Lexicon der poëzie
(1968)–C. Buddingh'–
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SSapfische strofe naar de Griekse dichteres Sapfo genoemde versvorm, die bestaat uit drie regels van elf en een slotregel van vijf lettergrepen en waarvan de eerste bestaat uit twee trocheeïsche dipodiën met een tussengevoegde dactylus en de laatste uit een zgn. adonius: het schema is: ![]() Deze vorm werd, met een enkele metrische wijziging, veel door Horatius toegepast; ook wel in de Westerse literatuur nagevolgd, o.a. door de Engelsman Swinburne: ![]() Satire gedicht (of prozageschrift waarin bepaalde personen en/of toestanden worden bespot en gehekeld, soms goedmoedig of zacht-ironisch, vaker fel en bijtend. Een van de eerste satirendichters was de Romein Ennius, andere bekende beoefenaren van dit genre uit de oudheid die veel invloed hebben gehad op latere Westerse dichters, waren Lucilius, Horatius en Juvenalis. In de Nederlandse literatuur vanaf de middeleeuwen, o.a. in de Reinaert, de verzen van Anna Bijns, geuzenliederen, bij Vondel, Huygens, De Decker, weer later bij Kinker, Bilderdijk, De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genestet, Cornelis Paradijs, bij sommigen van hen satire door middel van parodie (zie aldaar). Ook in onze hedendaagse dichtkunst allerminst zeldzaam; als voorbeelden een satire van Du Perron en een van Pierre Kemp: De grote dichter
't Is 't morgenuur. De grote dichter heeft
zijn snor geknakt, zijn wangen ongeschoren,
en mediteert. De taak is hem beschoren
te mediteren over Al-wat-leeft.
De nachtmuts is hem schuins van 't hoofd gegleden,
het linkeroog begraven; hij zit opgericht,
in bed nog, alle knokkels onder het gezicht.
O God! ééns zal men horen: ‘Hij is overleden.’
Bitter vooruitzicht. En hij vouwt zijn handen,
zonder te weten, dat verstaat zich, en zijn vrouw
komt binnen, met een knoedel op het hoofd, en trouw
geeft hij de sterke kus der ongewassen tanden.
E. du Perron
Atleet
Boven zijn schouders blazen twee vrouwen
de erwt van zijn verstand heen en weer.
In deze dingen lijkt hij een lauwe,
zonder behoefte aan eer.
Maar als hun haren zijn borsten raken
worden de zijne daar woest.
Hij klemt met energie zijn kaken.
De touwen van zijn spieren kraken.
Wat nu!?
Naast filters hemelsblauwe
ogen blazen de vrouwen boven die touwen
de erwt van zijn verstand weer koest.
Pierre Kemp
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scansie het verdelen van een vers in versvoeten, bij klassieke poëzie in lang-kort, bij Westerse in beklemtoond-onbeklemtoond. Bij dit scanderen maakt men gebruik van twee tekens om aan te geven of een lettergreep kort, resp. onbeklemtoond, of lang, resp. beklemtoond is en wel van de thesis, die aangeeft: onbeklemtoond (kort): ̆ en van de arsis, die aangeeft: beklemtoond (lang): -. Deze tekens worden, als in de voorbeelden in dit boek waar ze gebruikt zijn, boven de betreffende lettergrepen geplaatst: ![]() Gaston Burssens ‘12 Niggersongs’ Scazon zie: Choliambus Schaeckberd versvorm uit de rederijkerstijd, waarbij in elk der vierenzestig vakjes van een schaakbord een regel werd geschreven, die men op verschillende manieren kon lezen: van links naar rechts, van rechts naar links, van boven naar beneden, van beneden naar boven en diagonaalsgewijs: elke keer kreeg men dan een ander gedicht, zoals het ‘Schaakbord’ van Matthijs de Castelein (1485-1550) op de pagina hiernaast laat zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haec est domus ultimaGa naar voetnoot1
Zouckt, ende vindt hier, met staden, Acht ende dertigh Baladen. Tendimus huc omnesGa naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schriftuurlijke liedekens uit de souterliedekens (zie aldaar) voortgekomen vorm van op bijbelteksten gebaseerde dichtkunst; een bekend auteur bij wie men ze aantreft is Carel van Mander. Vrijwel uitsluitend in de tweede helft van de zestiende eeuw, daarna zeldzaam. Semantiek leer van de betekenis der woorden en de veranderingen in deze betekenis(sen). Senarius in de Latijnse versleer: een regel van zes jambische voeten; alexandrijn. Sensitivisme door Herman Gorter geïntroduceerde term, het trachten ‘datgene wat men zintuiglijk doorleeft met uitschakeling van de geest onmiddellijk te verklanken.’ Gorters Mei is het prototype van sensitivistische poëzie, maar ook bij latere dichters kan men er hier en daar van spreken, bijv.: in het oog van de lente bloeit
een witte acacia, die met haar
doornen mijn hulpeloos hart
afweert zo zo zo lui liggend
aan een zee van witte tongen
hijgend naar limonade en
dubbelgebakken spiegeleieren
omdat het nu weer lente is
omdat de bloemen het nu weer
proberen: de liefde voor de lucht
zal ik aan de wind teruggeven
wat ik 's winters van haar geleend
heb: het witte doek der liefde
en de twee strikken der zaligheid.
Hans Lodeizen
Septenarius een uit zeven voeten bestaande versregel: ![]() Adriaan Morriën ‘Passie’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Septet gedicht of strofe van zeven regels. Sermocinatio het ‘tong geven’ aan voorwerpen of dieren, zoals dat vooral in fabels geschiedt. Als voorbeeld dit versje van Kees Stip: Op een kameel
Te Beesd heeft een kameel zijn bult
met waterchocola gevuld.
‘Mag ik U vragen’, vroeg zijn nicht,
op welke grond gij dit verricht?’
Waarop het pasgevulde dier zei:
‘Volgens de landkaart op rivierklei.’
Sestina door de Franse troubadoers in de twaalfde eeuw ontwikkelde versvorm, bestaande uit zes strofen van elk zes regels, besloten met een tercet, een strofe van drie regels. De eindwoorden uit de eerste strofe keren alle terug als eindwoorden in de volgende strofen en in het tercet. In het hier volgende diagram geeft elke letter een eindwoord aan en elke regel een strofe: a b c d e f
f a e b d c
c f d a b e
e c b f a d
d e a c f b
b d f e c a
e c a
In de Italiaanse poëzie gebruikt door Petrarca en Dante, in de hedendaagse Angel-Saksische door o.a. Kipling, Pound en Auden, een heel enkele keer ook in de Nederlandse poëzie, bijv. in ‘Paleizen, Parken van October, Tuinen’ van Koos Schuur, waarvan hier de drie eerste strofen; plus het tercet: Ik droomde dikwijls van blanke paleizen
gelegen in het bruin van najaarsparken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in het geel der herfstelijke tuinen -
maar ik verdwaalde naar de grijze steden
en vond mijzelf op troosteloze pleinen
of starend in het donkere grachtenwater,
de oude huizengevels tot een spiegel.
Maar iedere avond stond ik voor mijn spiegel
gevat in goud in een van mijn paleizen
of reed te paard door de octoberparken
onmerkbaar grenzend aan sierlijke tuinen -
en iedre nacht verpulverden de steden,
tot heidegrond verwilderden de pleinen,
slechts uit de grachten klonk het zachte water.
Uit koele vijvers, dacht ik, klinkt dit water
en nimfen komen langzaam naar zijn spiegel
en tot aan de terrassen der paleizen
komen de herten aarzlend uit de parken
en schrijden bang door aangelegde tuinen
eindeloos ver van de versteende steden
en de ontzetting van de asfaltpleinen.
...................................................
...................................................
...................................................
Paleizen, parken van october, tuinen,
ver van de steden en hun stenen pleinen -
eens drink ik huiverend het vijverwater
terwijl mijn mond de mond kust in zijn spiegel.
Sextet gedicht of strofe van zes regels; ook: de twee terzinen van een sonnet. Shakespeariaans sonnet zie: Sonnet Sirvente in de dichtkunst der troubadours: niet aan een vaste vorm gebonden lied waarin politici, persoonlijke vijanden of bekende figuren werden gehekeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Skaldenpoëzie de poëzie der oude Noorse hofdichters, w.o. Bragi, uit de eerste helft der negende eeuw. Zij behoorden tot het gevolg van de vorst, tot wie zij in een vriendschappelijke verhouding stonden. In een IJslandse skaldenlijst uit omstreeks 1260 worden de namen van vijftig skalden genoemd die Zweedse en Deense vorsten hebben bezongen. Dat gebeurde dan in het zgn. prijslied, daarnaast schreven ze ook gewone lyriek in technisch hoog ontwikkelde, vaak zelfs gekunstelde vormen. Zij hadden een bijzondere wijze van voordragen, een onbegeleid spreekzingen, ‘kweda’ genaamd. Slagrijm hiervan spreekt men wanneer alle regels van een strofe op elkaar rijmen; is de strofe vierregelig, dan is het rijmschema dus: a a a a. 'k Sta aan mijn venster. Het is laat.
Ik kijk neer op de stille straat.
In duisternis, waar niemand gaat.
Van nergens komt meer één geluid.
'k Sta met mijn hoofd tegen een ruit.
Wanneer gaat die lantaren uit?
E. du Perron ‘Roman in twee vensters’
Slepend rijm ook wel: Vrouwelijk rijm hiervan spreekt men wanneer de beklemtoonde rijmende lettergreep door een onbeklemtoonde wordt gevolgd: wolken - kolken; fietsen - bietsen. Ze werd heelhuids in 't rijk der elfen opgenomen
en hoorde voortaan bij de kwade dromen.
Gerrit Achterberg ‘Wandeling met Tante’
Sonnet ook wel: klinkdicht of klinkerd: in de Provence ontstane versvorm die in de dertiende eeuw haar intrede deed in de Italiaanse poëzie en daar o.m. door Petrarca en Dante ontwikkeld werd tot de voornaamste versvorm der Renaissance-lyriek. Via Ronsard en de dichters van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pléiade werd het sonnet in de zestiende eeuw ook in de Nederlandse poëzie ingevoerd, door Carel van Mander en Jan van der Noot en o.a. door Hooft, Huygens en Revius veelvuldig toegepast. Na het Renaissance-tijdperk waarin het in geheel West-Europa buitengewoon veel toepassing vond, bleef het zich tot op de dag van vandaag handhaven en vond vooral onder de romantische dichters (bij ons de Tachtigers) weer een zeer groot aantal beoefenaren als de geliefkoosde vorm bij uitstek voor introspectieve lyriek. In onze literatuur heerste vanaf het eind der dertiger jaren tot omstreeks 1950 zelfs een ware sonnettenmanie, waaraan door de komst van de ‘experimentelen’ een einde werd gemaakt; het wordt ook echter bij ons nog steeds geschreven. Het sonnet telt altijd veertien regels, die meestal uit vijfvoetige jamben bestaan, soms ook uit vier- of zesvoetige, soms ook uit vier- of vijfvoetige trocheeën. In het rijmschema zijn vele variaties mogelijk. De twee hoofdtypen zijn: het Petrarcaanse of Italiaanse sonnet, en het Shakespeareaanse of Engelse; daarnaast vindt men nog het Miltoniaanse sonnet en het Spenseriaanse. Het Petrarcaanse is opgebouwd uit twee strofen van elk vier vijfvoetige jamben, die tezamen het octaaf vormen, en twee strofen van elk drie vijfvoetige jamben, die tezamen het sextet vormen. In het octaaf worden slechts twee rijmklanken toegestaan, in het sextet niet meer dan drie. Het rijmschema is: a b b a / a b b a / c d c / d c d (of: c d e / c d e). Een voorbeeld van een Petrarcaans sonnet is Achterbergs Beklemrecht
Al deze goederen in de doode hand:
karpet en lampekap, buffet en boeken,
ganglooper, tafellaken, schoorsteendoeken,
keukengerei, verlaten ledikant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hielden na elke boedelscheiding stand.
Ik loop hier tusschen als een hond te zoeken.
Misschien vertoeft gij nog in een der hoeken,
want ieder pand werd tot een onderpand.
De steden breiden uit, het net wordt dichter,
waarin uw huizing opgeteekend ligt
alsof er al een streep door is gehaald.
Maar onvervreemdbaar gaat het van de stichter
op eigenerfde; bij het veemgericht
van dit gedicht is het opnieuw bepaald.
Het Shakespeareaanse sonnet bestaat eigenlijk uit drie niet van elkaar gescheiden strofen van elk vier vijfvoetige jamben, die door een tweeregelig couplet worden afgesloten. Het rijmschema is: a b a b c d c d e f e f g g. Als voorbeeld, Shakespeare's 22e sonnet, in de vertaling van P.C. Boutens: Mijn spiegel overtuigt mij niet, 'k ben oud,
zoo lang als jeugd en gij zijt tijdgenoot,
maar leeftijds eerste vore in u aanschouwd
zij 't teeken dat mijn dagen wijst ten dood.
Want al uw schoonheids uiterlijke schijnen
zijn slechts mijn harts aanpassende kleedij,
dat in uw borst woont als het uwe in mijne:
hoe zou'k dan ouder kunnen zijn dan gij?
Daarom pas op uzelf, lief, zoo zorgvuldig
als ik alleen om uwentwil doen zal
bij 't dragen van uw hart zoo plichtgeduldig
als min haar zoogling hoedt voor ongeval.
Mocht mijn hart breken, taal niet naar uw eigen;
gij gaaft het mij om 't nooit weêrom te krijgen.
Het Miltoniaanse sonnet heeft eenzelfde octaaf als het Petrarcaanse, maar er is geen witregel tussen octaaf en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sextet, het gedicht loopt door, inplaats van de ‘val’ of ‘chute’ te vertonen (zie aldaar) die zo kenmerkend is voor veel sonnetten. Het Spenseriaanse sonnet tenslotte vertoont (zonder witregels tussen de strofen of tussen octaaf en sextet) het volgende rijmschema: a b a b b c b c c d c d e e. Octaaf en sextet worden hierin dus door een rijmklank verbonden. Als voorbeeld, van Spenser: Uprightious Lord of Love, what law is this,
That me thou makest thus tormented be,
The while she lordeth in licentious blisse
Of her freewill, scorning both thee and me?
See! how the Tyranesse doth joy to see
The huge massácres which her eyes do make;
And humbled harts bring captives unto thee,
That thou of them mayst mightie vengeance take,
But her proud hart doe thou a little shake,
And that high look, with which she doth comptroll
All this worlds pride, bow to a baser make,
And all her faults in thy black booke enroll:
That I may laugh at her in equall sort,
And she doth laugh at me, and makes my pain her sport.
In onze poëzie komen deze vormen slechts zelden geheel zuiver voor; verreweg het populairst is bij ons altijd het Petrarcaanse sonnet geweest, doch daarin zijn talloze variaties binnen het rijmschema toegepast; zo had men in het 16e eeuwse Frankrijk reeds het ‘sonnet marotique’ (door Marot veel beoefend): a b b a a b b a c c d e e d, en het Ronsardiaanse sonnet a b b a a b b a c c d e d e. Meermalen is later ook het volrijm door klinker- of medeklinkerrijm vervangen. Dat het zelfs mogelijk is een rijmloos sonnet te schrijven, bewees L.Th. Lehmann met zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kano
Als verre klokken zoeken reigervleugels
de stille diepte van het water op,
een spiegel die de rimpling niet kan breken,
de grauwe nixen wachten tussen wilgen.
In rust de maatgang van je schouderbladen,
de peddels druppelen heel stil en aan
't hartvormig lichtvlak van je donzen rug
ontviel het zonnevuur als aan mijn ogen.
Totdat je hoofd daalt op mijn ruige knieën,
je arm groeit tot aan mijn geschroeide wang,
je glimlacht en je mond is enkel diepte.
Je witte hand reikt mij het wolkenlichte,
kleurloze doek die ik moet leggen om
je schouders even koel als avondnevels.
Sonnettencyclus reeks bijeenhorende of samenhangende sonnetten, bijv. Hans Andreus' Sonnetten van de kleine waanzin, en natuurlijk Jacques Perks Mathilde-cyclus. Sonnettenkrans een bijzondere vorm van de sonnettencyclus, bestaande uit vijftien sonnetten, waarvan elk begint met de slotregel van het voorafgaande en het laatste bestaat uit de beginregels van de veertien eraan voorafgaande. Souterliedekens op wereldse wijze herdichte psalmen, o.a. Ich had een boelken uutvercoren en Ghy jonghe meyskens van aventueren; ook op wereldse melodieën gezongen. Bij ons in de zestiende eeuw. Speelmanspoëzie uit de Rijnstreek afkomstige genre (na ongeveer 1200): heroïsch-verhalende gedichten vol fantastische avonturen, voorgedragen door zwervende dichters en ‘speelmannen.’ Slechts een enkel fragment is bewaard gebleven, o.a. van Vanden bere Wisselau. Spenseriaans sonnet zie: Sonnet Spenserian stanza strofenvorm waarin Edmund Spenser | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1552-1599) zijn beroemde allegorische gedicht The Faerie Queen schreef, bestaande uit acht vijfvoetig-jambische regels gevolgd door één zesvoetig jambische; het rijmschema is: a b a b b c b c c. De vorm werd later o.m. toegepast door Keats en Byron. Spondee uit twee beklemtoonde lettergrepen bestaande versvoet. ![]() Leo Vroman ‘Afvaart’ Sprung rhythm door Gerard Manley Hopkins geïntroduceerde term voor een vorm - zijn eigen vorm - van accentverzen, waarbij de regels dus niet metrisch (regelmatige afwisseling beklemtoond-onbeklemtoond) worden geschreven en moeten worden gelezen, maar alleen de hoofdaccenten het ritme schragen en worden geteld en de onbeklemtoonde lettergrepen van regel tot regel in aantal en plaats waar ze voorkomen mogen variëren. De volgende regels van Gerard Manley Hopkins, uit ‘The Wreck of the Deutschland’: Thou hast bound bones and veins in me fastened me flesh
And after it almost unmade, what with dread
hebben de volgende beklemtoning: Thou hast bóund bónes and véins in me fastened me flésh
And áfter it álmost unmáde, whát with dréad
Beide regels hebben dus vijf beklemtoonde lettergrepen, evenals een normale jambische regel als: ![]() Van Eeden ‘De Lente’ Staand rijm zie: Mannelijk rijm Sproken in de middeleeuwen: ernstige en in de hoge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kringen spelende verhalende gedichten, literair meestal van weinig waarde, die door de rondtrekkende menestrelen of sprokendichters werden ontleend aan oude Latijnse, Franse en Italiaanse novellenbundels. Enkele sprokendichters waren Pieter van Iersele, Dirc Potter, Augustijnken van Dordt en Willem van Hillegaersberg. Stanza in het algemeen: ander woord voor strofe. Zie echter ook: Ottava rima. Stichomythia in het klassieke Griekse drama: dialoog van een heftig karakter, waarbij de beide sprekers om beurten slechts één regel spreken, vaak met gebruikmaking van antithesen en retorische herhaling. Ook bij latere schrijvers als Shakespeare, Goethe en Schiller; ook in onze tijd een in toneelwerken nog veelvuldig toegepaste stijlfiguur. ‘Mevrouw, reik naar mijn mond uw kus.
- Mijnheer, de tijd staat niet naar kussen.
- Nooit zal de tijd mijn lusten blussen!
- Aanvaard, mijnheer, deez' zijden lus.’
E. du Perron ‘Filter’
Stock gelijkluidende eindregel van de strofen van Franse balladen en rederijkersrefereinen. Stoplap dichtregel of deel van een dichtregel, die duidelijk de indruk maakt door de schrijver in het vers te zijn gestopt, omdat hij zijn regel of strofe vol moest maken en de werkelijke inspiratie daarvoor hem ontbrak. Strofe couplet; in een gedicht met regelmatige strofenbouw zijn deze coupletten eender van lengte en bouw, in een gedicht met onregelmatige strofenbouw variëren ze. Stroomdicht gedicht waarin de lof van een bepaalde stad bezongen wordt, uitgaande van de rivier waaraan hij ligt, bijv. De Ystroom, van Antonides van der Goes. Stijgend metrum versvoeten waarin de onbeklemtoonde lettergreep of lettergrepen voor de beklemtoonde komen: jambe (̆ -) en anapest (̆̆ -). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Substitutie het inlassen van een andere versvoet dan het metrum eigenlijk zou vereisen, bijv. een trochee gebruiken in een jambische regel of omgekeerd, of een anapest gebruiken in een in dactylen geschreven regel. In de volgende strofe van Slauerhoff (uit ‘William en zijn beide Irenes’) vindt men in een jambische strofe de beide eerste jamben in de tweede regel vervangen door twee trocheeën: Zij was met dertien jaar een vrouw,
Zwaar van buste, robuust van bouw;
'k Zag haar in Soho loopen.
En twintig jaar was ze op de baan,
Klaar om met ieder mee te gaan
Die haar contant kon koopen.
Suverlyc lied middeleeuwse naam voor geestelijk lied. Syllepsis stijlfiguur waarbij hetzelfde woord grammatikaal verbonden is met twee andere woorden in verschillende betekenissen, bijv. Dickens': Juffrouw Bolo keerde naar huis terug in een vloed van tranen en een draagstoel.' Men vindt het ook in de poëzie toegepast, meestal om een humoristisch effect te bereiken: Zij verstrikte mij niettemin
in Petten en in het nette.
Eric van der Steen ‘Paaltjens Sr.’
Symbool een woord of beeld dat iets anders betekent dan het lijkt te betekenen of in ieder geval zinnebeeldig is voor een veel groter geheel, een bepaald begrip of een samenstel van begrippen: het kruis als symbool voor het Christendom, de leeuw als symbool voor kracht en moed. Naast de ‘geijkte’ symbolen vindt men in de poëzie ook talloze ‘particuliere’ symbolen, waarvan de betekenis vaak slechts ten dele vaststaat en die zich dan ook voor diverse interpretaties lenen, bij ons bijv. in de poëzie van Roland Holst. Een typisch voorbeeld van zo'n ‘particulier’ sym- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bool vindt men in deze beide regels van Jan G. Elburg: Zalig die mij de sage
van de korstloze kaas vertelt
waarin deze ‘korstloze kaas’ staat voor het gewone aardse leven van alledag. Symbolisme stroming in de West-Europese (speciaal Franse) en Russische literatuur, uit het einde der negentiende eeuw, vooral in de poëzie, die het bereiken van de gewenste effecten door evocatie en suggestie wilde bewerkstelligen. Zoals Mallarmé, de symbolist bij uitstek, het uitdrukte: ‘Nommer un objet, c'est supprimer la jouissance du poème, qui est faite du bonheur de deviner peu à peu; le suggérer, voilà le rêve. C'est le parfait usage de ce mystère qui constitue le symbole; évoquer petit à petit un objet pour montrer un état d'âme par une série de développements.’ Symplose stijlfiguur waarbij zowel aan het begin als aan het eind van een zin, een woord of uitdrukking wordt herhaald; het is een combinatie van anaphora en epistrofe. Als ik in 't ledig licht niet wachtte
niet wacht hield in het ledig licht
Gaston Burssens ‘De soldaat’
Die niet bestaan en niet bestonden
in hun bestaan nog nooit bestonden
wijl hun bestaan is als de stonden
van ons bestaan
Gaston Burssens ‘Ook een treurmars’
Synaeresis (zie ook Contractie) samentrekking van twee klinkers in een lettergreep, of van twee lettergrepen: op zoek naar heilige klei. De rook verwoei
C. Buddingh' ‘Ăvond in voorstad’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Synalepha samentrekking van twee lettergrepen, speciaal de elisie van een eindklinker wanneer het volgende woord ook met een klinker begint: Maar Roeland, op een koe te paard
blaast de olifant uit volle baard
E. du Pĕrron ‘Filter’
Syncopering accentverlegging: het beklemtonen van een lettergreep in een versregel, die volgens het metrum eigenlijk onbetoond hoort te zijn; wordt regelmatig toegepast om een versregel een grotere ritmische kracht te geven: Dorpen verbranden, mannen, kind'ren doden,
vrouwen verkrachten; dat zou heerlijk wezen,
L.Th. Lehmann ‘Koloniaal sonnet’
In deze beide jambische regels ligt, in de eerste voet, het accent niet op de tweede, maar op de eerste, eigenlijk onbetoonde, syllabe. Synecdoche stijlfiguur waarbij men een begrip aanduidt door een onderdeel ervan, bijv. een vloot van vijftig zeilen, voor: een vloot van vijftig schepen. Ook het omgekeerde: het aanduiden van een deel van een begrip door het geheel: Nederland bracht er weer niets van terecht, voor: het Nederlands elftal bracht er weer niets van terecht. Een kuifmees kantlend in de beukeboomen
Was boeiender dan sinus of Pepijn...
J. Greshoff ‘Kwatrijnen’
‘Sinus’ voor: wiskunde; ‘Pepijn’ voor: geschiedenis. Synesthesie het weergeven van de indrukken van een bepaald zintuig in de terminologie van een ander zintuig, bijv. schreeuwende kleuren, waarin een visuele impressie verwoord wordt met een auditief bijvoeglijk naamwoord. Een in de dichtkunst graag en bij herhaling toegepast procedee: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het klinkt zo groen in de lentestruiken.
Pierre Kemp
een scheepsdek
waarop de zon zijn vlegel van dorst hanteert
Jan G. Elburg
Hij luistert: het oor leest de prooi in zijn blinde beweging
H.C. ten Berge ‘Bewoner en landschap met spin’
Synonymie zie: Tautologie |