Dankwoord
Met dank aan:
Georges Wildemeersch, voor het in alle mogelijke opzichten promoten van het proefschrift dat aan de basis lag van dit boek: hij moedigde me aan, zette me op het juiste of betere spoor, corrigeerde mij en de tekst, bezorgde me stapels materiaal, zette me nooit onder druk, deed er alles aan om in tijden van ziekte mijn onderzoeksmandaat verlengd te krijgen... Kortom, the man without whom...; Geert Lernout, voor de radicaal filologische commentaar bij de versies 01 en 02; Kris Humbeeck, voor de stimulerende gesprekken en afgrondelijke analyse; Hugo Brems en Paul Hadermann voor de bijzonder verrijkende kritiek tijdens mijn promotie; de jongens en het meisje van tboonsentrum (Ernst Bruinsma, Koen Haagdorens, Britt Kennis, Bart Nuyens), Stijn Judong, Christoph De Boeck, het personeel van het amvc, Jef Beckers, Gilberte Maerschalk & Lus van den Bossche van het secretariaat Germaanse en vooral Edward Vanhoutte, Gwennie Debergh en Gert van Rillaer voor logistieke hulp allerhande; de redacties van Literatuur, Nederlandse letterkunde, Spiegel der Letteren en De Vlaamse Gids voor hun commentaar bij voorgepubliceerde onderdelen van dit boek; Erik Spinoy en Marc Reynebeau, die me tijdens het Van Ostaijenjaar 1996 mee op weg hielpen; Willy Tibergien, voor het leveren van niet de minst cruciale boeken; Paul de Wispelaere en koerier Ilse Logie, voor het uitlenen van enkele dozen poëziebundels; Kris Landuyt, die me zo mogelijk nóg obscuurder materiaal kon bezorgen; Pierre en Peter Anthonissen, voor hun hulp bij mijn zoektocht naar het zeldzame Labris-materiaal; Jules Anthonissen, voor zijn mededelingen over Adriaan de Roover; mijn zus en schoonbroer, die meer dan twee jaar zonder de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging hebben geleefd; mijn ouders, die net een keer te veel een geplande reis annuleerden
omdat ze mijn promotie niet wilden missen en die ook tijdens de lange nageboorte een en al geduld waren; Dirk Van Hulle en Bert Bultinck die niet alleen bij een onwillige snoepautomaat klaar stonden voor een extra duw in de rug; Inge Arteel, Ann Demeester, Piet Joostens en Jeroen Overstijns, voor steun en verstrooiing vanuit het Yang-reservaat; Luc Herman, Tom Van de Voorde en Jürgen Pieters, voor het terecht stellen van de juiste vragen op het verkeerde moment; Els De Gersem, voor alles op het juiste moment; Harold Polis, voor zijn feedback en de mogelijkheid te putten uit zijn kostbare bibliotheek; Mark Uytterhoeven, voor documenten over Burssens, Van Ostaijen en De Troyer uit het familiebezit; Joris Janssens, de man die mij het ware gelaat van Man Arnet toonde; Yves Van der Fraenen en Hans Vandevoorde, voor hun vele praktische en vooral tekstgerichte Gilliamstips; Marc Reugebrink, voor zijn theoretische inzichten inzake het poëticamodel; Thomas Vaessens en Jan de Roder, die me bijna zo gek kregen te beweren dat Vers Twee eigenlijk mooier is dan ‘Vers 6’; Jos Joosten die me behalve een stapel interessant materiaal ook de titel voor dit boek aanleverde; Dirk Mertens en Bart Meuleman, omdat zij beloofden dit werk écht te zullen lezen; mijn uitgever Marc Beerens, omdat hij dat heeft mogelijk gemaakt; Georges De Schutter en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde én het Vlaams Fonds voor de Letteren voor de broodno-