Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
4
| |
[pagina 67]
| |
tussen 1807 en 1816, waarbij 1814 met 29 werken het onbetwiste topjaar is. In die periode geeft hij ook het merendeel van zijn kinderboeken uit. Vooral ten tijde van Lodewijk Napoleon zullen zijn zaken gefloreerd hebben, want Maaskamps uitgaven waren voornamelijk gericht op een verfijnd-aristocratisch publiek, mede door hun fraaie prentillustraties. Zijn contacten met de in Holland woonachtige Engelse kunstschilder Charles Hodges zullen daaraan zeker hebben bijgedragen. Deze laatste maakte ook het staatsieportret van de koning. In twee reisverslagen van buitenlandse bezoekers aan Amsterdam wordt Maaskamp met name genoemd.Ga naar eind9. Robert Stevenson of Edinburgh, Civil Enginer, zegt in zijn Journal of a trip to Holland, and part of Flanders, in the months of July and August 1817: ‘Among other business, a convenient time was allotted for visiting the bookseller's shops; but there, as at Rotterdam and Leyden, I was also disappointed in procuring the books which I inquired for [...]. We happened, however, to be particularly introduced to M. Maaskamp, a bookseller of eminence, near the palace, who is acquainted with english manners, and what was got from him was at very reasonable prices.’ (Letter XIII, p. 47). In een ander verslag van een Tour in Holland in the year MDCCCXIX [Londen z.j.] door Sir John Murray lezen we: ‘The Kalverstraat is the Bond Street of Amsterdam, and abounds in excellent shops. The China-shop of Madame Dubois is rich in the finest East Indian China. Dufour has a large collection of French books; and Maaskamp is a print and bookseller on a large scale’ (p. 120).
Hoewel hij zich in zijn uitgaven duidelijk richtte op kapitaalkrachtig kopers, wist Maaskamp door handig in te spelen op de steeds wisselende politieke omstandigheden, ook het gewone publiek te bereiken. Toen het bericht kwam dat de Russische legers in aantocht waren, bracht hij in 1813 aanstonds een Hulpboekje om de Russen en kosakken goed te verstaan op de markt. Voor alledaags gebruik stonden hier in fonetisch schrift zinsneden als ‘de tafel is gedekt’ of ‘een mooi meisje kussen’. Toch moeten Maaskamps zaken vanaf ca. 1818 achteruit zijn gegaan. Nadat hij zijn huis ‘Dam no. 1’ in 1821 verkocht heeft, verhuist hij in 1824 naar de Nieuwendijk, waar hij ook nog verschillende keren van huisnummer wisselt. In 1829, vijf jaren voor zijn dood, draagt hij een prentwerk op aan zijn geboortestad Vollenhove, waarvan alleen het begeleidend schrijven bewaard bleef. De Koninklijke Bibliotheek bezit verder een aan hem geadresseerde brief van 1 juni 1815 door Maximiliaen Louis van Hangst, baron d'Yvoy van Mijdrecht (1753-1831), een militair en historicus die tevens kamerheer was van de Prinses van Oranje. In deze laatste functie meldt hij Maaskamp dat Hare Koninklijke Hoogheid heeft ingestemd met zijn verzoek om een tekst van haar te mogen plaatsen onder een kunstplaat, door W. van Senus onder zijn directie vervaardigd.Ga naar eind10. Maaskamp gaf naast boeken ook prenten uit, waaronder veel portretten, bijvoorbeeld van Prins Willem V, Prinses Wilhelmina, Koning Willem I en zijn gemalin Frederika Louisa Wilhelmina, Prinses Marianne, keizer Napoleon en Joséphine, van militaire bewindvoerders als D.H. Chassé, J.H. van Kinsbergen en van toneelspelers als Mevr. Ziezenis. Kramm vermeldt nog dat het portret van Admiraal de Winter door E. Maaskamp getekend en geschilderd werd, waarnaar Hodges het in prent bracht.Ga naar eind11. Evert Maaskamp overleed 31 januari 1834, 64 jaar oud, op de Nieuwendijk nr. 4 te Amsterdam. Zijn vrouw en hij hadden 10 december 1799 voor notaris Decker een mutueel testament gemaakt. De weduwe vroeg echter na het overlijden van haar man beneficie van inventaris aan. De nalatenschap bedroeg f 1.315,45. Op 24 november 1835 werden bij De Zon in Amsterdam zijn boeken, prenten, kaarten en koperen platen geveild.Ga naar eind12. Maaskamp sprak kennelijk nog lang tot de verbeelding want in 1938 verscheen te Amsterdam een roman over hem door Ro van Oven: Op den Dam no. 1. Hoewel er waarschijnlijk wel enig archiefonderzoek voor werd gedaan is Van Ovens boek een vie romancée gebleven.Ga naar eind13. | |
Het boekenfonds MaaskampTussen 1802 en 1833 gaf Maaskamp ongeveer 140 boeken uit, waaronder sommige in steeds variërende edities of vertalingen. Zijn fonds bevat werk van enkele Nederlandse (geschied)schrijvers als Martinus Stuart, Cornelis van der Aa en Jan Roemer; verder bewerkingen van diverse Franse, Engelse en Duitse auteurs, bijvoorbeeld van Ludwig Alberti over de Kaffers in Zuid-Afrika of van A.F.F. von Kotzebue over politieke gebeurtenissen uit die tijd. Voor de illustraties gaf Maaskamp dikwijls opdrachten aan gerenommeerde kunstenaars onder wie W. Greeven, J. Kuyper, L. Portman, D. Koning, J.W. Caspari en W. van Senus. Bij zijn uitgaven voor kinderen is vaak sprake van vertalingen uit het werk van ‘pedagogen’ als J.N. Bouilly, H. Seidel en Carl Philipp Funke. De illustraties in deze boeken zijn soms door hem zelf getekend,Ga naar eind14. soms overgenomen van de originelen. Van enkele boeken zou hij ook de auteur kunnen zijn. | |
[pagina 68]
| |
Het Angorische konijn uit: Museum voor de jeugd, met gekleurde afbeeldingen. Tweede stuk. Amsteldam, E. Maaskamp, 1806.
Op zijn naam althans staat een Handleiding voor jonge kunstenaars uit 1823 en de Reis door Holland (1806-1807) met topografische platen, kostuums en kaarten, in 1815 nog gevolgd door een Reis door Belgïe. De stad Amsterdam kreeg herhaaldelijk zijn speciale aandacht, hetzij in de vorm van een Nieuwe Atlas of Stadsalmanach, hetzij in een Adresboek of uitvoerige Beschrijving. Maaskamp schrok er ook nooit voor terug om kostbare werken met gekleurde platen uit te geven. Behalve in reisbeschrijvingen en volkenkunde was hij zeer geïnteresseerd in ‘modeboeken’. Een eerste titel van deze soort luidde: Afbeeldingen van de kleeding, zeden en gewoonten in de Bataafsche Republiek, met den aanvang der negentiende eeuw (Amsterdam 1803-1807).Ga naar eind15. In dit prestigieuze prachtwerk liet hij de kostuums tekenen en kleuren door niemand minder dan Jan Willem Pieneman, terwijl ze in prent gebracht werden door Lodewijk Portman onder directie van Jacques Kuyper. En naar gelang de politieke constellatie van kleur veranderde, veranderde de uitgever het ‘Bataafsche Republiek’ uit de titel in: ‘het Koninkrijk Holland’, of in: ‘Holland’ tout court. De invloed van Maaskamps kostuumprenten werkte nog door in een kinderboek uit 1857: Nederlandsche kleederdragten. Nieuw Prentenboek voor de Jeugd ('s-Gravenhage, D. van Lier). De ‘Bedienaar van begrafenissen’ hierin is een regelrechte volkse afstammeling van Maaskamps prent nr. 3 ‘De Aanspreker’. Verder gaf Maaskamp van 1807 tot 1810 het modetijdschrift Elegantia, of Tydschrift van Mode, Luxe en Smaak voor Dames uit, opnieuw voorzien van fraaie, handgekleurde prenten, voor de prijs van f 9 per jaar. Dames konden overigens ook bij hem terecht voor almanakken of toiletgeschenken. In 1811 verschijnt een kostuumboek voor weer een andere categorie lezers/kijkers: Uniformen van de Gardes d'Honneur van de onderscheiden corpsen in de Zeven Departementen van Holland, opgerigt tot de ontfangst van Zijne Majesteit den Keizer en Koning. De titel is in de Franse en Nederlandse taal, terwijl het werk twaalf grote platen bevat. Praktischer maar weinig spectaculair zijn Maaskamps uitgaven over Franse en Hollandse munten, procuratiën voor cargadoors, tarieven van douanes en een tabel van goud- en zilverwerken. Zijn kinderboeken daarentegen sluiten weer dichter aan bij zijn oogstrelende kostuum- en reisboeken. Het fonds Maaskamp bevat in totaal 17 kinderboeken, waarvan het merendeel tussen 1806 en 1812 uitkwam. Het prijsniveau lag behoorlijk hoog, bijvoorbeeld drie deeltjes ongekleurd: f 3.20; gekleurd: f 4.20; of bij een ander drietal met aquatinten: f 4.50. De meeste van deze titels behoren tot de educatief-encyclopedische prentenboeken. | |
Educatief-encyclopedische kinderboeken bij MaaskampStreefde Comenius in zijn Orbis Pictus er nog naar om de hele wereld met God als middelpunt af te beelden en te beschrijven, aan het einde van de achttiende eeuw en vooral in de negentiende eeuw brengt de voortgaande ontwikkeling zoveel nieuwe uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen op het terrein van natuurkunde, geografie en techniek, dat een totaaloverzicht bijna niet meer mogelijk was. Men koos doorgaans liever voor een enkel gebied dat grondig en breed werd uitgespit, zodanig zelfs dat we ons nu haast verbijsterd afvragen: werd een kind niet overspoeld door al die feitjes en details? Omdat zo'n boek voor kleine lezers wel aantrekkelijk moest blijven kreeg het fraaie handgekleurde, gegraveerde (later gelithografeerde) platen. Mondelinge toelichting door de opvoeder achtte men vanuit pedagogisch standpunt van groot belang, zodat de bij de platen horende tekst beknopt kon blijven. Bij deze educatieve kinderboeken was de natuurlijke historie, en dan vooral dierkunde, het meest populaire onderwerp. Daarna volgden de bloemen en vruchten, beroepen of mythologie. Het eerste boekje van deze soort dat bij Maaskamp in 1806 verschijnt heet: Museum voor de Jeugd (eerste en tweede stukje), een bewerking van Der neue Jugendfreund. Ein lehrreiches Buch für Kinder (1806).Ga naar eind16. Het voorbericht opent met de uitspraak: ‘Prenten hebben de | |
[pagina 69]
| |
Germaan, Duitser, neger, Turk en Chinees, uit: Galery van Afbeeldingen voor de Jeugd. Tweede stuk. Amsteldam, E. Maaskamp, [1807].
grootste aantreklijkheid voor kinderen, gelijk algemeen bekend is’. De samensteller heeft dan ook goede afbeeldingen uitgekozen en geeft daarbij een korte uitleg. De titelprent van dit ‘Museum’ - hier in de betekenis van verzameling - illustreert deze inleidende tekst: in een kamer zit een jonge vrouw aan tafel met een baby op de arm. Een kereltje met een boek staat naast haar en kijkt vragend naar haar op terwijl ze kennelijk uitleg geeft. Tegenover de moeder zit een klein meisje te breien. Ook zij luistert aandachtig. De twee delen van dit ‘Museum’ zijn breed van onderwerp en behandelen telkens een centraal thema, zoals het water, het rundvee, het ijzer of de stenen. Vervolgens wordt gesproken over alles wat daarmee samenhangt, de verschillende verschijnselen of producten. De tekst verwijst dan via een nummer naar diverse afbeeldingen die samen bij elkaar op een pagina staan. Zo zien we bij het onderwerp de zijdeworm, eerst een rups op het blad van een moerbeiboom, dan het zich inspinnen op een donkere plek. ‘Dit spinsel is de zijde die men afhaspelt, eer de pop tot een' vlinder wordt.’ In zijdeweverijen weeft men met die draden een halsdoek (114) of fraaije dameskleding (115) en zelfs een luchtballon is van deze stof gemaakt (116). Bij een volgende afbeelding ziet men een Angorisch konijn (117), ook wel zijdehaas genoemd. Deze dieren komen uit Turkije en staan bekend om hun lange, zijdeachtige haren. Die worden, zonder dat het dier daaronder lijdt, om de zes weken ‘geplukt’, en groeien dan weer aan. Men gebruikt het haar voor het maken van handschoenen (118) of
Luchtpomp en Maagdenburger halve bollen uit: Galery van Afbeeldingen voor de Jeugd. Tweede stuk. Amsteldam, E. Maaskamp, [1807].
onderrokken (119), maar het is vooral geschikt voor het vervaardigen van een ‘hoge zije’ of hoge hoed (120). De onderwerpen in de Galery van Afbeeldingen voor de jeugd, vergezeld van 't noodige onderrigt ter beoefening van natuur en kunst, in poëzy en proza uit 1807, eveneens in twee deeltjes, beperken zich evenmin tot een bepaald gebied maar vertonen een zeker los verband. Naast een plaatje met een aantal afbeeldingen van bijvoorbeeld de vier elementen, de vier seizoenen of van enkele beroepen staan nu op de tegenoverliggende bladzijde bovendien de namen in het Nederlands, Frans, Engels en Duits. Een voorbeeld is bijgaande illustratie van diverse volkeren als de Duitser, de Germaan, de Moor, de Turk en de Chinees. Ernaast vindt men dan: Duitscher, l'Allemand, the German, Der deutsche enz. Deze Galery is een vertaling van Neuer orbis pictus uit 1804 door H. Seidel. In het voorwoord zegt Seidel dat hij een viervoudig doel nastreeft: de kinderen een nuttig tijdverdrijf geven, de mogelijkheid om plaatjes na te tekenen, om al spelende woorden te leren en ten slotte aan ouders en meesters een soort handleiding te bieden voor ‘onderwijzende gesprekken’. Aan de Nederlandse vertaling zijn nog toegevoegd: een zesregelig versje waarin de kernwoorden verwerkt zijn en een drie bladzijden tellende uitleg. Het aantal platen is in vergelijking met het Museum uit 1806 toegenomen van 33 naar 40. Die extra afbeeldingen hebben alle te maken met één thema: de mechanica of werktuigkunde. We zien hefbomen, een korenmolen, een horloge, een brandspuit, de Maagdenburger halve bollen en een | |
[pagina 70]
| |
Uit: Aanschouwlijk Onderrigt voor de eerste aandacht der Kinderen. Amsterdam, E. Maaskamp, [1812].
De Phatagin, de Philander en de Sarigue uit: Warande van vreemde dieren. Eerste deeltje. Amsteldam, E. Maaskamp, [1809].
De doodskopvlinder en zijn rups uit: Museum van Natuurlyke Historie voor kinderen. Derde deel. Amsterdam, E. Maaskamp, [1808].
electriseermachine. In dit laatste gedeelte zijn de benamingen in de vreemde talen achterwege gelaten, evenals de rijmpjes. Op dezelfde manier samengesteld, maar veel eenvoudiger en bedoeld voor heel jonge kinderen is het lilliputboekje Aanschouwlijk onderrigt voor de eerste aandacht der kinderen (1812): ‘In 36 naar het leven gekleurde, en op de letters van het ABC toepasselijke plaatjes. Zijnde de letters in verschillende formaten, de benamingen in het Hollandsch, Hoogduitsch, Fransch en Engelsch, ter oefening in die talen, en de getalmerken met doelmatige afbeeldingen voorzien’.Ga naar eind17. Op de rechterbladzijde staat een letter van het alfabet in hoofdletter, sier- en kleine letter met de afbeelding van een dier: bijvoorbeeld: F Faisant, J Jocko (waarmee een mensaap wordt bedoeld). Op de linkerpagina vindt men dan de Hollandse en buitenlandse benamingen onder elkaar. Hierna volgen de getallen van een tot en met tien. Bijvoorbeeld: IV Vier 4 met het plaatje van vier Grenadiers op de rechter pagina; links weer de termen in de vreemde talen. Het geheel eindigt op bladzijde 78 met de cijfers 1, 5, 10, 50, | |
[pagina 71]
| |
Letter P en letter J uit: Zakboekje voor de Jeugd, of eerste onderrichting van het kiemend en toenemend verstand, door aanschouwing van voorwerpen in de natuur. Amsterdam, E. Maaskamp, [1807].
100, 1000, 10.000, 100.000, 1000000: 1 millioen. Het is tegelijk een ABC boekje, maar door de namen in een vreemde taal toch meer bestemd voor slimme kinderen uit gegoede milieus. Helemaal toegespitst op één thema, namelijk dieren, is het driedelige Museum van Natuurlyke Historie voor kinderen, behelzende eene beknopte beschrijving der viervoetigen, vogelen, visschen, insekten en andere zoo wilde als tamme dieren (1807-1808). Het totaal heeft 30 ‘naar het leven gekleurde’ prenten waarop 139 beesten zijn afgebeeld. Titel en tekst zijn in het Frans en het Nederlands. De Warande van vreemde dieren (1809-1810), ook in drie deeltjes, vormt een vervolg hierop. Kwamen in het Museum van Natuurlyke Historie vooral Europese diersoorten aan bod, nu gaat het om beesten uit verre landstreken, als de phatagin, de philander en sarigue, of, wat bekendere namen, de ijsbeer en de zeehond. Het is duidelijk dat dit laatste werk voor oudere kinderen bedoeld was. Bepaald dierengedrag dient tot model voor de mens. De sarigue (een soortkangoeroe) bijvoorbeeld heeft een buidel tussen haar achterpoten. Wanneer ze voedsel gaat zoeken verbergt ze haar jongen in die zak om ze te beschermen tegen uitgehongerde beesten; spelen de jongen in het gras en ruikt of hoort de moeder onraad: hup in de zak; zo bezorgd en teder is dit dier. En dan volgt in de Warande anderhalve pagina tekst met een fabel van de dichter J.P. de Florian, waarin deze de sarigue ten tonele voert als model van moederliefde. Een aantal prenten uit dit boek werd opnieuw gebruikt in De kleine Linneus, een uitgave bij de Gebroeders van Arum te Amsterdam in 1826. Als goed uitgever streefde Maaskamp niet alleen naar een fraaie presentatie voor zijn kinderboeken, opzet en inhoud moesten ook pedagogisch verantwoord zijn. ‘De kinderen bekomen het begrip der dingen door het gezigt; hoe afwisselender de voorwerpen zijn hoe meer indruk zij op het jeugdig gemoed maken’. Dit citaat uit het voorbericht van Zakboekje voor de Jeugd, of eerste onderrichting van het kiemend en toenemend verstand, door aanschouwing van voorwerpen in de natuur uit 1807 repeteert de al in de titel geformuleerde doelstelling. Het alfabetisch gerangschikte boekje telt een reeks platen waarop, zonder veel verband, diverse zaken zijn afgebeeld die allemaal beginnen met dezelfde letter; op de tegenoverliggende pagina worden in vier | |
[pagina 72]
| |
De peer uit: Vruchtmandje voor de Jeugd. Amsterdam, E. Maaskamp, 1809.
talen de namen gegeven, terwijl daarna nog een bladzijde tekst volgt. Zo wordt het hele alfabet afgewerkt. Bijvoorbeeld bij de letter D ziet men op het plaatje rechts een das, degen, dorsvleugel, duif. Links vindt men de namen in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Daarna volgt enige uitleg, in deze trant: ‘De das is een lui, valsch, schuw en stinkend dier, hetwelk zich in de bosschen en afgelegen oorden ophoudt, en den meesten tijd met slapen doorbrengt’. In totaal bevat het Zakboekje 23 platen (de letters I, Q en X worden overgeslagen) en een titelprent van een wakkere haan. Hierop aanhakend waarschuwt het openingsvers in de slotregel: ‘Wie vroeg iets nuttigs leert, heeft laat daarvan nog vrucht’. Verrassender klinkt een andere informatie uit het voorbericht: ‘Daar dit boekje naar de methode van den beroemden Pestalozzi ingericht is, kan men de kinderen uit hetzelve tevens de letters doen kennen en onmiddelijk leren lezen, zonder hen met het verdrietige b, a, ba te pijnigen, hetgeen men spellen noemt, doch indedaad niets anders dan onnutte tijdverkwisting is’. Het is wel frappant dat Pestalozzi, die zich vooral richtte tot de volksklasse, hier in een duur boekje (f 2.40) voor kapitaalkrachtige kopers als pedagogische vlag moest dienen. Achtereenvolgens in 1808 en 1809 verschijnen er bij Maaskamp twee boekjes met een voorwoord van Jan Roemer, remonstants predikant te Nieuwkoop, getiteld: Bloem-korfje voor de Jeugd. Of beschrijving en afbeelding der Bloemen, tot eene beoefening der Natuur in alle Jaargetijden en Vruchtmandje voor de Jeugd. Of Beschrijving en afbeelding der Boomvruchten, tot eene beoefening der Natuur in alle Jaargetijden. Het bloemkorfje is een bewerking uit het Frans van La Corbeille de Fleurs: ouvrage de botanique et de littérature [...] destiné aux jeunes demoiselles. De schrijver is Louis François Jauffret. Het vruchtmandje komt eveneens uit het Frans en werd bewerkt naar Le Panier de fruits ou descriptions botaniques et notices historiques des principeaux fruits cultivés en France, ouvrage destiné aux jeunes gens. Beide werkjes verschenen bij Perlet te Parijs in maandelijkse afleveringen vanaf mei 1806 tot april 1807 en waren versierd met 24 platen door Maradan naar Prêtre.Ga naar eind18. In de Nederlandse uitgaven (beide in twee stukjes) zijn de versjes en verhalen vervangen door populair-wetenschappelijke beschouwingen over groeiplaats, bloeiwijze of bladvorm van de afgebeelde bloemen en vruchten. De gravures, telkens achttien in totaal, zijn buitengewoon fraai getekend en van de plaat gekleurd. De boekjes kostten destijds dan ook liefst f 5. De recensent in de Algemeene Vaderlandsche Letteroeffeningen van 1809 bespreekt vijf bij Maaskamp verschenen kinderboeken. Als laatste noemt hij het Bloem-korfje: ‘Eindelijk, het Bloemkorfje neemt een hoogeren rang in, en zal niet slechts der rijpere jeugd, maar ook vooral der schoone Sekse bij het Borduurraam en het Penseel welkom zijn’ (p. 678). Zo'n boekje was dus multi-functioneel! Het Vruchtmandje kreeg volgens Saakes en de Alphabetische Naamlijst van Boeken (p. 516) ca. 1811 nog een herdruk, nu bij F. Kaal te Amsterdam met zestien platen. Een kinderboek dat naar de titel te oordelen eveneens tot het educatief-encyclopedisch genre behoort is het Magazijn van afbeeldingen tot opwekking van de leeslust en aankweking van het ontluikend redeneervermogen en gezond verstand, in IV stukjes. Het verscheen van 1808-1809 bij Maaskamp.Ga naar eind19. Helaas is hiervan tot nu toe geen exemplaar te voorschijn gekomen. Wel wordt het geprezen door de al eerder genoemde recensent die zegt dat ‘met oordeel de gelukkigen middelweg gehouden [is] tusschen de stijl voor volwassenen en die | |
[pagina 73]
| |
kinderachtige taal welke de kinderen zelve walgelijk is’. Het dient voor kinderen van zes tot acht jaar en iets ouder en ‘de plaatjes, in menigte voorhanden, zijn lief en uitlokkende’.
Tegenwoordig denkt men bij jeugdlectuur niet direct aan boeken met verhalen over Griekse en Romeinse goden. Maar in de achttiende en ook in de negentiende eeuw lag dat anders. Er bestonden toen diverse werkjes voor jongeren waarin deze mythen verhaald werden, zoals van Petrus Laurenberg (BNK 394-397), Christiaan Tobias Damm (BNK 383-384), of Friedrich Gedike (BNK 385-387). Het hoorde bij de opvoeding, zeker van kinderen uit de hogere standen, om kennis te nemen van deze, soms pikante goden- en heldengeschiedenissen. Zoiets was niet alleen dienstig voor het verstaan van de klassieke literatuur maar ook om de voorstellingen op schilderijen en penningen of de klassieke sculpturen beter te kunnen begrijpen. Maaskamp speelt duidelijk in op deze behoefte met Mythologie, of Godenleer voor jonge lieden (1809-1812) door Carl Philipp Funke (1752-1807). Het is een vertaling uit het Duits van zijn Mythologie für Schulen und Liebhaber der Wissenschaft die posthuum in 1808 verscheen.Ga naar eind20. De Nederlandse uitgave van het eerste deeltje heeft 16 afbeeldingen in aquatint, waarbij op een rechthoekige achtergrond een zwart ovaal is getekend met daarin oranjekleurige voorstellingen van een god of godin, in omtrekmanier. Een tweede deel is nooit verschenen. In de inleiding wordt de vraag gesteld: Was het mogelijk dat verlichte wijsgeren als Socrates en Plato deze mythen voor waarheid hielden? En het antwoord luidt: ‘gewis niet’. De schrijver ziet de godengeschiedenissen als fantasieverhalen, die echter tot de literatuur van de antieke oudheid behoren en als zodanig culturele waarde bezitten, van belang voor de vorming van jongeren. De eerste afdeling bespreekt de Griekse goden, van Saturnus tot Mercurius, van Cybele tot Diana. Aan de Romeinse goden is men in de Nederlandse versie kennelijk niet meer toegekomen. Funke vermeldt zowel de negatieve als de positieve karaktertrekken van de goden, opdat de jeugd het onderscheid tussen goed en kwaad leert begrijpen. Sedert Winckelmann werden de Antieken bewonderd om hun ‘edle Einfalt und stille Grösse’. Daaraan beantwoorden de voorstellingen, naar het model van Griekse vazen in omtrektekening; juist door de zuivere lijn worden de mythologische figuren het beste weergegeven. Een laatste bij Maaskamp in 1809 en 1811 verschenen boekje in dit educatief-encyclopedische genre draagt de
Uit: Mythologie, of Godenleer voor jonge lieden. Amsterdam, E. Maaskamp, [1808].
titel: Museum der voornaamste uitvindingen en nuttige ontdekkingen. In de Wetenschappen en Handwerken, eerste deel. Het tweede deel heeft behalve dezelfde titel ook nog een gedrukte ondertitel: Museum der merkwaardigste ontdekkingen en uitvindingen van vroegere en latere tijden. Alphabetisch beschreven voor jonge lieden. Uit het Hoogduitsch, vertaald door A. Fokke Sz. IIe deeltje: H-P. Het werk is geïllustreerd met een titelvignet voor elk deel en respectievelijk 14 en 11 aquatinten.Ga naar eind21. Beide delen zijn op de rose en lila gekleurde voor- en achterplatten versierd met een stippelgravure. Bij deel I zien we een muze met krans in het haar die bloemen over een altaar strooit, bij deel II een vrouw met kind, zittend onder een boom. In het voorwoord wordt gesproken over ‘38 keurige afbeeldingen van den beroemden Diterich opgesierd’. Bedoeld is de Duitse graveur Christoph Friedrich Dietrich (1779-1847), die meermalen Amsterdam bezocht en er zelfs enige tijd gewoond heeft. De illustraties bevatten voorstellingen van allerlei ambachten met een korte uitleg, alles alfabetisch geordend. Zo treden bij de letter B achtereenvolgens de barbier, beeldhouwer, blikslager, boekbinder, boekdrukker en de broodbakker op. Overigens is niet elke letter zo uitgebreid. Voor de C werd slechts één | |
[pagina 74]
| |
Beeldhouwer en glasblazer uit: Museum der voornaamste uitvindingen en nuttige ontdekkingen. Amsterdam, E. Maaskamp, 1809-1811, 2 dln.
beroep gevonden: de Chemist. Voorgesteld is een winkel waar achter de toonbank een man met een weegschaal bezig is en een ander die met een stamper in een vijzel roert. Hier zal dus een apotheker bedoeld zijn. Bijzonder interessant zijn de afbeeldingen van beroepen die nu vrijwel zijn uitgestorven, zoals de geweermaker, de kuiper, de leerbereider of paruikmaker. De tekst is een bewerking door Arend Fokke Simonsz. van Versuch eines Handbuchs der Erfindungen in vele delen door G.C. Busch (1759-1823). Vergelijking van de Duitse met de Nederlandse tekst laat zien dat Fokke Simonsz. hier en daar wat heeft overgenomen of toegevoegd. Soms laste hij zelfs een heel eigen stuk in.Ga naar eind22. Of er bij Maaskamp nog een derde deel met de letters Q-Z is verschenen blijft onduidelijk; het is in elk geval tot nu toe nergens opgedoken.
Alles bijeen genomen maakt Evert Maaskamp de indruk van een kameleontische figuur met opportunistische trekjes. Maar als uitgever onderscheidde hij zich door | |
[pagina 75]
| |
zijn kunstzinnige smaak en de flair, waarmee hij als een van de weinigen het aandurfde om uiterst verzorgde, luxe uitgaven voor volwassenen en kinderen op de markt te brengen. En dat in een periode die economisch gezien bepaald niet tot de voorspoedigste behoorde. Maaskamp had daarbij een scherp oog voor de nieuwe, door Bertuch ingezette tendens van encyclopedische zaakboeken met fraaie, handgekleurde illustraties, alleen bereikbaar voor kinderen uit de gegoede klasse.
Naast deze Amsterdamse uitgever was er in de eerste decennia van de negentiende eeuw nog een tweede uitgever werkzaam die zich - zij het anders dan Maaskamp - expliciet toelegde op educatief-encyclopedische boeken voor de jeugd: Pieter Hendrik Trap (1764-1831) uit Leiden. Ook hij verdient daarom hier speciale aandacht. | |
Pieter Hendrik Trap, uitgever-boekdrukker te LeidenPieter Hendrik Trap werd op 30 december 1764 Nederlands hervormd gedoopt in de Marekerk te Leiden als tweede zoon van de prentuitgever/boekdrukker Hendrik Trap en zijn vrouw Christine de Miël.Ga naar eind23. Het eerste kind overleed binnen het half jaar en zo bleef Pieter Hendrik enig kind. Hij koos voor het beroep van zijn vader en ging achtereenvolgens in de leer bij de Leidse drukkers Haak & Comp., de firma Herdingh en bij boekhandelaar Frans de Does. Wanneer De Does komt te overlijden neemt hij in 1784 diens boekenzaak over. Omdat Pieter Hendrik nog minderjarig was moest zijn moeder hiervoor toestemming verlenen. Ook nam hij de verplichting op zich om Jan de Does, zoon van Frans, ‘bekwaam te maken in de boeknegotie’. Pieter Hendrik Trap staat vanaf 3 december 1787 ingeschreven in het Leidse boekverkopersgilde. Op 13 september 1791 trouwt hij met de vijfentwintigjarige roomskatholieke Maria Dodel, bij wie hij al een dochter had. Zij zullen nog eens tien kinderen krijgen van wie er vijf de volwassen leeftijd bereiken. Intussen vindt er een politieke omwenteling plaats, wanneer in 1795 de Bataafsche Republiek wordt uitgeroepen. Pieter Hendrik sluit zich aan bij de Patriotten en is zelfs zeer actief betrokken bij het opstellen van een regeringsreglement. Samen met twee andere personen vormt hij een Comité dat de Leidse Grondvergaderingen moest zuiveren. Dit progressieve Comité meent dat de Eerste Nationale Vergadering veel te traag en te federalistisch in zijn besluitvorming is en wil hierover een vergadering beleggen. Maar het Provinciaal Comité ziet deze actie van Pieter Hendrik c.s. als een aanzet tot staatsgreep, zodat zij worden gearresteerd en gevangen gezet. Uiteindelijk moet het Provinciaal bestuur echter het onrechtmatige van de arrestatie toegeven. Enkele jaren later gaat men sommige van de nieuwe machthebbers verdenken van corruptie en fraude. Er verschijnen dan allerlei blaadjes en pamfletten die kritiek op deze praktijken uitoefenen. Een van die blaadjes is De Burger Politieke Blixem dat vanaf april 1800 werd uitgegeven onder andere door P.H. Trap te Leiden. Was het patriottische vuur bij hem dan toch wat gedoofd? In 1796 krijgt Pieter Hendrik een officiële aanstelling als stadsdrukker. Hoewel hij van de gemeente Leiden na herhaalde aanvraag eindelijk een ‘Instructie’ krijgt over prijzen en voorwaarden, ontstaat er toch nogal eens verschil van mening over zijn rekeningen. Na 1800 laat hij zich steeds minder in met de politiek om zijn aandacht voluit te richten op zijn uitgeverij. Pieter Hendrik Trap overlijdt op 18 oktober 1831 te Leiden op zesenzestigjarige leeftijd. Uit de door zijn vrouw geplaatste advertentie blijkt dat hij drie weken ziek is geweest en leed aan ‘een ontsteking op de borst’. Zijn zoon Pieter Johannes Trap (1796-1852) zal de drukkerij/uitgeverij voortzetten. | |
Het boekenfonds van Pieter Hendrik TrapTijdens zijn leven heeft Pieter Hendrik ongeveer 60 boeken uitgegeven waaronder publicaties op politiek gebied, almanakken, populair proza en (herdrukken meegerekend) 29 kinderboeken. Hoewel er bij hem dus heel wat minder titels uitkwamen dan bij Maaskamp, bevat zijn fonds toch een groter aantal kinderboeken. Door wie geschreven blijft onduidelijk. De enige met name genoemde kinderboekauteur uit zijn fonds is de Leidse gemeenteontvanger en ‘Nuts’-man Dirk Onderwater (1768-1818), die gedichtjes maakte in de trant van Van Alphen en goed Duits kende.Ga naar eind24. Wellicht heeft hij dus ook als auteur of bewerker aandeel gehad in die andere, nu te bespreken kinderboeken van Trap. Trap geeft vanaf 1811 acht werkjes uit die tot het educatief-encyclopedische genre behoren. Het opvallende aan deze boekjes is dat ze allemaal hetzelfde formaat hebben en alle gestoken zijn in een okergeel uitgeversbandje, terwijl de prijs steeds 18 stuivers [90 cent] bedraagt. In een eenvoudige rechthoekige omkadering staat op het voorplat de titel, dan tussen twee horizontale lijnen het aantal platen en afbeeldingen en onderaan de prijs. Op het achterplat lezen we nog: ‘Te Leyden, Bij P.H. Trap’ en dan in romeinse cijfers het jaar van uitgave. De titels van deze werkjes hebben iets stereotieps en lijken sterk op elkaar: Leerzaam Mengelwerk of Leerzame | |
[pagina 76]
| |
Uitspanningen, Nuttig Tijdverdrijf of Leerzaam Tijdverdrijf, Aangename Tijdkorting of Aangename Verlustiging, Leerrijk Onderhoud of Onderhoudend Geschenk. Bij elk volgt de toevoeging: voor kinderen of voor de jeugd.Ga naar eind25. Ook het voorwoord in deze boekjes lijkt gestroomlijnd: telkens keert terug dat het werk een verscheidenheid van onderwerpen bevat; het doel heet altijd: leren, stichten, leeslust opwekken, nut en vermaak, terwijl het voorbericht eindigt met een verkooppraatje van de uitgever: als er voldoende verkocht wordt, dan zullen we nog meer van dergelijke werkjes uitgeven. Verder heeft elk boekje tien doorgaans zorgvuldig gekleurde platen in kopergravure met daarop een aantal afbeeldingen, variërend van 24 tot 56. Ontwerper en graveur blijven anoniem. Terwijl bij Maaskamp de kinderboeken er van buiten vrijwel allemaal anders uitzien, ogen deze Trap-boekjes als een uniforme serie. Wat krijgen de kinderen nu voorgeschoteld? Allerlei zaken uit verschillende gebieden staan door elkaar genoemd, een enkele keer in alfabetische volgorde. In elk van de boekjes vindt men wel enige dieren, vruchten of bloemen, soms van buitenlandse herkomst. Naast deze ‘losse’ zaken komen er ook meer uitgebreide
Het karnen van de melk en het maken van de boter uit: Aangename Tijdkorting voor de Jeugd. Leyden, P.H. Trap, 1814.
thema's met een onderling verband aan de orde zoals het papiermaken, lettergieten, zetten en boekdrukken. Of op een andere plaats: het rundvee en dan speciaal de koe, het melken en karnen, de kaasbereiding of aan het einde het looien van de huiden. Liefst drie platen met negen afbeeldingen laten dit ‘Hollandse’ gebeuren zien: de koe in de wei met de melkmeid, het romen en karnen van de melk, het maken van boter. En na de boter de verschillende stadia van de kaasbereiding. Dit alles is te vinden in Aangename Tijdkorting voor de Jeugd uit 1814. Men begint telkens met de grondstof om vervolgens de diverse gebruiksmogelijkheden aan te geven. Het gaat dikwijls om praktische zaken uit het dagelijks leven, bijvoorbeeld voor het bouwen van huizen moet men hout zagen, metselen, dakpannen en vloertegels vervaardigen. De vlasplant dient voor het spinnen van garen, het weven van een stuk stof om zo linnen te maken, terwijl de hennepplant tot touw en zeil gebruikt kan worden. De maanden van het jaar met hun specifieke bezigheden, de getijden van de dag, de kometen en eclipsen of het wintervermaak: al die gebeurtenissen die een Hollands kind meemaakt zijn afgebeeld en ruim (5 tot 7 pagina's) van tekst voorzien. Zo kan de kleine
Metselaar, steenhouwer en steenzager uit: Aangename Verlustiging voor Kinderen. Leyden, P.H. Trap, 1819.
| |
[pagina 77]
| |
kijker/lezer waarnemen in welke fasen het leven van de mens verloopt: de kindsheid, de jongelingsjaren, de middelbare jaren en de ouderdom. In het Leerzaam Mengelwerk voor de Jeugd uit 1811 ziet hij zich afgebeeld in een looprek, op weg naar school, als leerjongen bij een meester-schoenmaker of bij de tekenmeester, dan achter een lessenaar staande terwijl zijn vrouw met de kinderen bezig is, en ten slotte als oude man in kamerjas bij de haard met vrouw en hond. Behalve het grote prijsonderscheid tussen Maaskamps boekjes en die van Trap kan men nog meer verschillen tussen beider uitgaven signaleren: Maaskamp geeft, in navolging van Bertuch, de fraaie voorstelling voorrang op de beknopte tekst; bij Trap vindt het kind meer uitleg, terwijl de afbeeldingen kleiner zijn. Maaskamp benadrukt het vermaak en esthetisch genoegen van de kinderen, Trap daarentegen hamert op lering, stichting en nut, terwijl het vermaak op de tweede plaats komt. Zijn tekst en plaatwerk bij de Trap-uitgaven nu een bewerking van een Nederlands of van een buitenlands boek? De verschillende verwijzingen naar vaderlandse gebruiken of locaties maken duidelijk dat minstens een deel van Nederlandse herkomst zal zijn. In Aangename Tijdkorting voor de Jeugd staat bijvoorbeeld een stukje over de harddraverij bij de Haagsche Schouw, met bijbehorend plaatje. De tekst zelf blijkt een vereenvoudigde versie te zijn van een uitvoerige bespreking door Le Francq van Berkhey in zijn Natuurlijke Historie van Holland, deel IV. Daar vindt men tevens dezelfde, meer gedetailleerde prent van Simon Fokke naar Paulus Constantijn La Fargue. Ook Berkhey's Historie van het Rundvee in Holland stond model voor tekst en afbeelding bij de hierboven al vermelde stukjes over het melken, karnen, boter- en kaasbereiding. In een ander Trap-boekje Leerzame Uitspanningen lezen we (p. 39) over het zeestrand bij Katwijk aan Zee. Opnieuw heeft iemand (Dirk Onderwater?) de tekst van Berkhey's Hollandse historie (deel I) bewerkt terwijl ook de illustratie (pl. III) aangepast werd voor kinderen.Ga naar eind26. Het belangrijkste verschil tussen de uitgevers Maaskamp en Trap betreft vooral de onderwerpen in deze kinderboeken: Maaskamp tendeert meer naar het buitenissige, het exotische, het mythologische, waarbij zijn publicaties doorgaans vertalingen uit het Duits of Frans zijn. Trap daarentegen stelt de kinderen vooral het eigene, het typisch Hollandse als turfsteken, koeien melken, haringvisserij of schaatsen op het ijs voor ogen. Bij beiden is er wel veel afwisseling. Het grote belang van Traps uitgaven ligt in het feit dat dit soort informatieve kinderboeken nu ook toegankelijk was voor de middenklasse van de bevolking, voor ouders
‘Het bikkelspel’ uit: Het vernieuwde Prentgeschenk, voor Kinderen. Leyden, P.J. Trap [1848]. 6 ongenummerde deeltjes.
met een wat smallere beurs. Diens zoon Pieter Johannes zal die lijn nog verder doortrekken met Het vernieuwde Prentgeschenk, voor Kinderen [1848], waarbij de instructie overigens geheel heeft plaats gemaakt voor leerzaam vermaak.Ga naar eind27. Zowel daardoor als op grond van hun primitieve uitvoering horen deze latere Trapuitgaven echter meer tot de in hoofdstuk 3 besproken prentenboekjes.
Ook andere uitgevers publiceerden - zij het incidenteel - educatief-encyclopedische boekjes, nu eens in de trant van Maaskamp, dan weer meer in de geest van Trap. Tot die laatste categorie behoort J.P. Bronstring te Purmerend die in 1826 een tweede druk laat verschijnen van Letter-Geschenk voor de Lieve Jeugd, in Poëzij en Proza met zestien gekleurde kopergravures op vier platen. Het werkje kostte 60 cent. Omdat Willems tijd | |
[pagina 78]
| |
Letter-Geschenk voor de Lieve Jeugd, in Poëzij en Proza. Tweede druk. Purmerend, J.P. Bronstring, [1826].
van leren begint, zo lezen we in het openingsvers, krijgt hij van zijn vader geen koekje maar een boekje: Lees en leer, wil u vermaken,
Dan komt gij tot grooter zaken,
En ik schenk u dan in 't kort,
Zoo uw leerlust grooter wordt,
Ook nog grooter, fraaijer boeken,
En waarin gij op kunt zoeken,
Hoe men een verstandig man,
Leerzaam zijnde, worden kan.
Verschillende beroepen zoals de houthakker, wijngaardenier, kleermaker of schrijnwerker bespreekt de schrijver eerst in een achtregelig versje en dan in een prozastuk van een tot vier bladzijden. Het langst blijft hij stilstaan bij de landbouwer, waarmee de reeks opent. Voor deze man moet men eerbied hebben vanwege zijn zware en moeilijke arbeid: ‘Want wanneer wij ons des morgens nog in onze zachte bedden omwentelen, dan staat de nijvere Landman reeds buiten op het land te werken, en ontziet weêr noch wind, barre koude, noch brandende hitte, even zoo min als regen, sneeuw, hagel of onweersvlagen’ (p. 6). Tengevolge van het continentaal stelsel, waarbij Napoleon alle handel met Engeland verbood, verkommerden in ons land tijdens die Franse tijd handel en industrie. Het agrarisch bedrijf echter profiteerde er juist van. Tegen deze achtergrond ontstond een zekere verering voor het werk van de boer zoals hier evenals in veel andere gedichten en proza van die tijd tot uitdrukking komt. Uiteindelijk houdt elk beroep een les in voor het kind. Dat geldt zelfs voor de arme schoorsteenvegers (kinderen uit het gebergte van Savooijen) waarvan gezegd wordt: Spaarzaam is hun' levenswijze,
't Voedsel is slechts soep en brood,
Om daardoor hun schamele Ouders,
Steeds te redden uit den nood.
Het 48 pagina's tellende boekje eindigt met een algemene beschouwing over de arbeid waarvan de slotzin luidt: ‘De lediglooper is verachtelijk’. Auteur is naar de stijl te oordelen waarschijnlijk Gijsbert van Sandwijk (1794-1871), onderwijzer te Purmerend. Hij schreef een flink aantal leer- en leesboekjes voor de jeugd, waarmee uitgever Bronstring op de achterzijde van dit Letter-Geschenk nadrukkelijk adverteert.
Meer in de trant van Maaskamp dan van Trap is een oblong boekje met de titel: Eenige voorstellingen van Natuur- en Kunstvoorwerpen; verrijkt met ophelderingen en toepassingen, ten dienste en naar de vatbaarheid der jeugd, in poëzy en proza, dat ca. 1823 verscheen bij uitgever Frederik Kaal te Amsterdam. Deze uitgave in twee stukjes telt twintig platen. Sommige afbeeldingen heeft Kaal gewoon overgenomen van Maaskamps Galery van Afbeeldingen voor de Jeugd (bijvoorbeeld plaat I, II, VI en IX); voor andere heeft hij een eigen keuze gemaakt uit Seidel's Orbis Pictus. Het voorbericht zegt in wat andere bewoordingen hetzelfde als dat in de Galery. En hoewel de naam van Seidel hier nergens meer genoemd wordt, blijken diens doelstellingen nog steeds geldig. Opnieuw hebben de onderwerpen een zekere samenhang, terwijl de namen in vier talen staan. | |
[pagina 79]
| |
Maar de bijbehorende tekst is veranderd: uitgebreider en meer belerend. Plaat VI vindt men bijvoorbeeld bij Maaskamps Galery als plaat XXIII terug. Voorgesteld zijn een stad, een dorp, een vesting en een leger. In plaats van het algemene, weinig zeggende stukje in de eerdere versie, geeft samensteller Kaal een uitgebreide definitie van een stad, dorp en vesting, gevolgd door een indeling in zeven soorten steden. In een voetnoot schrijft hij: ‘Ik herinner bij dezen mijnen jeugdigen lezers, het wereldberoemde vlek, dat tevens het grootste op den aardbodem is - het schoone den Haag’. Het eerste stukje eindigt met een vers dat acht bladzijden lang mijmert over het uurwerk.
Johannes Noman te Zaltbommel aarzelde evenmin om te voldoen aan de vraag naar boeken die kinderen op aangename wijze encyclopedische kennis moesten bijbrengen. Enkele van zijn uitgaven beantwoorden ten volle aan de kenmerken van dit specifieke genre. Een Noman-titel die er werkelijk uitspringt, zowel door formaat (kwarto) als uitvoering is het Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek voor Kinderen van vaderlandsche Kunsten, Ambachten en Bedrijven, dat in 1826 voor de opmerkelijk lage prijs van f 0.90 verscheen met tien paginagrote, handgekleurde gravures, een titelvignet en drie sluitvignetten in houtgravure. De maker van de prenten blijft anoniem, voor de vignetten tekende Jan Oortman. Het boek opent met de aanhef: ‘Aan de jeugd, Lieve kinderen!’ en vervolgt dan: ‘Het gebrek aan kennis van ambachten en kunsten die een kostwinning moeten opleveren is een van de oorzaken van de kwade gevolgen die een onberaden keuze met zich meebrengt. Daarom vindt men hier deze afbeeldingen met de nodige verklaringen en een toepasselijk versje.’ Naast acht ‘handwerken’ als dat van de bakker, steenhouwer, leerbereider, kuiper, kleer- en schoenmaker, timmerman en smid, bespreekt de samensteller ook twee ‘kunsten’: die van de steenhouwer (en dan vooral de beeldhouwkunst) en van de dansmeester. De handwerken kan men volgens hem verdelen in drie soorten: die voor de innerlijke welstand (de bakker), voor de uiterlijke welstand (kleer- of schoenmaker) en die welke zorgen voor ons gemak of weelde (de kuiper). Op de eerste gekleurde plaat zien we de bakker bezig met de oven op te stoken, terwijl achter hem op tafel het brood onder een doek ligt te rijzen. Een bakkersknecht weegt het deeg af dat nodig is voor kleine broodjes. Op veel plaatsen in ons vaderland vormen de koekbakkers een afzonderlijk beroep, bij voorbeeld in Deventer ‘waar de alom vermaarde Deventer koek gebakken wordt’.
Uit: Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek voor Kinderen van vaderlandsche Kunsten, Ambachten en Bedrijven. Zaltbommel, Johannes Noman, 1826.
Volgt uitvoerig verhaal welk materiaal hiertoe nodig is (meel, gist, melk etc.), welke kennis een bakker moet bezitten en wat zijn gereedschap is. Bij een andere afbeelding dansen twee paren in een fraai ingerichte kamer, terwijl ze elkaar vasthouden met omhooggeheven armen. Links staat de dansmeester, de viool op de arm. Hij geeft aanwijzigingen met de strijkstok. Maar het openingsvers laat meteen al een waarschuwing horen: Wilt spaarzaam in het Dansen wezen;
o Jeugd! misbruikt die kunst toch niet.
Hoe zeer ter oefening aangeprezen;
't Gevaar men soms te laat doorziet.
Waarin bestaat dat gevaar dan? Bekwame en uitmuntende dansers en danseressen zouden hun toeschouwers ‘in | |
[pagina 80]
| |
eene dolle en ongebondene liefde doen ontsteken, en den grootsten graad hunner hartstogten gaande maken’. Maar gelukkig is het dansen ook vermakelijk en nuttig door de geregelde lichaamsbeweging en het verwerven van een bevallige houding. Men leert er hoe te buigen en te groeten. De dansmeester zelf moet niet alleen goed kunnen dansen en muziek verstaan, maar ook veel hebben gereisd en gelezen, vriendelijk zijn en zindelijk in kleding. Zo probeert de schrijver kinderen inzicht te geven wat een bepaald beroep of ambacht inhoudt en welke materialen bij dat laatste gebruikt worden. Het Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek vond kennelijk voldoende aftrek. Noman besloot dan ook aanstonds tot een uitgebreide maar nog goedkopere vervolguitgave. Van 1828 tot 1830 verscheen zo bij hem: Verzameling van Nederlandsche tafereelen van kunsten, ambachten en bedrijven, voor kinderen: met derzelver afbeeldingen, welke voorzien zijn van de noodige beschrijvingen van elke kunst, elk ambacht of bedrijf, en waarbij tevens toepasselijke versjes gevoegd zijn (eene wedergave van de merkwaardigheden uit de Vaderlandsche geschiedenis van P.N. Muyt). Hoewel het geheel uit vier deeltjes bestaat, is het formaat danig gekrompen en evenzo de 208 afbeeldingen van diverse beroepen. Deze ongekleurde houtsneden zijn van de hand van J. Oortman en H. Numan. Onder elk plaatje staat een twaalfregelig vers terwijl de tegenoverliggende pagina een korte uitleg geeft over een bepaald beroep. Ook nu vindt men als aanhef: ‘Aan de Jeugd. Lieve Kinderen’. Het voorwoord bij deel I laat hetzelfde geluid horen als in het Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek; bij deel III voegt de schrijver daar nog plechtig aan toe: ‘moge dit werkje iets bijdragen, ter bevordering uwer deugden, als mede om liefde voor waarheid en Godsdienst in te boezemen’.
Naast de genoemde waren er nog verschillende andere uitgevers die incidenteel wel eens een dergelijk educatief-encyclopedisch kinderboek lieten verschijnen. Evert Maaskamp en Pieter Hendrik Trap hebben echter hiervoor de trend gezet met als goede navolger Johannes Noman. In de tweede helft van de negentiende eeuw neemt het aantal jeugd-encyclopedieën sterk af en verandert ook de vorm waarin men kinderen allerlei wetenswaardigheden wil inprenten. Er komt meer aandacht voor ‘moderne’ techniek en uitvindingen, terwijl men nu graag kiest voor een verhalende presentatie.Ga naar eind28. Een absolute topper op dit gebied is Het Nuttige Prentenboek (Leyden, D. Noothoven van Goor, 1858, folio), waarin volgens de ondertitel ‘de spelende jeugd door fraaije platen en bijschriften en onderhoudende vertellingen geleid wordt tot opmerken en nadenken over allerlei dingen uit het Dierenrijk, de Plantenwereld, het Delfstoffelijke en de bewerktuigde Natuur, en hoe de menschen dat alles tot hun nut, gemak en voordeel weten aan te wenden’. Het boek verscheen in 26 afleveringen à 35 cent en elke aflevering bevatte één handgekleurde litho met centraal geplaatste hoofdvoorstelling, waaromheen dan allerlei kleine, daaraan gerelateerde voorwerpen gegroepeerd werden. Zo komen bijvoorbeeld aan de orde: hennep en vlas, de groen[te]vrouw, de schrijnwerker, het paard, maten, munten en gewichten, de vijf zinnen, de boekdrukkunst, ‘Neêrlands Bestuur en Verdediging’, verlichting en verwarming, vervoermiddelen met en zonder stoom, licht en kleur en ‘Nederland en zijne overzeesche Bezittingen’. Zoveel mogelijk wordt elk lemma in de vorm van een verhaal gegoten, waarbij een godsdienstige verwijzing zelden ontbreekt. Maar Het Nuttige Prentenboek bevat ook onversneden verhaalkost, ‘wetenschappelijke [lees: rekenkundige] kunstjes’ voor de jeugd en zelfs een enkel versje (p. 70). Alleen dat laatste is ondertekend door de predikant en kinderdichter Pedro Parson (1803-1878), wiens bekendste bundel De bewoners van ons Vaderland. 24 platen met kinderrijmen (Leiden, D. Noothoven van Goor, 1873) geheel in dezelfde lijn ligt en die ik daarom voorlopig ook als de (hoofd)bewerker van Het Nuttige Prentenboek beschouw. De platen blijken te zijn gelithografeerd door T. van Donkelaar te Leiden naar Jules Delbrück's Revue de l'éducation nouvelle. Journal des mères et des enfants (Paris 1849-1854).Ga naar eind29.
Intussen ontbrak het in de tijd zelf ook niet aan kritiek op al die ‘droge’, fantasie-arme beeld-encyclopedieën met hun oppervlakkige veelweterij - onder meer door ‘Struwwelpeter’-auteur Heinrich Hoffmann - welke kritiek tegen het eind van de eeuw zou aanzwellen tot een frontale aanval op het burgerlijk-rationalistisch opvoedingsideaal. Met als gevolg dat de in dit hoofdstuk besproken cognitieve kinder- en jeugdboeken, ondanks hun dikwijls schitterende vormgeving, compleet uit het zicht van onze literatuurgeschiedschrijvers geraakt zijn. |
|