. Met bijgevoegde leeslesjes naar hunne vatbaarheid (Franeker, G. Ypma, [1826]), toch een aantrekkelijk alternatief.Ga naar eind11. Elk van de twee stukjes bestaat naast een titel slechts uit zeven, paginagrote, handgekleurde houtgravures, veelal van echt Hollandse zaken als een molen of een schaatser. Bovenaan de tekstzijde staan de hoofd- en kleine letter in gewoon schrift en cursief. Uitgangspunt om de letters te leren is de klank: A is de kat op de mat en aan Ka wordt gevraagd: wat had de kat? het antwoord luidt: een rat. Onderwerp zijn dieren als de kwartel, de mees, de bijen, elementen als vuur of ijs, en leeslesjes over de bokkenwagen of Keetje Leesgraag. Juist die pretentieloze eenvoud van tekst en kleurige prent maakt het dunne ‘boekje’ zonder omslag heel aantrekkelijk voor kinderen. Dit is een prentalfabet in zijn meest elementaire vorm.
Meer een prentgeschenk om te lezen dan om het alfabet uit te leren is het Vaderlandsch A.B. Boek, of trekken en merkwaardigheden uit de Vaderlandsche Geschiedenis; in alphabetische volgorde gerangschikt. Met vierentwintig prent-afbeeldingen (Haarlem, Erven Bohn, 1833). De uitgever biedt de kinderen behalve een leuk plaatjesboek nog iets meer: hij wil ‘in hunne teedere harten liefde voor het Vaderland en deszelfs groote mannen’ doen ontvonken. Door de in koper gegraveerde prenten moet eerst hun nieuwsgierigheid worden gewekt zodat ze spontaan de tekst gaan lezen. De stad | |
[pagina 149]
| |
Amsterdam opent de rij, waarna de levens van allerlei historische figuren als graaf Egmond, Hugo de Groot en Jacoba van Beijeren de revue passeren. Ook kan het kind zich hier spelenderwijs de kennis van geschiedkundige data als de slag bij Doggersbank, het ontzet van Leiden of de Unie van Utrecht eigen maken. Opmerkelijk is dat in dit geschiedkundig prentalfabet ook actuele zaken aan bod komen in de persoon van koning Willem I en de zeeheld Van Speyk, die op 5 februari 1831, toen zijn kanonneerboot tijdens de Belgische opstand overmeesterd dreigde te worden, zelf de lont in het kruit stak en met schip en al in de lucht vloog. Dat er in de eerste helft van de negentiende eeuw wel degelijk aandacht was voor de kwaliteit van de
Omslag van Nieuw ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Met eene menigte Prentjes en Rijmpjes. Amsterdam, H. Frijlink, [1831].
illustraties, zelfs bij een eenvoudig ABC boekje, valt duidelijk te beluisteren in het voorwoord van Petronella Moens voor de tweede verbeterde druk van haar Nieuw Nederlandsch A-B Boek uit 1830. Over de eerste uitgave van 1825 schrijft zij: ‘De kleine prentverbeeldingen, bij elke letter gevoegd, waren, wat de meeste betreft, niet best gekozen, en ook geheel niet bevallig uitgevoerd’. De uitgever liet nu de keuze der prentjes aan Moens over. Bovendien besloot hij om de plaatjes in steendruk van de eerste uitgave opnieuw in koper te laten graveren. Blijkbaar waardeerde men de gravure toen toch wat hoger. Moens zegt verder dat het niet voldoende is het geheugen van de ‘lieve kleinen’ met afbeeldingen te ondersteunen: ‘tegelijk moet ook het gevoel voor het ware schoone versterkt en veredeld worden’, want de indrukken die het kind hiermee opdoet zijn van invloed op zijn zedelijke smaak in een later stadium. De aardige, met de hand gekleurde illustraties (drie tafereeltjes op een pagina) die zij heeft uitgekozen, geven meestal een dier of handeling in een bepaalde context weer. Zo maakt bij de letter D de dansmeester met een viool in de hand danspassen, ter navolging voor zijn leerlingen, terwijl bij de E een bepakte ezel, geleid door zijn eigenaar een steile helling beklimt. Petronella Moens vertelt bij elke letter kort iets over het onderwerp en sluit dan af met een vers in twee strofen, bijvoorbeeld bij de D: Danst lieve kleinen! 's levens jeugd
Siert nog uw pad, met frissche rozen,
U voegt het dansen, kommerloozen;
Het doet uw koontjes lagchend blozen
Door welvaarts gloed, en gulle vreugd.
De dans, waardoor uw spierkracht groeit,
Schenkt aan uw' houding, zwier en leven.
Maar blijft naar deugd en wijsheid streven,
Alleen zij kunnen schoonheid geven,
Die tot in 's levens avond bloeit.
Alle voorstellingen hier zijn van de hand van de graveur en kunsthandelaar Carl Christiaan Fuchs.
Het nu zeldzaam geworden, oudste prent-ABC waarin A een aapje is, B de bakker die ons brood bakt en C Charlotte die chocola drinkt, verscheen voor het eerst in 1836 bij Hendrik Frijlink te Amsterdam (en niet bij Noothoven van Goor te Leiden!Ga naar eind12.). Het heet dan: Nieuw ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Met eene menigte Prentjes en Rijmpjes. Op de twaalf eenzijdig bedrukte pagina's in octavo staan telkens twee letters, op vier | |
[pagina 150]
| |
Uit: Nieuw ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Met eene menigte Prentjes en Rijmpjes. Amsterdam, H. Frijlink, [1831].
manieren geschreven, een tweeregelig rijmpje en een handgekleurde gravure die met letter en vers verband houdt. Op de gegraveerde omslag vindt men in het midden titel en uitgever, omkranst door een guirlande van bloemen waarin zich het aapje, de ezel, het geitje, de papegaai en uil uit de tekst ophouden, terwijl onderaan de zeeman van de letter Z met zijn hoed ten afscheid wuift. De attractie van dit en het volgende boekje van dezelfde uitgever ligt zowel toen als nu in de kwaliteit van druk en illustraties. Elke prent toont een mens of dier in zijn omgeving met verschillende aardige details. Zo zien we bij de letter B niet alleen de bakker en het brood, maar ook de oven, de kolenkit en de vuurtang. En K = de koopman die koffij verzond, toont ons een afbeelding van de man met een koopbrief in zijn hand, terwijl de balen koffie door een schipper met de schuit naar hun bestemming worden gebracht. In alle gevallen is de inkleuring der prenten zeer precies en verfijnd. Na deze primeur van Frijlink zullen er nog diverse hiervan afgeleide ‘A is een aapje'-alfabetten’ verschijnen. Zo presenteert D. Noothoven van Goor te Leiden omstreeks 1852 opnieuw dit ABC met dezelfde tekst en iets minder gedetailleerde prenten, waarna D. Allart degene is die voor het eerst de titel bezigt: A is een Aapje (Amsterdam, ca. 1866). Dat blijkt een trouvaille, maar minder geslaagd zijn de tekstveranderingen die Allart zich veroorlooft. In reactie hierop komt Noothoven van Goor dan in 1869 weer met een nieuwe uitgave met herstelde tekst onder de commercieel slim gevonden titel: Het van ouds gerenommeerde A is een Aapje. Daarmee is dit boekje meteen als het ware een stempel van eerbiedwaardigheid opgedrukt. Bij de verdere exploïtatie van A is een Aapje speelde de firma Vlieger een hoofdrol. Na 1875 nam Jan Vlieger het boekje op in zijn fonds en maakte er verschillende grote en kleinere uitgaven van om zo een breed publiek te bereiken. De illustraties werden daarbij geleidelijk aangepast aan de moderne tijd.Ga naar eind13. Maar het langdurig succes van A is een Aapje was niet enkel een kwestie van uitgevershandigheid. Ook de pakkende titel en de door alliteratie goed in het geheugen blijvende versjes hebben dit ABC als geen ander Nederlands prentenalfabet populair gemaakt.
Bovengenoemd Nieuw ABÉ-boekje was overigens een vervolg op het eveneens bij Frijlink verschenen ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Met eene menigte Prentjes en Rijmpjes [1831] in kleiner formaat. Op het omslag van dit vierentwintig pagina's tellende namen-ABC zijn drie kinderen onder een boom afgebeeld. De oudste jongen wijst naar de vierentwintig plaatjes op een groot bord. Dit blijken precies de voorwerpen te zijn van het alfabet, dat begint met Andries op het Anker. De Q en de X zijn ondergebracht bij respectievelijk de P en W. Op elke bladzijde vindt het kind bovenaan de letter, op vijf manieren geschreven, dan een fraai handgekleurd plaatje en ten slotte een vierregelig rijmpje. Als voorbeeld geef ik hier een afbeelding van de W en de IJ. Uitgever Hendrik Frijlink (1800-1886) was werkzaam van ongeveer 1823 tot 1869, toen het laatste deel van zijn fonds in veiling werd gebracht. Kruseman prijst hem en Beijerinck als ‘de baanbrekers van een nieuw tijdvak zowel in werken van smaak [literatuur] als in kinderboekjes’. Zij gaven aan hun papieren kinderen ‘een weldoordacht innerlijk gehalte en een bevallig | |
[pagina 151]
| |
Uit: Het van ouds gerenommeerde A is een Aapje. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1875].
Uit: ABÉ-Boekje voor lieve kinderen. Amsterdam, H. Frijlink, [1831].
| |
[pagina 152]
| |
Uit: Het A-B-Boek voor Meisjes. Gouda, G.B. van Goor, [1847].
voorkomen’. Dat geldt zeker ook voor dit ABÉ-Boekje voor lieve kinderen, waarvan Frijlink volgens Kruseman meer den 30.000 exemplaren verkocht.Ga naar eind14. Een absoluut hoogtepunt in de prentalfabetten vóór 1850 is J.F.L. Mullers Alphabetisch Letterkransje (Amsterdam, Joh. Guykens, [1836]). Op het gegraveerde titelblad zit een dame in haar tuin te lezen, terwijl een jongen en meisje naar haar toe komen rennen. Elke pagina geeft zes verschillende schrijfwijzen van een letter, dan volgen een handgekleurde gravure, een onderschrift en een vierregelig vers. Iedere letter verbeeldt de naam van een meisje of jongen samen met een voorwerp of zaak. Zo ‘lokt Hendrika den hond uit het hok en plant Paulus eenen perenboom’. Al deze kinderen verkeren gezien hun kleding en bezigheden in een gegoed burgermilieu waar men een bokkewagen bezit, muziekles krijgt of op de pracht van het uitspansel wordt gewezen. De moeilijke Q en X lost de schrijver op door er de jongensnaam Quintilianus en Xaverius aan te verbinden, die beiden aan hun bureautje deze letters tekenen. Evenals de bovengenoemde Frijlink-uitgave uit hetzelfde jaar munt ook dit Letterkransje van de Amsterdamse onderwijzer J.F.L. Muller uit door zijn buitengemeen knap getekende illustraties. De stijl van beide ABC boeken heeft trouwens veel gemeenschappelijks. Zou hier eenzelfde, Nederlandse illustrator werkzaam zijn geweest? De handgekleurde versies in de door ons geziene exemplaren bezitten bovendien een zodanige uitstraling dat men ook aan een professionele inkleuring moet denken. Waarom, is de logische vraag, hadden die kinderboeken van Johannes Guykens, gegeven hun schoonheid en | |
[pagina 153]
| |
perfectie, dan niet minstens evenveel succes als A is een Aapje? Zijn fonds, dat uit negentig titels bestond, bevatte vanaf 1835 ook een aantal kinderboeken, meestal van de hand van J.F.L. Muller. Na 1838, het jaar waarin hij liefst vier titels tegelijk uitgaf, stopte hij echter plotseling met de productie. De reden hiervoor was waarschijnlijk de economische malaise en het feit dat zijn vrouw in 1840 overleed. Omdat Guykens maar een kleine uitgever was, zal de oplage van zijn boeken niet zo groot zijn geweest. Bovendien werden enkele van zijn kinderboeken (slordig) nagedrukt door de Turnhoutse uitgevers Glenisson & Van Genechten en in Nederland verkocht, een vorm van concurrentie waartegen Guykens tevergeefs protesteerde.Ga naar eind15. Noodgedwongen liet hij daarom in 1845 zijn fraaie boekjes veilen en wat hij niet kwijtraakte ging in de ramsj. Daarmee was de ondergang van deze ‘kinderwerkjes’, waaronder het Alphabetisch Letterkransje, bezegeld.Ga naar eind16.
Net als het vorige werk is Het A-B-Boek voor Meisjes. Met 26 gekleurde Plaatjes en vignet (Gouda, G.B. van Goor) een naamalfabet. Elke letter verwijst naar een echt Noordhollandse meisjesnaam als Aafje, Betje, Doortje, Koosje, Truitje of Sientje. Alleen de Z vormt een uitzondering. Op iedere bladzijde vindt men twee letters en bijbehorend plaatje, een vierregelig versje en een tweeregelige ‘moraal’. Het boek opent met Aafje: A is een Album
Voor Aafje een present,
Omdat zij haar lesje
Zoo goed heeft gekend.
Wie volgzaam is en vlijtig leert,
Ziet dikwijls zich iets moois vereerd.
Het aardige van dit prentalfabet is dat het ons een blik gunt op de gewenste eigenschappen van het meisje als toekomstige echtgenote en moeder. Zo komen aan de orde haar bekwaamheden in het huishouden: koken, wassen en strijken; haar vrijetijdsbesteding: naaien, borduren, breien en haken of het maken van kunstfruit, en haar zorg om er zo mooi mogelijk uit te zien. Vooral dit laatste krijgt veel aandacht: een jurk kopen, een mooie ceintuur of een hoed met linten uitproberen, papillotten in het haar zetten, laarsjes passen of oorringen van goud aandoen. En hoe staat het met haar karaktereigenschappen? Die komen in de slotregels bij elke letter aan bod: volgzaamheid, vlijt, maatgevoel, met weinig tevreden zijn en dankbaarheid. Hier is dus allerminst sprake van een emancipatorisch ABC. Heel passend is dan ook de laatste letter: Z is een zakdoek
Bestemd voor de bruid
En met dit presentje
Is 't boekje ook uit.
Als gij 't ABC nu kent
Is uw geld goed aangewend.
Slechts op enkele plaatsen zien we het meisje echt spelen: ze haalt dan haar pop uit bed of doet de poppenwas, ze knipt figuurtjes van papier of speelt in haar keukentje. Wat bij het doorbladeren van het boek opvalt zijn de zachte blauwe en groene tinten in de handgekleurde illustraties, met hier en daar een fel accent. De tekening is naïef onhandig, met name het perspectief en de verhoudingen kloppen vaak niet. Toch gaat er een ongekende bekoring uit van dit boekje dat in 1847 verschenen moet zijn.Ga naar eind17.
De door Kruseman zo geprezen uitgevers Frijlink en Beijerinck behoren tot de eersten die de letters van het prentalfabet gaan rangschikken rond een bepaald onderwerp, waarbij dieren aanvankelijk de voorkeur genieten. Zo maakte Frijlink omstreeks 1834 een Alphabet van viervoetige dieren, terwijl Beijerincks Het vogelen-Abé-boek. Een geschenk voor zoete kinderen uit 1837 dateert. In dit laatste, kleine boekje staan 23 handgekleurde gravures met telkens een licht vermanend, vierregelig rijmpje eronder. G.B. van Goor neemt dit principe snel over en brengt circa 1845 een goedkoop Prenten A.B.C. voor kinderen op de markt met allerlei eerder gebruikte houtsneden van dieren zoals de quartel, rhinoceros, stier of tijger. Sommige houtsneden hieruit zijn van Oortman. Hoofdonderwijzer Gerrit van Sandwijk te Purmerend geeft in De dierentent van Martijn. Een leesboekje in versjes, voor eenigszins gevorderde kinderen (Amsterdam, R.L. Klinkert, ca. 1847) op zijn beurt een iets uitvoeriger leestekst. Zo rijmt hij bij de V van veldrat: O, dit diertje doet veel kwaad,
In het graanveld aan het zaad.
Aardig weten zij te stelen:
Een moet voor het sleedje spelen,
En door de anderen belaân
Met het pas gewonnen graan,
Trekken zij die met zich voort;
Hebt ge ooit van zoo'n list gehoord!
Vier bladzijden met elk zes eenvoudige plaatjes laten zien hoe het betreffende dier eruit ziet. Later, in 1878, zal ook J.J.A. Goeverneur nog eens een soortgelijk | |
[pagina 154]
| |
Uit: Bloemen en Bladen. Letterkransje voor Lieve Kinderen. Groningen, R.J. Schierbeek, [1847].
prentalfabet bijeenbrengen: Vogels, alphabetisch berijmd voor jonge kinderen (Utrecht, Gebr. van der Post). Rond 1850 neemt het aantal thematische alfabetten sterk toe, waarbij nu ook andere zaken aan de orde komen dan namen van kinderen of dieren. Zo wijkt het thema van Bloemen en Bladen. Letterkransje voor Lieve Kinderen. Met platen (Groningen, R.J. Schierbeek, [1847]) af van het tot nog toe gangbare. Dit kunstzinnig geïllustreerde alfabet is gegroepeerd rond verschillende deugden en ondeugden. Allerlei zaken in de omgeving van het kind, zoals een bij, das, viooltje, uurwerk of kachel, kunnen het iets leren. Bij de V bijvoorbeeld zien we drie voorstellingen: een man die over stenen door het water waadt; een meisje dat een kindje leert lopen; en een moeder aan tafel die tegen Leentje zegt: huil maar niet nu je met naaien in je vinger hebt gestoken. ‘Neem
Omslag van F.H. Greb en A. Van der Hoop Jr.'s zoon, Godsdienstig A B C. Leyden, D. Noothoven van Goor, [ca. 1860].
naderhand een vingerhoed, Voorzigtigheid is altijd goed!’. Loomheid en slaperigheid of dwaze vrees voor het donker worden veroordeeld, terwijl de onbekende maker vroegtijdig leren en vlijt prijst. Naar de stijl van de handgekleurde prenten te beoordelen is dit boek waarschijnlijk overgenomen uit het Duits.
Met de opkomst van het prentalfabet kreeg ook het godsdienstige Abecedarium soms een aantrekkelijker jasje. Een voorbeeld hiervan is het Godsdienstig A B C in een verloren oogenblik vervaardigd door Frederik Hendrik Greb (1813-1868) en A. Van der Hoop Jr.'s zoon (1827-1864). Greb had als kind van een tabakswinkelier meer belangstelling voor de letteren en het toneel dan voor de rookhandel van zijn vader. Samen met Van der | |
[pagina 155]
| |
Hoop waagde hij zich aan het maken van een tekst voor dit prentenboekje uit 1855 bij D. Noothoven van Goor te Leiden. Op het omslag staan drie kleurig geklede kinderen voor een soort winkeletalage te kijken naar vierentwintig plaatjes met de letters van het alfabet (Q en X ontbreken). Elke pagina geeft drie schrijfwijzen van de letter, een prent in houtgravure en een eenregelige zin die rijmt op de volgende. Zo drijft bij de C een jongeman op een vlot in de woelige zee en bij de D zweeft een engel met palmtak in de hand op een wolk. De tekst luidt dan: ‘C is een Christen, gerust in zijn lot. D is de deugd, onze gave van God’. Deze deugdverheerlijking maakt al meteen duidelijk dat we hier, godsdienstig gesproken, op een andere golflengte zitten dan de orthodoxe protestant, voor wie zoiets een miskenning inhoudt van het zondebesef. Beslist geen lectuur dus voor de Zondagsschool!
Uit: A B Prentgeschenk voor lieve kinderen, Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1865].
Een uitgever die minstens acht AB-prentenboeken op de markt heeft gebracht is G. Theod. Bom te Amsterdam. De door hem uitgegeven alfabetten vertonen nog de oude, wat willekeurige invulling der letters. Vier daarvan schreef Jan Schenkman, met titels als: Nieuw AB boek naar een oud rijmpje en op een aardig wijsje; Prent ABC met versjes; Weer wat moois voor kleine kinderen en Arlequin's Bont AB boek.Ga naar eind18. Naar het openingsvers en de rijmpjes onder de letters te oordelen is het Nieuw Prentenboekje voor Lieve Kinderen, (Amsterdam, G. Theod. Bom, ca. 1855) waarschijnlijk eveneens van Schenkman, hoewel zijn naam ditmaal niet in de titel vermeld wordt. Op de pagina's tegenover elkaar staan steeds een letter en een plaatje, waaronder twee regels die rijmen op die van de volgende letter. Aldus: C is Cornelis,
die rookt langs de straat.
D is klein Daantje,
die duikelen gaat.
Hoewel dit prentalfabet begint met het vaker gebruikte: A is een Arend, getuigt de verdere invulling van de letters van iets meer inventiviteit. Zo zien we bij G een goochelaar bezig met zijn kunstjes en bij H een Heer die naar Haarlem toe gaat. De illustraties in houtgravure zijn gekleurd in vrolijke tinten rood, geel, paars, groen en blauw. Achteraan staat het alfabet driemaal op één pagina in hoofd- en kleine letter en in cursief, waarna nog een uitgeverslijst volgt.
Een andere Bom-uitgave is A B Prentgeschenk voor lieve kinderen, dat opent met het smaakmakende: A is een Aardbei:
Met suiker en room,
Een aangenaam eten;
Wie lust heeft, die koom'!
Drie letters vallen op: de G genereert een Grutter die boekweit en meel aan de mensen verkoopt, de H een Hansworst die op de kermis het meeste vermaak brengt, terwijl bij de N zowaar Sint Niklaas in vol ornaat wordt geportretteerd. Ook hier vindt men aan het eind opnieuw de letters, maar tevens de cijfers in romeins en arabisch schrift. Een kort verhaaltje: ‘De dankbare Johanna’ besluit het geheel. Net als het voorafgaande prentalfabet is ook dit met helder gekleurde houtgravures geïllustreerd.
Nog een laatste bij Bom uitgegeven prenten AB-boekje wil ik noemen met de korte titel: Nieuw ABC. Evenals | |
[pagina 156]
| |
Uit: Nieuw ABC. Amsterdam, G. Theod. Bom, [ca. 1853].
het vorige dateert het van omstreeks 1853. Allerlei grote en kleine mensen worden hier met hun bezigheden geportretteerd: Albert, de arme Savojaard,
Is een jong, verlaten knaapje,
Dat een aalmoes vraagt op straat
Met zijn aardig, kunstig aapje.
Christiaan Fuchs (1794-1855) bedoeld of anders zijn zoon, de houtgraveur en tekenaar Frederik Christiaan Fuchs (1816-1855). Zou hij ook de andere prentalfabetten van G. Theod. Bom geïllustreerd hebben? De firma P. Kluitman te Alkmaar liet in 1882 een linnen prentenboek verschijnen onder de titel: Rijden met den Bokkenwagen. Een nieuw ABC voor het jonge volkje. De tekst blijkt overgenomen van het juist genoemde Nieuw ABC, zodat het nieuwe van Kluitmans ABC alleen kan slaan op de prentjes.
Elise van Calcar, de propagandiste van het Fröbelonderricht aan kleine kinderen in Nederland, maakte ook een prentalfabet met als origineel uitgangspunt het eten: Moeders ABC-Boekje. Wat lekkers uit keuken en tuin (Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1856). De tweede en derde druk verschenen eveneens in 1856. Eerder al leverde zij een AB boekje voor zoete kindertjes (ca. 1850), dat eveneens bij Tielkemeijer verscheen. Op | |
[pagina 157]
| |
Uit: Elise [van Calcar], Moeders ABC-Boekje. Wat lekkers uit keuken en tuin. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1856.
de omslag van Moeders ABC-Boekje zien we een deftig geklede dame die aan het oudste meisje voorleest, terwijl op de grond twee kleinere kinderen naar de letters turen. Op elke bladzijde met één letter staan vier schrijfwijzen, een plaatje en een vierregelig rijmpje, in deze trant: Appel ben je zuur of zoet? -
'k Zou dat graag eens weten,
Voor ik zelf het proeven moet
Als ik u ga eten.
Achtereenvolgens komen aan bod: brood, citroen, eend, ham, komkommer, stokvis of zalm. Met sommige letters wist Elise niet goed raad. Zo is I de Inkt. Inkt in de keuken? vraagt het meisje. Ja, daar houdt moeder het keukenboek mee bij. En bij de letter X is een lepel en vork kruisgewijs over elkaar afgebeeld, met het versje: X staat daar alleen
Is er dan geen eten
Op die letter? -neen!-
Of zoudt gij iets weten?
De Y levert ijzerkoekjes op, een andere naam voor oublies, die je als een sigaartje in de mond kunt steken. De maker van de bijbehorende handgekleurde prentjes in houtgravure blijft, zoals meestal, anoniem. Later, circa 1860, verscheen dit ABC opnieuw maar nu zonder auteursnaam en onder de titel Smakelijk eten: abc-boekje voor lieve kinderen bij S. & W.N. van Nooten te Schoonhoven.Ga naar eind19.
Een fraai voorbeeld van een thematisch prentalfabet is Ambachten, neringen en bedrijven. Alphabetisch voorgesteld aan de Jeugd (Leiden, D. Noothoven van Goor, ca. 1855). De titel op de geheel gegraveerde en handgekleurde frontispice wordt aan drie kanten omrankt door klimop, waarin zich verschillende ambachtelijke attributen bevinden zoals een hark en schop, een geweer of een timmermanskist. In de onderste helft zien we op een gracht ook nog enkele lieden praten met een ambachtsman. De vierentwintig prenten (Q en X ontbreken) illustreren treffend allerlei bezigheden. De bedoeling van dit boekje was natuurlijk kinderen te informeren over verschillende beroepen, maar ons vertelt het welke daarvan nu zijn uitgestorven of veranderd. Zo opent het alfabet met de Aschman, die de naast de deur geplaatste asketels leegstort in zijn kar.
De Lepelgieter, de Nachtwacht of de Porder zal men in het huidige straatbeeld niet meer terugvinden. Evenmin als de Omroeper die slaande op een koperen bord, roept: | |
[pagina 158]
| |
Er is verloren gistren nacht,
Een gouden speld van groote pracht;
Al wie haar vond en brengt bij mij,
Geniet de helft van haar waardij!
Zowel de ambachten zelf als de manier waarop ze zijn afgebeeld doen vermoeden dat we hier te doen hebben met een product van Nederlandse makelij. Op dit beroepen-ABC sluit goed aan: Hoe men zijn brood verdient. ABC. Naar plaatjes van den Heer G.J. Bos [1855]), door Adriaan van der Hoop, Juniorszoon. Het is eveneens een uitgave van D. Noothoven van Goor te Leiden. Hoewel de drukker, fruitvrouw, jager en wafelbakker al in het vorige boek voorkwamen, vindt men hier toch weer heel wat andere beroepsbezigheden
Titelblad van Ambachten, neringen en bedrijven. Alphabetisch voorgesteld aan de Jeugd. Leiden, D. Noothoven van Goor, [ca. 1855].
genoemd. Zo opent het ABC met een advokaat, terwijl verder onder meer een baker, een invalide [!], rijtuigschilder en zeilmaker laten zien hoe men zijn brood kan verdienen. Bij de X heft Xavier, een kermisgast, twee zware gewichten voor het toekijkend publiek omhoog. De reeds eerder genoemde Leidse kunstenaar Gerrit Jan Bos (1825-1898) had een zekere naam als illustrator voor de Kunstkronijk, maar voorzag ook diverse kinderboeken (zoals geschiedkundige werken van P.J. Andriessen en E. Gerdes) van afbeeldingen. In dit boek geeft hij op rake wijze door houding, gebaren of entourage mensen weer in hun beroepsbezigheid. In tegenstelling tot de negentiende-eeuwse Franse AbecedariaGa naar eind20. vindt men in de Nederlandse beroepen-ABC's na 1850 slechts weinig sporen van een toenemende industrialisering en commercialisering in handel en nijverheid. De personen in de twee besproken boeken oefenen vrijwel allemaal nog een traditioneel ambacht of nering uit zoals landman, smid of timmerman. Zij
Uit: A. van der Hoop, Jr's zoon, Hoe men zijn brood verdient. ABC. Naar plaatjes van den Heer G.J. Bos [1855]). Leiden, D. Noothoven van Goor, [1855].
| |
[pagina 159]
| |
werken individueel en niet samen met anderen in een fabriek of magazijn. Slechts een enkel voorbeeld in deze door Noothoven van Goor uitgebrachte boeken verwijst naar een verzakelijking van het beroepsleven: bij de letter Z van zilversmid (uit eerstgenoemd beroepen-ABC) is de man niet bezig in zijn werkplaats maar tracht hij in zijn winkel aan een elegant geklede dame met haar kind een sieraad te verkopen. Bij Van der Hoop ziet men bij de letter C een correspondent op een kantoor zitten, terwijl anderen blijkens de opschriften moeten zorgen voor de aanplakbiljetten, circulaires of facturen. AB-boeken met als thema arbeiders in een fabriek, bij het spoor of in de haven zijn mij niet bekend.
Een categorie prentalfabetten die bij ons in de negentiende eeuw heel wat minder vaak voorkomt dan in Engeland is die met komische of nonsensikale voorstellingen. Een van de weinige Abecedaria die daartoe behoort is het Nieuw vermakelijk A.B. boek of kluchtige avonturen van den aap, den hond en het poesje. Met zes en twintig plaatjes (Gouda, G.B. van Goor, [1856]). Sim de aap en juffrouw poes zitten gekleed als echte mensen aan tafel terwijl Kardoes het spit draait voor een heerlijke maaltijd. Het drietal gaat op jacht, speelt muziek, drinkt champagne en maakt een dansje. En dat alles volgens de letters van het alfabet, op elke pagina twee. Er is een duidelijke hiërarchie: de aap is de baas en leider van het groepje, dan komt Poes als lieve dame en als laagste staat de hond. De gevarieerde voorstellingen in steendruk zijn vlot en geestig getekend, terwijl onder elk plaatje een vierregelig rijmpje voor commentaar zorgt. Het verhaal moet succes hebben gehad, want ongeveer vier jaar later neemt J.F. van Druten te Sneek het nog eens op in zijn fonds, nu als prentenboek zonder ABC in een groter formaat, onder de titel: Kluchtige avonturen van een Aap, een Hond en een Poesje. Nieuw Prentenboek. De nieuwe prenten in chromolitho zijn afkomstig van Emrik & Binger te Haarlem.
Een uitgever die de jeugd vroeg aan zich wilde binden, onder meer met ‘Uitspanningsboeken’ (zie hoofdstuk 18), is H. Nijgh te Rotterdam. Al in de titel Nijgh's geïllustreerd A.B. boek van circa 1864 maakt hij reclame voor eigen zaak. Op elk van de zeven bladen staan twee letters met een gelithografeerd plaatje en tweeregelig onderschrift. Een thematische ordening is er niet. Dat levert teksten op als: C. is een Cent, die de bedelaar krijgt;
D. is de Deugd, die tot weldoen ons neigt.
of: Q. is een letter die hoort hier niet thuis,
R. is een raaf op het dak van dit huis.
De enige reden om dit ABC hier te noemen ligt, afgezien van de soms absurde rijmcombinaties, in de uiterlijke vormgeving. De donkerrode omslag met randen in groen en goud toont een vrouw aan tafel met een kind op schoot. Hij houdt het boek vast en wijst met zijn vinger naar de afbeelding. De ovale gekleurde litho's van S. Lankhout te 's Hage zijn gevat in sierlijke cartouches met schelpmotief, krullen en bladranken. Een toonbeeld van een fraai geïllustreerd prentalfabet! In het laatste kwart van de eeuw worden de ABC boeken groter van formaat en variëren dan van kwarto tot folio, ofwel van 20 tot 38 cm. hoog. Tot de allergrootste behoren: het Nieuw ABC Boek, bevattende 24 prentjes met bijschriften over beroemde mannen en vrouwen uit
Omslag van F.H. van Leent's A.B.C. Amsterdam, Jan Leendertz, 1879.
| |
[pagina 160]
| |
Uit: Vlieger's Fabel A.B.C. boek. Amsterdam, J. Vlieger, [1874].
de Nederlandsche geschiedenis (Deventer, H.J. ter Gunne, 1872) door P.J. Andriessen, Het Fiets A B C (Amsterdam, J. Vlieger, ca. 1898) en het ABC van de Wereld (Alkmaar, P. Kluitman, [1894]). De omslag van Frits van Leent's A.B.C. (Amsterdam, Jan Leendertz, 1879), in folio formaat, laat een stoer meisje op een verhoging zien, dat met een enorme ganzeveer wijst naar de drie in koeienletters op de muur gecalligrafeerde A, B en C. In haar andere hand houdt ze een brandende fakkel. Aan haar voeten kijken een tiental kinderen naar haar op. De twaalf bladzijden zijn telkens verdeeld in vier stukken: aan de ene kant vier rijmpjes, aan de andere kant vier platen in kleurendruk door Amand/Amsterdam. Ons valt op dat de tekst bepaald niet vriendelijk klinkt ten opzichte van vreemdelingen. Bij de C zien we een Chinees met een lange vlecht voor een limonade- en snoepkarretje en het commentaar luidt dan: Het staat toch niet deftig, een man zonder baard,
die het hoofdhaar van achteren draagt met een staart;
Wat ziet hij belust naar 't confijt van den bakker,
Of wenscht hij misschien een likeurtje, die stakker?
En bij de letter N, waar een zwart jongetje in een boom eieren uit een vogelnest haalt, heet het: ‘Foei Neger! hebt ge dan geen hart, Voor dierenleed en dierensmart?’. De platen zijn stellig overgenomen uit het Frans, wat te zien valt aan het opschrift ‘Confiturier’ bij de letter C, maar ook aan de afgebeelde obelisk op de Place de la Concorde bij de letter O van Omnibus.
Beter hanteerbaar voor kleine kinderhanden is Vlieger's Fabel A.B.C. boek uit 1874, een soort toyboek met telkens vier afbeeldingen op zes bladzijden en vier pagina's met geestige rijmpjes bij elke letter. Het is een dierenalfabet en naar de prenten te oordelen duidelijk van Engelse afkomst. Op het eerste plaatje in kleurendruk zien we een dier met lange snuit en een klein brilletje, lui zittend in een leunstoel en lezend in de krant: A is heer Adolf, die de kranten kijkt,
Doch bij die deftigheid, veel op een ezel lijkt
Al rookt hij ook een pijp, al draagt hij bril en boorden,
Geen ooren als de zijn', die ooit een mensch behoorden.
en bij de letter D: D is vriend Diederik, des buurmans grooten hond,
Als ijverig bekend, wel uren in het rond.
Terwijl hij eten moet, ziet men hem nog studeren,
Als hij altijd zoo doet, zal hij veel kunnen leeren!
Soms trekt een alfabet speciale aandacht door zijn komische tekst, soms door zijn ingenieuze illustraties. Een voorbeeld van dit laatste is Aardige letters, Nieuw A B Boek met rijmpjes van R. Koopmans van Boekeren (Tiel, H.C.A. Campagne, [1876]). De grote letters, drie op een pagina, staan hier zowel in kleur als in zwartwit naast elkaar en zijn gelithografeerd door Emrik & Binger. Daartussenin bevinden zich een versje en vier verschillende schrijfwijzen. De letters worden gemodelleerd door middel van personen, dieren of zaken. Zo bestaat de D uit een Oosterling die manipuleert met zijn slangen en op die manier de ronding van de D vormt. Elders kruisen twee zeventiende-eeuwse hellebaardiers hun lansen ter hoogte van hun buik, zodat er een H ontstaat. En Zampa de neger buigt zo naar voren dat hij met zijn knots de kaaiman aan zijn voeten kan doden en tegelijk een Z vormen. Het geheel verwijst naar de kunst van middeleeuwse boekverluchters die hun initialen een | |
[pagina 161]
| |
Uit: Aardige letters. Nieuw A B Boek met rijmpjes van R. Koopmans van Boekeren. Tiel, H.C.A. Campagne, [1876].
antropomorf, zoömorf of louter decoratief karakter gaven.Ga naar eind21. Waarschijnlijk appelleerde de rijkdom en fraaie vormgeving van die letters aan de smaak van een bepaald publiek en vormt het een reactie op de industrialisatie van het boek. Als laatste specimen nog een prentalfabet van rond 1900, het Jongens en Meisjes A B C, uitgegeven door Lentz & De Haan te Utrecht. Op het omslag van dit grootformaat namen-ABC (25 cm.) staan twee meisjes en drie jongens boven elkaar opgesteld als bij een turndemonstratie of zoals acrobaten in een circus. De twee kinderen bovenaan houden een spreukband vast met de titel, terwijl de onderste drie zich in en naast de letters B en C ophouden. Het boek begint met drie letters, bijbehorend versje en plaatjes in bister, losjes over de bladzijde verdeeld. Dan volgt er een pagina met één fraaie grote kleurlitho, passend bij een letter. In het totaal zijn er zes kleurplaten waarvan een over de dubbele pagina. Inhoudelijk gaat het om allerlei bezigheden van kinderen zoals vissen in zee, broodkruimels geven aan de vogels, verstoppertje spelen of hardlopen. Wat is nu de oorsprong van dit boek? Bij nader inzien blijkt het een remake van een iets uitvoeriger Duits boek zonder plaats of jaar met de diverse schrijfwijzen van de letters.Ga naar eind22. Waarschijnlijk betreft het hier oorspronkelijk
Omslag van het Jongens en Meisjes A B C. Utrecht, Lentz & De Haan, [ca. 1900].
een warenhuis- uitgave. Formaat, afbeeldingen en omslag van het Nederlandse ABC zijn geheel identiek aan het Duitse, uitgezonderd de spreukband. Daarop stond: ABC für Mädchen und Knaben. Het interessante is dat de Duitse titel een emancipatorisch karakter draagt, waarbij meisjes de voorrang krijgen op de jongens. Dit ging de Nederlandse uitgevers in Utrecht kennelijk te ver en zij herstelden de oude hiërarchie! | |
Telboekjes als prentgeschenkIn verschillende prentalfabetten staan op het eind van het boek ook de getallen van een tot en met tien, honderd en duizend vermeld, in arabisch of romeins schrift. Hoofdzaak blijven echter de letters van het alfabet. Maar men kan het ook omdraaien en de lezer primair richten op de cijfers en het leren rekenen. Voordat hier op enkele van deze getalboekjes wordt ingegaan lijkt het zinvol kort iets te zeggen over het rekenonderwijs in Nederland.Ga naar eind23. De eerste naam die hierbij meteen naar voren komt is die van Willem Bartjens (1569-1638). Met zijn Cijferinghe (1604), De Vernieuwde Cijfferinge (1633) en de vele bewerkingen daarvan zette hij tot in het laatste kwart van de achttiende eeuw de trend in het reken- | |
[pagina 162]
| |
Titelblad van J.F.L. Muller, Nommerkransje. Amsterdam, Joh. Guykens, [1831].
onderwijs. Zijn boek bevat vooral regels en daarnaast sommen om die regels te oefenen, met als doel het mechanisch leren rekenen. Opnieuw zijn het aan het eind van de achttiende eeuw de filantropijnen en met name Pestalozzi (1746-1827) geweest, die het rekenonderwijs aanschouwelijker hebben willen maken door niet meer uit te gaan van abstracte getallen maar van concrete afbeeldingen. Aan het rekenen, dat bij ons door de onderwijswet van 1801 tot de verplichte schoolvakken gaat behoren, kent men nu ook een vormende waarde toe. De onderwijzers P.J. Prinsen en R.G. Rijkens,
Uit: J.F.L. Muller, Nommerkransje. Amsterdam, Joh. Guykens, [1831].
die zich op het terrein van het leesonderwijs reeds verdienstelijk hadden gemaakt, laten ook een aantal ‘nieuwe’ rekenboekjes het licht zien volgens deze opvattingen van Pestalozzi. Het basisprincipe van hun rekenonderwijs is: alles begrijpelijk maken door aanschouwelijkheid. Op gelijksoortige wijze als bij de ABC boeken verschijnen er vanaf de jaren dertig nu ook ‘rekenboekjes’ als prentgeschenk voor het kind thuis, waarbij het aan de hand van mooie plaatjes en aardige versjes ‘spelenderwijs’ kan leren tellen. Opnieuw is het J.F.L. Muller die een buitengewoon fraai, | |
[pagina 163]
| |
oorspronkelijk Nederlands telboekje voor zijn rekening neemt: Nommerkransje. Een geschenk voor kinderen die gaarne willen leeren tellen (Amsterdam, Joh. Guykens, [1831]). Zoals gewoonlijk blijft de maker van de fijn gegraveerde en hand gekleurde prenten anoniem. Op de titelprent staan in een krans van bloemen de cijfers van een tot tien in arabisch en romeins schrift. Bij het titelvignet wordt niet - zoals bij Muller's eerdere Letterkransje - een moeder afgebeeld met twee kinderen. Zij is vervangen door de wellicht meer abstract denkende vader die vooral de jongen het telboekje voorhoudt. Het meisje staat erbij en kijkt ernaar. In zijn brief in facsimileGa naar eind24. ‘Aan de Jeugd’ suggereert Muller: Dat, door leerlust aangedreven,
Gij, van mijne hand, begeert,
Nog een Boekje zaam te stellen,
Opdat ge ook de Kunst van Tellen,
Even onderhoudend leert.
Maar, zo gaat hij verder, het kostte ‘wel honderd zwarigheden’ om dit Nommerkransje te maken. Nu hoopt hij dat het de jeugd evenveel nut en vreugde zal geven. Voor de getallen van een tot tien geeft hij bij elke prent een optelsom, terwijl hij de tientallen door middel van vermenigvuldiging aanduidt en aldus duizend bereikt. Veel rijmpjes zijn in de vorm van een samenspraak, bijvoorbeeld: ‘Vijf en een is zes’, waarbij een plaatje van twee jongens naast een kippenren is te zien: Nikolaas: Wat zegt gij van dit zestal kippen, Piet!
Pieter:
Dit vijftal meent gij, want de zesde zie ik niet.
Twee zitten er op stok;
Twee loopen door het hok;
Een pikt er van het graan,
Waar komt de Zesde nu vandaan?
Nikolaas: Dat is die grote kip, die ge in den hoek ziet staan.
Pieter: Loop, domme Klaas! dat is een haan!
En bij ‘driemaal tien is dertig’ zien we Sophie en haar Mama in een winkel, waar achter de toonbank in drie rijen dertig groene, genummerde blikken staan met allerlei soorten thee. Toch vergist de koopman zich niet en weet hij terstond te onderscheiden: naam, prijs en kwaliteit.
Een origineel en internationaal gewaardeerd prentenboek van topkwaliteit, waarin kinderen tegelijkertijd zowel het lezen als het tellen op speelse wijze kunnen oefenen, is het uit het Duits vertaalde boek van Niklaus Bohny: Nieuw Prentenboek in 82 gekleurde platen (Groningen, R.J. Schierbeek). Los bijgevoegd is een korte brochure met aanwijzing tot het gebruik door J.H. Enter, op het titelblad gedateerd 1848 en in het ‘Voorberigt’: januari 1849. Het boek zelf bevat een titelprent en negenentwintig bladen, eenzijdig bedrukt met afbeeldingen waaronder alleen een nummer staat. Tegelijkertijd of kort hierna verschijnt nog een andere Bohny-uitgave, eveneens in oblong formaat (27 × 34 cm.), nu echter zonder auteursnaam en getiteld: Een nieuw boek voor moeders, om de kinderen al spelende te leeren, te Arnhem, bij D.A. ThiemeGa naar eind25. en H.A. Tjeenk Willink. Deze editie bevat een voorstelling op het omslag en achttien handgekleurde, gelithografeerde bladen met in de plaat gegraveerde onderschriften. Beide Nederlandse uitgaven zijn antiquarisch gesproken witte olifanten.Ga naar eind26. Van dit laatste boek is nog een vijfde druk bekend van circa 1872, nu echter in kleiner formaat, waarbij telkens één prent over twee pagina's is verdeeld. Niklaus Bohny (1815-1856) was een Zwitserse pedagoog en leraar in een weeshuis te Bazel. Naderhand gaf hij les op een privé-school voor meisjes. Hij maakte enkele leerboeken die alles wat er omstreeks 1850 aan lesmateriaal verscheen, overtroffen. Geïnspireerd door Pestalozzi's Buch für die Mutter, oder Verstandes- und Sprachübungen, die Kinder bemerken und reden zu lehren (1803), verwierf Bohny de meeste roem met zijn Neues Bilderbuch zum Anschauen, Denken, Rechnen und Sprechen für Kinder von 2½-7 Jahren, zum Gebrauche in Familien, Kleinkinderschulen, Taubstummen (Schreiber & Schill, Stuttgart und Esslingen, 1847), dat 37 gelithografeerde platen bevatte.Ga naar eind27. Het boek werd tot in deze eeuw in alle belangrijke talen vertaald en vond verspreiding zowel in Europa als in Noord- en Zuid-Amerika.Ga naar eind28. Elke bladzijde van Bohny's prentenboek is in drie (soms twee) horizontale zones verdeeld waarin allerlei voor het kind vertrouwde objekten in kleur zijn afgebeeld. Zo vindt het bijvoorbeeld een rij tafels, vogels en bomen, steeds wisselend in aantal, vorm en kleur. Onder elke voorstelling staan korte vragen, als: hoe veel tafels zijn hier? welke tafel is rond, vierkant, lang, kort, klein? hoeveel poten heeft de eerste tafel? enzovoort. De Bohny van D.A. Thieme komt in de onderschriften vrij nauwkeurig overeen met de oorspronkelijke bij Schreiber & Schill. Alleen selecteerde Thieme een aantal platen en koos hij voor een andere titel, geïnspireerd door het werk van Pestalozzi. In de Groningse uitgave staan de vragen niet onder de plaat maar in de aparte brochure en daar zijn ze ook veel uitgebreider dan in de Duitse versie. | |
[pagina 164]
| |
Titelblad van Klaus Bohny, Nieuw Prentenboek in 82 gekleurde platen. Groningen, R.J. Schierbeek, [1849].
Uit: Klaus Bohny, Nieuw Prentenboek in 82 gekleurde platen. Groningen, R.J. Schierbeek, [1849].
| |
[pagina 165]
| |
Uit: Een nieuw boek voor moeders, om de kinderen al spelende te leeren. Arnhem, D.A. Thieme en H.A. Tjeenk Willink, [ca. 1850].
Bohny's bedoelingen met het boek vinden we terug in de ‘Korte aanwijzing’ van J.H. Enter, onderwijzer aan de Stads-Bewaarschool te Groningen. Hij richt zich daarin tot de moeders, kinderjuffrouwen en onderwijzeressen.
Het kijken naar de platen leert het kind niet alleen voorwerpen te benoemen maar vooral hoe uit losse delen bij elkaar hoeveelheden ontstaan; hoe deze kleinere eenheden weer groter kunnen worden door optelling, maar ook kleiner door aftrekken. Het kind krijgt daarnaast spelenderwijs een idee van vormen en kleuren, maten en andere eigenschappen van de afgebeelde voorwerpen. Zo is een appel rond en geelrood, een pruim daarentegen ovaal en blauw. Moeilijker is de opgave bij een afbeelding van een aantal boeken, als het kind de vraag krijgt waar zich de rug, de snede en de bladen bevinden, welke kleur ze hebben, wie de boeken bindt en waarvan ze gemaakt worden. Al deze platen geven aanleiding ‘tot een belangrijk onderhoud met de kleinen, waardoor de opmerkzaamheid wordt opgewekt, het geheugen versterkt, het verstand geoefend en het duidelijk en zamenhangend spreken bevorderd’, aldus het voorbericht. Hoe we ons dit visueel kunnen voorstellen laat de hier afgebeelde titelprent van de Groningse uitgave zien, dezelfde als op het omslag staat van de Arnhemse editie: in een grote kamer zit rechts een vrouw op een stoel met een opengeslagen boek. Twee kleine kinderen kijken en wijzen naar de plaatjes, twee oudere stellen vragen of geven antwoord. Links zijn enkele kinderen aan tafel bezig en andere spelen op de grond, terwijl een jonge vrouw met kind op haar arm toekijkt. De maker van deze schitterende prenten blijft helaas onbekend. | |
[pagina 166]
| |
Een veel eenvoudiger tel- en leesboekje is Kunt gij al tien tellen (Schoonhoven, S. & W.N. van Nooten, [1862]) door grootvader Sprankhof, pseudoniem van Cornelis Eliza van Koetsveld (1807-1893). Deze grootvader bedenkt altijd iets om zijn kleinkinderen Stansje, Willem en Otto een plezier te doen. Op deze zondagmiddag blijkt kleine Mietje van vijf met tellen niet verder te komen dan het getal drie. Grootvader belooft haar een boekje te maken zo gauw ze tot tien kan tellen. Het resultaat ligt hier voor ons. Het werkje bevat tien houtgravuren waarin op soms plastische wijze het betreffende getal tot uitbeelding wordt gebracht. Bij getal vijf zit een jongen aan tafel zijn les te leren met naast hem een bord met boterhammen. Onder het plaatje staat: ‘Bij hem is er ook een van de vijf op de loop’. Het blijkt dat deze knaap zo diep in gedachten is dat hij een schoolboek in plaats van een boterham in zijn mond steekt. De prenten zijn gesigneerd met een T.
Het boek op Linnen. Getallen-alphabet, versierd met houtgravuren (Leyden, A.W. Sijthoff, [1853]) laat al in de titel weten dat het in dit alfabet om cijfers gaat. Twee tot drie getallen per bladzijde worden met stuntelige rijmpjes het kind voorgeschoteld. Zo staat bij de vier, vijf en zes: ‘4 centen zijn geen V, 6 Duifjes ziet gij vliegen, Of zou ik mij bedriegen? Tel ze eens tot tijdverdrijf.’ Ook de plaatjes munten bepaald niet uit door artisticiteit. Hoewel uitgever Sijthoff ook fraaie ABC- en getalboeken heeft uitgegeven is dit een voorbeeld van een slecht product, al is het dan gedrukt op linnen om de houdbaarheid te bevorderen. Tot die betere Sijthoff-boeken behoort naast het prentalfabet: Het gulden boekske voor lieve kleinen uit 1852, ook: Hoe Lina de tafel leert. Geïllustreerde en geheel aanschouwelijke tafel van vermenigvuldiging uit 1875, ontworpen door W. Haanstra, met gekleurde platen. Bij uitzondering is dit een groot formaat telboek (30 × 21 cm). Op het omslag staat een jongen (Lina?) in ruiten broek, zwart jak, hoedje op en tas om de schouder. Zijn handen houdt hij met gespreide vingers omhoog geheven om zo het onderschrift: 2 × 5 = 10 te demonstreren. De bladen van het zestien pagina's tellende boek zijn verdeeld in twee tot vijf zones, elk met een kleurige afbeelding en tekst. Bijvoorbeeld bij een plaatje van een paar hanen: tweemaal twee pooten = ?, of: ‘tel deze tienmaal twee soldaatjes eens bij tweeën op tot 20!’. Optel- en vermenigvuldigingsommen met balletjes en cijfers staan ernaast. Behalve met soldaten kan het kind rekenen met kersen, rozen, bomen of schaatsenrijders in een toenemend aantal. Een van de laatste platen toont een kamer met een grote open kast
Uit: W. Haanstra, Hoe Lina de tafel leert. Leyden, A.W. Sijthoff, 1875.
vol boeken en een lezende man. Hier zijn we al beland bij de tientallen, terwijl nu ook nog gevraagd wordt hoeveel groene, blauwe en paarse banden er zijn. Dezelfde Wybrandus Haanstra (1841-1925) maakte voor de ‘Leidsche Kweekschool van bewaarschoolhouderessen’ een groot aantal Beeldschriften. Het zijn dunne boekjes in oblong formaat met vertellingen in prentjes, waarbij de kinderen een aantal opdrachten moeten uitvoeren. Deze Beeldschriften werden bekroond met een gouden medaille op de Parijse wereldtentoonstelling in 1889 en 1900.
Razend populair moet het laatste hier te noemen telboekje zijn geweest: Niets is Nul. Met 16 plaatjes in kleurendruk. Minstens twaalf drukken zagen hiervan het licht. Het verscheen overigens voor het eerst in 1828 onder een andere titel: Prentgeschenk voor kleine kinderen, om de getallen al spelende te leeren. Bestaande in 16 gekleurde plaatjes (Amsterdam, G.J.A. Beijerinck).Ga naar eind29. Dit Prentgeschenk begint met de nul, een plaatje van een | |
[pagina 167]
| |
jongen aan tafel en een ander die er bedremmeld naast staat. Daaronder het openingsvers: Niets is nul.
Arme sul!
Gij komt te laat;
Dat spijt mij, maat!
Als men bij iemand komt te gast,
Dan dient er op den tijd gepast.
Hierna volgen de letters een tot en met elf, vijftig, honderd, vijfhonderd en duizend, zowel in arabisch als in romeins schrift en (soms) met bolletjes voor het telraam. De handgekleurde gravures zijn buitengewoon charmant en brengen allerlei goede eigenschappen als vlijt, zindelijkheid of vrijgevigheid in beeld, maar ook kwade als nieuwsgierigheid, vernielzucht of gebrek aan gastvrijheid. Opnieuw vond uitgever Beijerinck het model voor dit getallenboekje bij een Engels werkje, Marmaduke Multiply's Merry Method of Making Minor Mathematicians (Londen, J. Harris, 1817),Ga naar eind30. van dezelfde uitgever als voor zijn: Prentgeschenk voor de Jeugd om het A-B al spelende te leeren. Nog voordat er in 1844 een tweede druk van dit getallenboek verscheen, lieten Brepols & Dierck in 1835 de plaatjes nagraveren voor een kinderprent met dezelfde versjes.Ga naar eind31. Na Beijerinck moet het boekje nog steeds onder zijn oorspronkelijke titel bij G.W. Tielkemeijer terecht zijn gekomen. Maar bij de negende druk in 1875 brengt G. Theod. Bom te Amsterdam daarin verandering aan en noemt het: Niets is nul.Ga naar eind32. Als zodanig nam I. de Haan te Haarlem het vervolgens over uit het fonds-Bom om er in de serie ‘Nederlandsche Prentboeken voor de jeugd’ een tiende, elfde en twaalfde druk (1880 en 1882) van op de markt te brengen. Het formaat is inmiddels groter geworden en de gemoderniseerde plaatjes, nu in kleurdruk, stammen van Emrik & Binger. De rijmpjes zijn echter in alle drukken hetzelfde. Steevast eindigt het met een (verschillend) jaartal in romeinse cijfers en de vraag: Kent gij nu al dit jaargetal? Dit geeft dan tegelijk het actuele jaar van verschijnen aan. Deze uitgave laat zien dat een succesvol kinderboek in de negentiende eeuw soms bijna honderd jaar mee kon. Zowel prentalfabet als getalboekje hebben zich in het begin van de negentiende eeuw min of meer losgemaakt van het traditionele schoolboek. Daarna evolueerden zij al snel tot een geïllustreerd kinderboek dat zich richtte op leerzame ontspanning. Vóór 1840 is het merendeel van de (handgekleurde) prenten in kopergravure, een illustratietechniek die leidde tot een pittige prijs. Om die
Uit: Niets is Nul. Met 16 plaatjes in kleurendruk. Twaalfde Druk. Haarlem, I. de Haan, [ca. 1880].
reden bleven juist de bijzonderste alfabetten en telboekjes voorbehouden aan kinderen van rijke ouders. Natuurlijk bestonden er daarnaast ook goedkopere in houtsnede, soms in steendruk maar vooral in houtgravure. Het formaat bleef overigens vrij klein tot aan de jaren zeventig, wanneer met name het prentalfabet een grotere omvang krijgt. In het laatste kwart van de eeuw komen er dan steeds meer illustraties in kleurdruk. Van een wat grauw en saai Haneboek heeft het prentalfabet, en in zijn kielzog het telboek, zich in de negentiende eeuw ontwikkeld tot een kleurrijk en aantrekkelijk prentenboek dat het kind in zijn vrije tijd volop lees- en kijkplezier bood. |
|