Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||
5
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Zesde avond’ uit: Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje. Tweede Druk. Gouda, G.B. van Goor, [1849].
zijn vrouwtje die vriendelijk teruggroet. Dan komt, even plotseling als het begin, de finale. Het laatste plaatje toont ons het grafmonument van de nu werkelijk dode hond met bijpassend in memoriam: This wonderful dog,
Was Dame Hubbard's delight,
He could read, he could dance,
He could sing, he could write;
She gave him rich dainties
Whenever he fed,
And erected this monument
When he was dead.
Zoals men ziet is ‘Mother Hubbard’ geen buitengewoon geestig, laat staat een diepzinnig dierenverhaal als Reinaert de Vos. Er is eigenlijk helemaal geen intrige; alle scènes lijken verwisselbaar als bij ‘Uilenspiegel’. Het buitengewone onthaal van ‘Mother Hubbard’ en soortgelijke prentenboekjes in Engeland is ook hierom zo bijzonder, omdat zich daar tegen het eind van de achttiende eeuw juist een sterk godsdienstig revival manifesteert met een stortvloed van vrome tractaatjes en moralistische kinderboeken voor de zondagsschool (zie hoofdstuk 2). Waarschijnlijk moeten we het succes van ‘Mother Hubbard’ c.s. beschouwen als een reactie op dit vroomheidsoffensief. Al die stichtelijke kinderboekjes waren goed voor het gewone volk, maar een kind uit de rijke upper class wilde onderhand wel eens iets anders lezen. Daarmee scheidden zich binnen de wereld van het Engelse kinderboek rond 1800 voor het eerst de wegen: ‘Fantasy and nonsense was aimed at the leisured; Sunday school improvement at the poor who, it was felt, could only be expected to read about a background similar to their own. There was even a different code of ethics for each.’Ga naar eind5. Natuurlijk bleef er een zekere mate van overlapping. Een met dure kopergravures uitgevoerd boekje als ‘Mother Hubbard’ bereikte in goedkopere vorm, met primitieve houtsnedenplaatjes, weldra ook het bredere publiek, terwijl rijkeluiskinderen bij gelegenheid ook wel kennismaakten met de godsdienstig gekleurde fictie van schrijfsters als Mrs. Sherwood. Maar het fantastische, feeërieke of nonsensicale kinderboek werd in de negentiende eeuw toch min of meer het prerogatief van de hogere klasse. Arbeiderskinderen daarentegen zouden geen behoefte hebben aan zulke ‘verbeeldingsliteratuur’. Die waren, naar men dacht, beter af met ‘nuttige’, zaakrijke of stichtelijke lectuur. Vandaar ook dat de op de volksschool uitgereikte prijsboeken haast onveranderlijk tot de categorie ‘non-fiction’ behoorden. ‘Mother Hubbard’ viel in dit opzicht letterlijk buiten de prijzen.
De vraag is nu hoe men buiten Engeland, en speciaal in Nederland op dit wonderlijke verschijnsel van een niet-stichtelijk, niet-pedagogisch kinderboek heeft gereageerd. Een goede graadmeter daartoe vormen vertalingen en bewerkingen, waarbij men wel moet bedenken dat het Engelse kinderboek in Nederland omstreeks 1800 nog lang niet zoveel bekendheid genoot als het Franse en vooral als het Duitse kinderboek. Tenslotte leverde Duitsland met zijn filantropijnse onderwijshervorming sinds 1770 het model voor alle pedagogische vernieuwers. Duitse kinderboeken werden hier volop vertaald, bewerkt en nagevolgd, nadat in de periode daarvóór Frankrijk de voornaamste bron van vertalingen was geweest. Maar daar ging het - met Perrault's ‘Moeder de Gans’ als notoire uitzondering - toch vooral om leerboekjes voor school- of huisonderricht. En van pedagogische vernieuwing viel in die Franse boeken weinig te merken. De Duitse kinderboeken van hun kant stonden juist stijf van de nieuwe pedagogie, ook als ze hoofdzakelijk voor vermaak bedoeld waren. Humor of | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gekkigheid leek daar absoluut taboe en voor het Nederlandse kinderboek gold min of meer hetzelfde. Het was allemaal educatie wat de klok sloeg. Onder die omstandigheden lijkt een snelle acceptatie van het door ‘Mother Hubbard’ geïntroduceerde genre al bij voorbaat uitgesloten. Niettemin hebben ‘Hubbard’ cum suis, getuige de vele Nederlandse edities, hier anders dan in Frankrijk en Duitsland wel degelijk furore gemaakt, zij het dikwijls in aangepaste vorm (zie bijlage).
Voor zover nu bekend, verscheen de eerste Nederlandse Hubbard-bewerking omstreeks 1825 bij J. Noman te Zaltbommel.Ga naar eind6. Hoewel van deze Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje tot dusver geen exemplaar werd aangetroffen, was ze op het titelblad na identiek aan de twee wèl bewaarde herdrukken die Noman's opvolger G.B. van Goor te Gouda er in 1845 en 1849 van uitgaf. Ter vergelijking: de oudste Duitse en Franse bewerkingen zagen pas in 1830 het licht.Ga naar eind7. Maar die blijven dicht bij het Engelse orgineel. In de Noman/Van Goor-uitgave is daarentegen van het oorspronkelijke komische prentenboek vrijwel niets overgebleven. In plaats daarvan krijgen de kinderen een lang verhaal voorgeschoteld, waarbij elke episode de onbekende auteur aanleiding geeft tot omstandige moralisatie. Volgens het voorbericht ontleende hij zowel de tekst als de twaalf handgekleurde houtgravures aan Harris' Cabinet of Amusements and Instruction. ‘Doch daar dit werkje hoegenaamd geene leering voor de jeugd inhoud, heb ik gemeend, de geheele geschiedenis dier goede oude vrouw met haar hondje te doorweven met zoodanige leerzame aanmerkingen, als ter vorming van het zedelijk karakter der jeugd noodig zijn.’ Hubbard's hondje heet hier Presty. Al snel blijkt dat het beest kan praten, en hoe! ‘Lust gij wel peren en ander fruit?’, vraagt Hubbard. ‘Als hond ben ik een vleeschetend dier’, is het antwoord, ‘maar volgens mijne menschelijke natuur heeft het noodlot mij vergund ook smaak in vruchten te hebben’. Presty is namelijk een door de boosaardige Oliouguanus betoverde prins, die dankzij zijn goede gedrag bij Moeder Hubbard en met hulp van zijn beschermfee Desdamona aan het eind zijn menselijke gestalte terugkrijgt en herenigd wordt met zijn eveneens tot hond betoverde minnares Pereya. Zoals men ziet, is niet alleen de hond van gedaante veranderd maar zijn ook diens komische streken hier tot een lieflijk sprookje omgetoverd. En Hubbard zelf mist nog de spitse Judy-kin en haakneus. Noman gold omstreeks 1825 niet bepaald als een literaire uitgeverij. De firma verdiende haar geld met goedkope schooluitgaven en volksboekjes. Tot die bredeKluchtige Tafereelen in de huisselijke zamenleving, tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf. Amsterdam, F. Kaal, ca. 1830.
categorie van eenvoudige amusementslectuur werd hier blijkbaar ook ‘Moeder Hubbard’ gerekend en dat zal ook de reden zijn waarom geen Nederlandse recensent het de moeite achtte om er notitie van te nemen. Niemand zag dat de echte ‘Moeder Hubbard’ feitelijk een breuk betekende met de vigerende trend van zedenkundige vermaning. In de Noman/Van Goor-uitgave was dat manco aan moralisme weliswaar ruimschoots aangevuld, maar toch moet het voor het ontwikkelde publiek in Nederland geleken hebben, of die komische prentenboekjes over de dames Hubbard, Trot en consorten van hetzelfde lage allooi waren als het ouderwetse figurenboek met zijn drollige afbeeldingen van vreemde beesten en mensen. De literaire reputatie van ‘Mother Hubbard’ zal in Nederland zeker niet vergroot zijn, doordat haar | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||
komische avonturen hier vanaf de jaren dertig ook gepresenteerd werden als Kluchtige tafereelen in de huisselijke zamenleving tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf, eerst door uitgever Gebr. van Arum (omstreeks 1830), daarna door F. Kaal, vervolgens in 1844 door C.F. Stemler en ten slotte rond de eeuwhelft met gewijzigde tekst en dezelfde illustraties door G. Theod. Bom. Anders dan de Noman/Van Gooruitgave volgen hun Kluchtige tafereelen - zij het op enige afstand - wel het Engelse origineel van Harris. Als frontispice dient een portret van Grootje Goedsloof met Judy-kop en vierregelig onderschrift: Wat kin! wat mond! wat neus! welk oog! wat wezenstrekken!
Wie zou in dit gelaat Groot Goedsloof niet ontdekken?
Aanschouwer toef een wijl! Betracht dit lieflijk beeld,
Daar trouwe hondenmin zoo liefdevol in speelt.
Uit: Kluchtige Tafereelen in de huisselijke zamenleving, tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf. Amsterdam, F. Kaal, ca. 1830.
In de ‘Nieuwe uitgave’ van Bom, waarvoor mogelijk Jan Schenkman als tekstbewerker optrad, werd dit: Ziet, kind'ren! hier een vrouw, juist afgebeeld naar 't leven,
Maar wie men eens den naam van Goedsloof heeft gegeven,
Omdat ze aan ieder kind het prenteboekje gaf.
Waarin te lezen stond van 't aardig Hondje Blaf.
Als pendant van de frontispice bevat de titelpagina van Kluchtige tafereelen een kleine houtgravure van Blaf.Ga naar eind8. Meteen daarna volgen vijftien kluchtige episodes uit de huiselijke samenleving van bazin en hond, waarbij als in een klassieke emblematabundel het plaatje telkens omlijst wordt door een eenregelig bovenschrift en een berijmd onderschrift. De anonieme bewerker hekelt enkele malen de verraderlijke Walloniërs, die in 1830 tegen Willem I in opstand zijn gekomen, bijvoorbeeld in het 10e tafereel: Zie Blaf had nu een' hoed met veeren;
Om zijn toilet te doen brilleren
Ontbrak er nog een staartparuik:
Hij zag zich daarmee decoreren -
Geleek dus op de Waalsche Heeren
Uit de mijnen, digt bij Luik;
Doch riep, geenszins, als zij, zoo valsch:
Vive le Roi! - Vive le Wals! [de Walloniër]
Ook heeft hij zijn verhaal hier en daar voorzien van een Amsterdams-Hollandse couleur locale, die nog versterkt wordt in de meer op kinderen gerichte Bom-versie, bijvoorbeeld in tafereel 12: Blaf ontbrak een hemdje alleen,
En terstond ging Grootje heen
Naar den wijdberoemden winkel
't Fraaije magazijn van Sinkel;Ga naar eind9.
Opvallend is verder dat de hond zich niet alleen als dominante hoofdpersoon ontpopt maar met zijn weldoenster ook stiekem de spot drijft (tafereel 14): Hier maakt ons Grootje complimenten!
Blaf buigt, maar denkt: och! kool met krenten! [apekool]
Zij zegt: votre servante, Blaf!
Hij salueert, en zegt: waf! waf!
't Gaat hier zoo als men dikwijls ziet;
Dat Piet fopt Jan en Jan fopt Piet.
Helemaal in de taal van de Oudhollandse klucht zijn de reacties op de dood van Blaf: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vrouw Hubbard en haar hond. Mainz, J. Scholz, [ca. 1860].
o Jerum! [Jezus] o Jerum! riep Grootje wanhopend,
Daar ligt hij nu happa [foetsie], die gister was loopend,
Zoo dood als een pier, die gistren nog sprong,
Die gister, o jerum, nog speelde, nog zong.
Duidelijker nog klinkt dat plat-volkse in de Bomuitgave: Ach! Pierlala ligt in de kist met beî zijn billen bloot,
En Grootje Goedsloof treurt en klaagt, want Admiraal
[bolleboos] is dood!
Uit: Vrouw Hubbard en haar hond. Mainz, J. Scholz, [1860].
genoeg wel een Engelse maar geen Duitse pendant bekend is.Ga naar eind10. Hubbard's, flink uit de kluiten gewassen hond draagt hier de naam Fanny. Zijn bazin zelf ziet er uit als een gewone vrouw uit de burgerstand. Alle platen hebben een tweeregelig berijmd onderschrift. Alleen de grote openingsplaat krijgt, zoals in het origineel, zes regels explicatie: Wat nimmer plaats vond, was geschied;
Vrouw Hubbard, als zij 't huis verliet,
Voorzag haar dieren ruim van eten.
Nu komt zij weêr. Haar eerste blik
Valt op het bord, en, tot haar schrik
Had zij den armen hond vergeten.
Wie veel Nederlandse Hubbard-bewerkingen onder ogen heeft gehad, merkt meteen dat deze anonieme dichter over een opmerkelijke taalvaardigheid beschikt. Knap is bijvoorbeeld zijn rijmcommentaar op de krantenlezende hond: ‘Hoe!’ zegt ge welligt, 'k zag het nooit in ons land,
Wat doet toch een hond met het nieuws uit de krant?’
Verder blijft deze onbekende berijmer ook in zoverre dicht bij het Engelse origineel, dat hij zich niet speciaal richt tot jeugdige lezers. Zijn ‘Moeder Hubbard’ is nog geen exclusief kinderboek. Dat is wel het geval in de anno 1860 bij P.M. van der Made te Amsterdam (weer met veertien handgekleurde houtgravures) verschenen uitgave Moeder Hubbard en haar hond, die in 1866 nog herdrukt werd. Het openingsvers zet al meteen de toon: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Moeder Hubbard en haar hond. Amsterdam, P.M. van der Made, [1860].
Vrouw Hubbard had een hond,
De schoonste, die men vond,
Hij sprong dan hier, dan daar;
En kindren! is 't niet raar,
Hij had het grootst verstand
Uit heel het hondenland,
Zoo als gij ras zult zien,
Als gij 't gelooft misschien;
Hij kreeg ook menig beentje,
Hij lustte er ook wel eentje,
De vrouw liep naar de kas
Daar hondjes eten was; -
Dan ach! er was niet meêr
Dat deed vrouw Hubbard zeer.
Ook deze vertaler hanteert een soepel Nederlands, al heeft hij meer woorden nodig dan zijn voorganger en vervalt hij soms tot zekere meewarigheid. Maar de slotregel met verwijzing naar de bijgevoegde hondenprent vergoedt alles: Wat deed nu de arme vrouw,
Toen daar haar hondje lag?
Zij liep door heel het huis,
En riep maar droevig: ach!
Toen ging zij naar een man,
Die kisten maken kan;
Maar 't hondje was niet dood,
Daar staat hij levensgroot.
Intussen waren Hubbard en haar hond als teken van blijvende populariteit in het land van herkomst ook reeds onderwerp geworden voor een toybook, dat wil zeggen: een chromolithografisch prentenboek op kwartoformaat met weinig tekst en zes tot tien paginagrote platen, herkenbaar vooral aan zijn kleurrijke papieren kaft met typografische sierletters en randversiering.Ga naar eind11. Twee Londense uitgevers, George Routledge en Frederick Warne, kwamen hiermee sinds 1865 voor het eerst op de markt en hun toybooks zouden voor de komende vijfentwintig jaar bepalend zijn voor het gezicht van het Engelse kinderboek. Ze verschenen dikwijls gelijktijdig, met dezelfde platen maar vertaalde tekst, ook in andere landen. Zo'n Nederlandse toybook-versie van ‘Moeder Hubbard’ verscheen in 1874 onder de titel De Geleerde Hond bij de in dat genre gespecialiseerde uitgeverij H.C.A. Campagne uit Tiel, met zes kleurendrukplaten uit het lithografisch atelier van L. van Leer te Haarlem. Vrouw Hubbard heet hier Keetje, haar hondje Filax. Om enige indruk van de stijl te geven citeer ik weer het openingsvers: Filax was een fraaije hond,
't Was de huisvriend van vrouw Keetje.
Wat dat dier al niet verstond,
Was warempel geen klein beetje.
Maar zij haalde ook uit haar kast
Menig kluifje voor dien gast.
De hond heeft in deze versie zijn ondeugende, spotzieke trekken ingeruild voor Oudhollandse burgerlijkheid: Zo was hij voor alles rijp.
Stopte na het eten koken
Een regt vaderlandsche pijp,
En ging deftig aan het smoken
Of, zoo 'n burgerman wel doet,
Ging hij Keetje te gemoet.
Ook op de prenten oogt hij als een bedaagde huisvader met bril, even oud haast als zijn bazin. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit de jaren 1870-1890 moeten nog zeker twee andere Nederlandse Hubbard-bewerkingen bestaan hebben, waarvan helaas geen exemplaar is opgedoken: een prentenboekje van de firma De Haan te Haarlem (circa 1880) en een iets jonger zogenaamd shape-book, dat is: een boek in gestanste contouren overeenkomstig het onderwerp (zie hoofdstuk 22). Andermaal betreft het hier een Engelse ‘uitvinding’ uit het laatste decennium van de negentiende eeuw, zodat we bij deze Moeder Goedsloof en haar hondje opnieuw aan een Nederlandse licentie-uitgave moeten denken. Van omstreeks 1875 dateert Oud-Tante Hubbard door J.C.E.G., achter welke initialen zich de huisleraar Joan Christiaan Eleonor Gosler (1822-1886) verborg. Zo kort als de titel is, zo omslachtig vertelt hij aan kinderen Hubbard's belevenissen: ‘Onze tante had een lief huisje met twee kamers. In die eene kamer was een kast, om eten en drinken te bergen dat ze naderhand wou gebruiken. 't Gebeurde wel eens dat die kast al heel povertjes voorzien was, want het kan niet alle dag vetpot zijn, is wel?’. Tot die schokkende conclusie komt ook tante's hond Fidel. Het enige pluspunt van dit oubollige boekje zijn de aardige chromolitho's, al zullen ze misschien ontleend zijn aan een Engelse editie.
Pas in 1891 krijgen we weer vaste grond onder voeten met Moeder Hubbard en haar hondje, ‘op nieuw verteld’ door F.H. (‘Frits’) van Leent (1830-1900). Het is, terloops, de eerste keer dat een Nederlandse kinderboekschrijver zijn naam aan Moeder Hubbard verbonden heeft. Uitgever was opnieuw Campagne te Tiel, terwijl Van Leer wederom voor de chromolithografieën zorgde. Maar het werd allerminst een reprise van De Geleerde Hond: tekst, illustraties en zelfs het grote formaat in oblong folio zijn hier geheel anders. Van Leent begint zijn vertelling op de sprookjesmanier: Eens leefde er een oud moedertje;
Zij had een fraaien hond,
Een hond, die vele kunstjes kon,
En vlug was en gezond.
Hij was haar trouwe metgezel,
Want goed en trouw was hij;
Zij noemde hem haar lieveling -
Vrouw Hubbard heette zij.
[J.C.E. Gosler], Oud-Tante Hubbard. Rotterdam, D. Bolle, [ca. 1875].
niet zo heksachtig afgebeelde Hubbard raakt steeds meer op haar ‘lieveling’ gesteld. En de hond? Daar steekt werkelijk geen ziertje kwaad meer in. Op zijn laatst wordt het zelfs de verteller te gortig. Hij eindigt althans, min of meer hoofdschuddend, zijn vertelling: Maar ach! zij was te dwaas met hem!
Want eens - geloof mij vrij -
Had zij haar lieveling dood gevoerd
Met keur van lekkernij;
En als hij nu gestorven was,
Toen treurde zij zoo zeer;
En gaf zij door een praalgesteent'
Haar vriend de laatste eer.
Aparte vermelding verdienen in deze uitgave de schitterende kleurenplaten.
In de twintigste eeuw lijken Moeder Hubbard en haar hond definitief tot de kinderkamer te zijn afgedaald. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vriendelijke dames als Tine van Berken (1898), J. Bokma de Boer (1906), Marie Hildebrandt (1915), Dora Schramade (1929) en Rie Cramer (1937) ontfermen zich nu over de eens zo bizarre hondengeschiedenis, die onder hun handen soms onherkenbaar verandert in een lief bakerrijmpje. Hoe authentieker verschijnen Hubbard en haar hond dan op de primitieve negentiende-eeuwse centsprenten van onze zuiderburen, waar ze de naam Gaudichon en Zozo dragen.Ga naar eind12. Daar gaat het pas echt vrolijk aan toe: Ah! kijk eens mijn lieve Zozo
Ik breng u eene pint Faro. [...]
Twee fleschen wijn, hoe krijgen wij 't op,
Zozo moet dansen op zijn kop.
Maar zulke volkse aardigheid paste niet in het idioom van onze dames-vertelsters. Ergste voorbeeld van hun literaire karaktermoord is de eigenzinnige bewerking door Rie Cramer, die overigens net als haar illustere voorgangster Sarah Martin voor tekst èn illustraties zorgde. De titel Vrouw Hubbard en haar hondje doet nog het beste hopen, al blijkt Hubbard reeds op de omslag gehuld in een kwasi Volendammer kostuum. Ook het beginsversje blijft nog binnen het gewone stramien:
‘Vierde avond’ uit: Vertellingen van Moeder Trot en haar Katje. Z. Boemel, J. Noman, [ca. 1825].
Oud vrouwtje Hubbard, -
Wat een verdriet! -
Zocht naar een kluifje,
Maar vond het niet.
Vervolgens echter laat Rie Cramer haar fantasie de vrije loop. Over haar illustratiekunst wil ik niet twisten, maar haar tekst dunkt mij van een uiterste geestloosheid. Ze eindigt zo: Toen deden ze samen
Een dansje in 't rond,
‘Wel, Wel’, zei vrouw Hubbard,
‘Waf-woef’, zei de hond!
Tot overmaat van ellende hangt aan de wand nog een maf bordje ‘Lang zal Hij leven’. Het hoeft geen verwondering te wekken dat latere kinderboekschrijvers, die het Engelse origineel misschien niet eens kenden, geen lust meer hebben gevoeld om Moeder Hubbard en haar komische hond opnieuw ten tonele te voeren. | |||||||||||||||||||||||||||||
Dame Trot en haar komische katHet verhaal van Dame Trot and her comical Cat (Londen 1806)Ga naar eind13. lijkt, voor wie ‘Mother Hubbard’ gezien heeft, slechts een herhaling van zetten, hoewel het een minstens zo lange mondelinge voorgeschiedenis kent. Het gaat opnieuw over een huisdier dat zijn bazin verbaast met steeds sterker wordende menselijke vaardigheden. De kat dekt de tafel, zet thee, ontkurkt een wijnfles, speelt kaart, berijdt de hond en kleedt zich als een dame. Telkens als Trot thuiskomt ontdekt ze weer iets geinigs: She went to buy apples,
And sugar and spice.
When she came back,
Puss was fidling to mice.
Zelfs de drukgeschiedenis loopt parallel. Ook ‘Dame Trot’ kreeg onmiddellijk een vervolg, werd nagedrukt en geïmiteerd, in alle mogelijke variaties. Nederland bleef daarbij lang achter, zij het niet zo nadrukkelijk als Duitsland. Een in letterlijke zin eigenaardige bewerking is het rond 1825 bij Noman/Zaltbommel verschenen Vertellingen van Moeder Trot en haar Katje. De tekst is aan het eind gesigneerd Bn., wat heel misschien zou kunnen verwijzen naar de Haagse referendaris Barend Nieuwenhuizen (1771-1840).Ga naar eind14. In elk geval betreft het hier dezelfde bezorgde pedagoog die ook verantwoordelijk | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||
was voor Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje. Uit het voorbericht blijkt andermaal de ambivalente houding van de schrijver tegenover ‘spook- en tooverhistorietjes’. Daarom heeft hij, ‘den veiligen middelweg’ kiezend, enige zedenlesjes toegevoegd aan het verhaal. Bovendien verdeelde hij voor de overzichtelijkheid het boekje in zeven ‘leeslesjes’, één voor elke dag van de week. Slechts enkele plaatjes herinneren ons aan de Engelse Dame Trot. De tekst zelf behelst een rijkelijk artificieel sprookje, waarbij de sprekende kat aan het eind de betoverde prinses Bellarose blijkt te zijn. Pleitbezorgers van de zedenkundige vertelling konden dit boekje zonder al te veel bezwaar aan hun kinderen voorleggen.
Pas in 1838 was het de Amsterdamse schoolhouder J.F.L. Muller die hier de echte ‘Dame Trot’ introduceerde. Dat gebeurde in de vorm van een fraai uitgevoerd prentenboekje in oblong formaat: De kluchtige Poes en het Hondje met zestien handgekleurde litho's. Uitgever was de Amsterdamse kinderboekuitgever Jan Guykens,Ga naar eind15. die slechts drie jaar als zodanig actief was, maar in die korte periode 1835-1838 enkele juweeltjes van kinderboeken produceerde. Ze zijn merkwaardig genoeg bijna allemaal geschreven door Johan Frederik Lodewijk Muller (1800-1896), ‘instituteur’ van een school aan de Prinsengracht. Muller's hoogst originele Alphabetisch Letterkransje (1836) en zijn Nommerkransje (1838) behoren mede door de illustraties tot het allermooiste wat ooit in Nederland op dit gebied het licht zag en kunnen de vergelijking met onverschillig welk buitenlands kinderboek glansrijk doorstaan (zie hoofdstuk 9). Des te vreemder daarom dat over de maker zelf tot dusver niets bekend was.Ga naar eind16. Menigeen moet gedacht hebben dat het hier om een of andere Duitser ging, maar J.F.L. Muller was een geboren Amsterdammer: hervormd gedoopt 25 december 1800 in de Oude Kerk als zoon van de kastenmaker Johannes Muller en Margretha Elisabeth Kohler. Op zijn achttiende jaar slaagde hij met lof voor zijn onderwijzersexamen. Hij trouwde op 23 maart 1822 met Barendina Daame, dochter van de schilder Joseph Daame, die hem vijf kinderen schonk. Tot op hoge leeftijd stond Muller in het bevolkingsregister als schoolhouder vermeld. Hij overleed op 30 maart 1896. Een echte onderwijsman dus, deze J.F.L. Muller, wiens burgerschool in een inspectieverslag van H. Wijnbeek hoog geroemd werd: De beste der jongens- en meisjesdagscholen vond ik die van J.F. Muller, Prinsengracht [tegen]over het Geregtshof. De school werd boven gehouden. De jongens zaten in eene andere
Uit: J.F.L. Müller, De kluchtige poes en het hondje. Amsterdam, J. Guijkens, [1838].
zaal dan de meisjes. Deze laatste werden door twee dochters van Muller onderwezen. De zalen en meubels waren nieuw. Alles had een ordelijk voorkomen. Te zamen waren er ongeveer 100 leerlingen. Behalve in het Engelsch, waarvan de uitspraak gebrekkig was, kwam mij het onderwijs zeer goed voor. Dat der wiskunde mede gerekend.Ga naar eind17. De bekende plaat uit zijn Nommerkransje van een schoolklas met 80 (!) leerlingen in kaarsrechte rijen naast elkaar gezeten is misschien een naar het leven getekende afbeelding van Muller's eigen instituut. J.F.L. Muller moet een echte kindervriend zijn geweest. Zo was hij lid van de ‘Taal- en Letteroefenende Maatschappij: Tot Nut der Jeugd’ te Amsterdam, waaraan hij in 1825 zijn Versjes voor Kinderen opdroeg. Naast het al genoemde schreef of vertaalde hij nog diverse andere kinderboeken, soms samen met zijn collega-onderwijzer C.A.P. Weissmann de Villez.Ga naar eind18. Van zijn hand is ook De kluchtige Aap en het Poesje (1838), een bewerking van The Monkey's frolic (1823) uit Harris' Cabinet of Amusements and Instruction.Ga naar eind19. Aap Martijntje wil hier met alle geweld bonte Mietje de poes scheren, wordt daarbij door de meid gestoord, vlucht met de kat op dak en belandt via de schoorsteen in het huis van een zich ziek wanende buurman. Deze springt van de commotie uit bed en blijkt nu opeens weer te kunnen lopen, waar buurman zelf en de toegesnelde eigenaar van Martijn vreemd van opkijken. Ook de toevallig aanwezige huisdokter is een en al lof voor de aap: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Gij hebt voor buurman meer gedaan,
Dan iemand onzer Professoren
Of dokters immer dorst bestaan.’
Als tegenhanger van De kluchtige Aap en het Poesje verscheen nu in hetzelfde jaar De kluchtige Poes en het Hondje. Vrouw Trot werd voor de gelegenheid vernederlandst tot Grootje Prop, ‘een dame uit d'ouderwetschen tijd’. Zij leeft genoeglijk samen met haar twee huisdieren: Bruin Brak is de eene, een deftig hondje,
Die trouw volbrengt zijn' wakerspligt;
Graauw Mietje is de andere, een aardig poesje,
Op guiterijen afgerigt.
Prop vindt het schitterend wanneer Mietje als een volleerd ‘keldermeester’ de wijnfles ontkurkt en na enkele glazen wijn op haar kop gaat staan. Ook het wat sullige hondje leent zich graag voor een spelletje kaart of een dansje. Maar de poes weet van geen ophouden en verkleedt zich als dame, tot Prop thuiskomt: En werd geducht op haar verstoord;
Doch ras vernieuwde zich de vriendschap,
En deze duurt tot heden voort.
Muller's komische prentenboekjes werden op langere termijn een doorslaggevend succes. Van De kluchtige Poes en het Hondje verscheen rond 1900 nog een negende druk bij J. Vlieger te Amsterdam, alwaar De kluchtige Aap en het Poesje zelfs zijn tiende druk beleefde. Maar Muller zelf en Jan Guykens hebben daar niet meer van kunnen profiteren. Kort na verschijnen heeft Guykens noodgedwongen een punt moeten zetten achter zijn uitgeversactiviteiten. Bij een fondsveiling gingen zijn mooie boekjes voor spotprijzen naar de concurrentie. Guykens heeft er niet lang meer over hoeven treuren. Hij overleed 2 februari 1850. Twintig jaar later, in 1870, publiceerde Jan Goeverneur Moeder Trot en haar Poesje. Eene kluchtige vertelling voor jonge kinderen met waarschijnlijk naar een Engels voorbeeld gekopieerde chromolitho's door P.W. Trap. Het is geen vertaling maar een vrije navolging en men kan merken dat hier een ervaren berijmer aan het woord is: ‘Heb je ooit van je leven!’ dacht Moedertje Trot;
‘Ze breekt me, zoo waar, mijn servies nog kapot!’
Maar spoedig al zag ze, dat dit heel geen nood had,
Want Poes liet niets vallen, wat ze eens in haar poot had.
Goeverneur weet ook de kinderlijke toon aardig te treffen, maar hij kan niet nalaten om zijn ‘kluchtige vertelling’ af te sluiten met een kleine moralisatie. Als Moeder Trot boodschappen is gaan doen, weet Poes ‘door haar vleitaal Tiras [de oude huishond] te bepraten,/ Dat die op zijn rug haar eens rijden zou laten.’ Maar zodra Tiras de thuisgekomen Trot ziet, werpt hij in zijn enthousiasme de kat van zich af: Daar lag nu ons Poesje, gehavend en vuil,
En jammerde met een ontzettend gehuil.
Gelukkig was, dat ze niet erg zich bezeerd had,
Terwijl zij haar pronkzucht voor altijd verleerd had.
Kort daarna verscheen nog een niet minder knappe berijming met dezelfde platen (gespiegeld) maar met andere tekst onder de titel Geschiedenis van Moeder Flora en haar Poesje. Ter vergelijking citeer ik weer de slotpassage: Moeder Flora kwam van verre,
En Kardoes kreeg haar in 't oog:
O, toen was 't een grap te aanschouwen,
Met wat drift hij naar haar vloog;
Poes, die zulke vaart niet wachtte,
Tuimelt van haar rijpaard af,
En ontving van moeder Flora,
Bovendien nog duchtig straf.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vrouw Dribbel en haar koppige bigEen ander succesnummer uit het Engelse repertoire is het als The Old Woman and her Pig bekend geworden prentenboekje, waarvan de oudste uitgave van 1806 dateert. Maar het thema zelf behoort tot het traditionele europese sprookjesgoed.Ga naar eind20. Het is net als The House that Jack built (1820), de Historie van het Huis van Adriaan [1834]Ga naar eind21. en de verwante Geschiedenis van Joosje (1860?)Ga naar eind22. een stapelverhaal met volgende opbouw: Oude vrouw, op weg naar de markt, vindt zilvermunt, waarvan ze een big koopt. Maar bij de terugtocht escaleert de zaak op bizarre manier: het biggetje wil niet over een hek springen totdat hij gebeten wordt door een hond, die niet wil bijten totdat hij gedreigd wordt door een stok, die niet wil slaan totdat hij zelf gevaar loopt door het vuur, dat niet wil branden tot het in de buurt komt van water, dat wil dat eerst een os ervan drinkt, die niet wil drinken tot een slager hem ophangt aan een touw. Op dat punt kantelt het verhaal: de os ontsnapt en drinkt van het water dat het vuur blust dat de stok aansteekt dat de hond slaat die de big bijt die nu gewillig met de oude vrouw huiswaarts gaat. Daar blijkt intussen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Prentenboekje voor kleine Kinderen; voorstellende de Geschiedenis van de oude Vrouw en hare Bigge. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, [1827].
de krentenkoek die op tafel lag door onachtzaamheid van de dienstmeid te zijn opgegeten door de huiskat. Oude vrouw wordt even boos op dienstmeid maar alles eindigt in vrolijkheid. Een reeks platen met onderschrift illustreert deze komische geschiedenis. Het verhaal laat zich naar believen uitbreiden door het tussenvoegen van telkens nieuwe schakels. De ‘gimmick’ zit hierin dat de verteller iedere keer weer die nieuwe tussenschakels in zijn relaas moet meenemen. Een tweede bijzonderheid, die bij het vertalen makkelijk verloren gaat, is het monosyllabisch karakter van de onderschriften. Alle woorden tellen, als het goed is, slechts één lettergreep: ‘Good Dog bite Pig’, ‘Good stick beat Dog’ enz. Dit is, terloops gezegd, ook het geval in De Geschiedenis van Joosje, waar de oude vrouw vervangen is door Baas Jochem. Er bestaan overigens van ‘The Old Woman and her Pig’ diverse uitgaven met allerlei tekstvariaties, maar de kern blijft steeds gelijk: koppigheid tot het absurde toe. De eerste Nederlandse uitgave verscheen in 1827 bij G.J.A. Beijerinck te Amsterdam onder de titel Prentenboekje voor kleine Kinderen: voorstellende de Geschiedenis van de oude Vrouw en hare Bigge. Ze blijkt rechtstreeks te zijn ontleend aan een Engelse editie van 1814, inclusief de 17 handgekleurde stippelgravures.Ga naar eind23. Een tweede druk hiervan bij dezelfde uitgever zag pas in 1845 het licht, wat niet wijst op een gretige ontvangst. Maar dit gekke boekje stond natuurlijk ook volkomen haaks op hetgeen hier gewoonlijk aan brave kinderen werd voorgezet. Bovendien miste de vertaling poëtische kwaliteit. De aanhef klinkt als het latere sprookje van Piggelmee: In een aangenaam oord, bij een lommerrijk woud,
Had men eertijds een aardig net hutje gebouwd.
In dat hutje leefde eenmaal zoo stil en te vreên,
Eene oude vrouw Dribbel gelukkig daar heen.
Maar zij moest eens ter markt en zij liep naar de stad,
Om te koopen eene eend of 'een kip of zoo wat.
Welk een zeldzaam fortuintje! zij vond in het zand
Op den weg, een stuk geld, nog heel nieuw en gerand.
‘Neen! nu koop ik geen' eend’, zeî vrouw Dribbel, vol moed,
Eene big wil ik houden en leven regt goed.
En dus kocht zij dit beestje en zij spoedde naar huis,
Maar een uur was zij zeker nog ver van de kluis,
Toen de big, van het wand'len vermoeid zijnde, stond
Voor een hek, dat zich op den terugweg bevond.
Wat er verder gebeurde zal 't proza u zeggen,
'k Zal dus, hier mijn pen, als poëet, nederleggen.
Omslag van: Geschiedenis van vrouw Dribbel en hare Bigge. Tiel, H.C.A. Campagne, [1873].
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Jufvrouw Ruffel en hare zeven geleerde poesjes. Utrecht, Gebr. Van der Post, [1868].
Tegen het eind schakelt de anonieme vertaler, conform zijn bron, weer over op kreupelrijm. In zijn onderschriften bij de platen zag hij echter geen kans om de puntigheid van het origineel te handhaven. ‘Good Dog bite Pig’ werd zo: ‘Hond! wil je Bigge bijten?’ en ‘Good stick beat Dog’ werd aangelengd tot ‘Stok! wil je honden slaan?’ Jammer genoeg is nog geen exemplaar opgedoken van de Aardige avonturen van een oud vrouwtje en haar biggetje, dat in 1862 bij de Amsterdamse uitgever P.M. van der Made verschenen moet zijn. Deze vertaling bevat slechts zes gekleurde plaatjes en zal dus misschien ook tekstueel korter zijn dan de vorige. De laatste negentiende-eeuwse uitgave, op kwarto formaat, dateert van 1873. Het is De Geschiedenis van vrouw Dribbel en hare Bigge, met twintig opvallende chromolitho platen gedrukt bij Campagne te Tiel. De tekst is nu geheel in proza. Ze begint als volgt: ‘In zeker dorpje, de naam doet niets ter zake, woonde eene vrouw bij hare buren algemeen onder den naam van vrouw Dribbel bekend, van wier ontmoetingen en voortreffelijke hoedanigheden ik u een en ander wil vertellen.’ Deze bewerker - mogelijk dezelfde die in 1874 voor Campagne De Geleerde Hond schreef - heeft zich kennelijk gebaseerd op de Beijerinck-vertaling. Dezelfde namen en identiek woordgebruik laten dat duidelijk zien. Maar hij heeft die tekst ook uitgebreid of nader toegelicht. Vrouw Dribbel bijvoorbeeld krijgt hier een uitvoeriger persoonsbeschrijving. Ze is goed zestig jaar maar nog kras ter been. Dribbel heeft de goede gewoonte om flink rond te kijken en daarom vond zij ook die zilveren gulden. Het effect van die verklarende toevoegingen is wel dat het karakter van de oude vrouw gewoner, huiselijker wordt, terwijl ook het avontuur met die gekke big van haar zijn scherpe kantjes kwijtraakt. Deze observatie is niet zonder belang, omdat ze laat zien hoe men in Nederland in de negentiende eeuw gereageerd heeft op het misschien wezensvreemde genre van het nonsensicale prentenboek, dat sedert 1805 onze braafmoraliserende kinderlectuur dreigde binnen te dringen. Negeren was één manier, beter was zodanig bewerken dat het enigszins paste in de sfeer van de Hollandse huiselijkheid. Zo bezien zijn die Nederlandstalige komische prentenboekjes minder vreemd dan ze lijken.
Intussen vormen deze prentenboekjes over Moeder Hubbard, Moeder Trot en Vrouw Dribbel nog maar de voorhoede van een hele reeks antropomorfische dierenverhalen die iedere verzamelaar van oude kinderboeken tegenkomt maar waar de literatuurhistoricus niet goed raad mee weet. Over de schrijvers en illustratoren tasten we meestal volledig in het duister, hoewel de vele herdrukken getuigen van een langdurig succes. Men zou deze meestal oblongvormige prentenboeken, waarin dieren de hoofdrol spelen, naar hun teneur in vier categorieën kunnen verdelen: 1. volstrekt nonsensikaal in de trant van ‘Hubbard’ en ‘Trot’; zo bijvoorbeeld nog: Jufvrouw Ruffel en hare zeven geleerde poesjes. Met 15 plaatjes. Utrecht, Gebr. Van der Post, [1868], een bewerking van Dame Wiggins of Lee and her Seven Wonderful Cats (1823),Ga naar eind24. met volgende aanhef: Juffrouw Ruffel van 't Meer,
Was wel oud, maar niet krom,
Steeds met de naald in de weer
Of aan de wasch, in een kom.
Tegen ratten en muis
Ging ze duchtig te keer,
En zeven katten in huis
Hield Juffrouw Ruffel van 't Meer.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sim-Simse bekogelt een koopman met zijn eigen appels uit: De kluchtige en zonderlinge avonturen van Sim-Simse, een aap der apen. 3e druk. Amsterdam, G.W. Tielkemeier, [ca. 1835].
Dit zevental gaat naar school, rijdt schaats, redt een lam en doet bij dit alles juffrouw Ruffel en ons van de ene verbazing in de andere vallen. 2. kluchtige uitlopers van de oude dierenfabel, met als bekendste voorbeelden:
Hond en poes laten zich mooi bedienen door meid en knecht uit: De Geschiedenis van mijnheer Kardoes en mejuffrouw Muizenschrik. Vierde druk. Gouda, G.B. van Goor, [ca. 1850].
Komt liefjes! let eens op, dan zal ik u verhalen
Van meester Sim, een' aap, en hoe hij het verstond
Om met veel listigheid zijn poetsen uit te voeren,
Maar hoe hij ook daarvoor kastijding ondervond.
Leert uit zijn voorbeeld dan, ja! daarop moogt gij letten,
Dat hem die 't kwade doet en goeden raad veracht;
Hoe hij dat kwaad ook dekk' door lopen en door streken,
Toch eenmaal strenge straf voor al zijn kwaadddoen wacht.
3. meer moralistisch dan komisch, bijvoorbeeld:
4. satirisch, bijvoorbeeld het elders besproken prentenboek van Agatha: De partij van Fidel en Fidelia. Rotterdam, Jacs. G. Robbers, [1870].
Het uit achttiende-eeuwse volks- en kinderprenten zo bekende thema van de verkeerde wereld (met spinnende varkens enz.) komt in deze komische prentenboekjes niet meer voor. Ook vinden we hier nog niet die wat zoetelijke dierenliefde die zich in laat-negentiende-eeuwse prentenboeken manifesteert. Op afstand het best, zowel tekstueel als illustratief, is Avonturen van een aardig Poesje. Gouda, G.B. van Goor, [1859] in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Avonturen van een aardig Poesje. Gouda, G.B. van Goor, [1859].
oblong octavo met 12 handgekleurde litho's, eveneens verschenen als Poes in de val! Leerzame Historie voor Kinderen. Amsterdam, P.M. van der Made, [1858] in kwarto formaat met andere tekst maar met dezelfde illustraties in houtgravure. Bovendien werden deze illustraties heel nauwkeurig op twaalf glasplaten voor de toverlantaarn overgeschilderd, zodat poesjes avonturen ook nog eens in de huiskamer vertoond konden worden.Ga naar eind26. Het verhaal opent betrekkelijk onschuldig: braaf jong poesje leert van haar moeder eerst spinnen en daarna muizen vangen: ‘kijk! zei ze, “doe nu net als ik, kind!” - En zamen sprongen zij op 't muisje los, dat door het kleine ding netjes gevangen werd. Of moeder en kind ook in haar schik waren!’ Maar dan krijgt Poesje een vreemde kater-vrijer aan de deur die haar uitnodigt voor een dakwandeling. Poes zegt dat ze van haar moeder het huis niet uit mag, maar vrijer betoogt dat dak ook deel van huis is. Ze zwicht voor deze redenatie en ze gaan samen stappen. De volgende morgen wordt de kennismaking voortgezet in de tuin, ‘want die behoort eigenlijk ook tot het huis’. Daar moet poes de vreemde kerel helpen om af te rekenen met een oude spreeuw met wie hij overhoop ligt. Helaas valt de spreeuw daarbij dood neer en dan is het maar het beste hem op te eten. Al gauw komt het nu van kwaad tot erger. Samen plegen ze een overval in het kippenhok. Maar als poes om haar zelfstandigheid te tonen ook de kanarievogel uit zijn kooitje haalt, wordt ze door haar baas bij de lurven gevat en achter slot en grendel gezet. ‘Het daglicht ziet ze nog, ja, maar enkel door de tralies van 't keldervenstertje heen, en daar kinderen, kunt gij ze menigmaal zien zitten, en wel op de Kleiweg, wijk E, No. 99, te Gouda, waar die groote, mooije boekwinkel is.’ En van de vreemde kerel heeft niemand ooit meer gehoord. Het aangegeven adres blijkt dat van uitgever G.B. van Goor, een mooi staaltje van sluikreclame in een kinderboek. De firma Van Goor heeft in dat jaar nog een ander prentenboekje uitgegeven dat wat stijl en illustraties betreft sterk lijkt op Avonturen van een aardig Poesje en vermoedelijk dus dezelfde herkomst heeft: Historie van Karró, een' regt ondeugenden hond [1859]. kl. kwarto met lithografische omslag en 18 handgekleurde litho's.Ga naar eind27. Ook nu begint alles idyllisch. Karró leidt een leventje als een prins, ‘want hij had een goeden, braven heer, allerbest eten en mogt op eene matras in den warmen gang slapen.’ Maar hij kan het ondanks herhaalde waarschuwingen niet laten om elke bezoeker of voorbijganger aan te vliegen: het melkmeisje, de slager, schooljongens, de schoorsteenveger, de brievenbesteller en zelfs mijnheer de stafofficier. Dat gaat net zolang door totdat alle getroffenen tesamen de tegenaanval inzetten. Karró wordt duchtig afgeranseld en tot overmaat van ramp door zijn baas verkocht aan een boer. Daar zit hij nu kaalgeschoren in een smerig hok bij slechte aardappelen en zure melk. De meesterlijk getekende plaatjes illustreren hier een even vlotte als geestige tekst. Des te frappanter daarom dat deze juweeltjes geheel aan de aandacht van Daalder en andere geschiedschrijvers van het Nederlandse kinderboek ontsnapt zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
BijlageNederlandse bewerkingen van ‘Mother Hubbard’
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse bewerkingen van ‘Dame Trot’
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse bewerkingen van ‘The History of the Old Woman and her Pig’
Uit: Historie van Karró, een' regt ondeugenden hond. Gouda, G.B. van Goor, [1859].
|
|