Dit ganse leven is één netaglop,
iedereen tracht zijn eigen groot te vinden,
maar mensen zijn pitulen op de winden,
ach, geen ontsnapt de grijze valarop
Han G. Hoekstra ‘De grijze valarop’
New criticism vond zijn oorsprong in de semantische studies van I.A. Richards (Principles of Literary Criticism en Practical Literary Criticism), belangrijk voor de ontwikkeling ervan was ook William Empsons Seven Types of Ambiguity en het werk van F.R. Leavis in het tijdschrift Scrutiny. Hoewel de term eerst in 1941 door John Crowe Ransome werd ingevoerd, in de titel van zijn boek The New Criticism, hadden Cleanth Brooks en Robert Penn Warren met hun Understanding Poetry reeds veel gedaan om de methode ingang te doen vinden op de Amerikaanse universiteiten. Hoewel de belangrijkste ‘new critics’ (Allen Tate, R.P. Blackmur, Austin Warren, Yvor Winters, Kenneth Burke en Wayne Booth, naast de hierboven genoemde) in hun methoden en opvattingen vaak aanmerkelijk verschillen, kenmerkt de ‘nieuwe kritiek’ zich door een nauwkeurige tekstanalyse: het gedicht zelf, en niet de dichter, of zijn politieke, sociale, ethische etc. opvattingen is het uitgangspunt van de analyse, waarin getracht wordt een zo ragfijn mogelijke ontrafeling te geven van alle linguistische elementen die tot zowel de ‘structure’ als de ‘texture’ van het gedicht bijdragen. In Nederland bij de figuren rond het tijdschrift Merlijn: H.U. Jessurun d'Oliveira, J.J. Oversteegen, Kees Fens.
Nonsenspoëzie een vorm van ‘light verse’ waarin de dichter in de eerste plaats absurde of kolderachtig-humoristische effecten nastreeft, ook al kunnen verschillende nonsens-verzen, o.a. Carrolls The Hunting of the Snark en vele Galgenlieder van Morgenstern eveneens een dubbele, ernstige bodem bevatten. Als voorbeeld een Lied