| |
| |
| |
M
Macaronisch gedicht burlesk of nonsensikaal vers waarin twee of meer talen door elkaar worden gebruikt. De bekendste dichter van macaronische verzen was de Italiaan Teophilo Folengo (1496-1544), die zijn Italiaans met Latijn mixte. Een voorbeeld van een recent Nederlands macaronisch versje is deze limerick van John O'Mill:
Rot yong
A terrible infant called Peter
sprinkled his bed with a gheter
And gave him a pack on his meter.
Macron teken dat de tijdsduur aangeeft van twee morae in kwantitatieve poëzie; dit teken is -.
Madrigaal kort gedicht, aanvankelijk van een lyrisch-idyllisch, later ook wel van een satirisch karakter (16e en 17e eeuw). In het begin (14e en 15e eeuw), aan een vaste vorm gebonden: twee terzinen van elk elf lettergrepen, gevolgd door een of twee disticha. Later is de vorm betrekkelijk vrij. Ze ontstond in Italië, waar ze eerst met instrumentale muziek werd begeleid; later werden de madrigalen ook a capella gezongen en ook buiten Italië zeer populair. In Nederland o.a. bij Hooft en Huygens, in Duitsland (waar de vorm weer was voorgeschreven) bij Goethe, Voss, Von Platen; in Frankrijk bij Marot, Voltaire en Marivaux. Dat het madrigaal als vorm en genre
| |
| |
nog altijd leeft, bewijst dit voorbeeld van de ‘experimenteel’ Jan G. Elburg:
De lindeboom nam stappen uit het dal
tegen de heuvels op, de scheve dingen
die flarden vogels met hun tanden vingen
De pereboom had aan zijn oor gedaan
valbommen gras, die stilaan watertandden
de heuvels voerden vogels met hun handen
De herder had zijn lief met mandenvol
wol en narcissen aan de beek ontvangen
de perenboom had aan zijn oren hangen
De lucht was groen en wit de appelbeet
de beken deden niets dan water wringen
tussen de slippen van de bloemenslingers
Mannelijk rijm ook wel: staand rijm: hiervan spreekt men als de rijmwoorden de klemtoon op de enige of de laatste lettergreep hebben: bos - vos; galant - verstand. Komt er nog een onbeklemtoonde lettergreep achter dan spreekt men van vrouwelijk of slepend rijm: ratten - matten; verstandig - onhandig.
Marinisme zo genoemd naar de Italiaanse dichter Giovanni Batista Marino (1569-1625): schrijfwijze vol vergezochte beeldspraak, vernuftige vergelijkingen en flamboyant-bombastische effecten. Vergelijkbaar met het Spaanse Gongorisme (zie aldaar).
Masque in de zestiende en zeventiende eeuw aan het Engelse hof en onder de edelen zeer populaire, door amateurs gespeelde toneelvorm, waarbij de personen gemaskerd
| |
| |
waren en het muzikale element de intrige en de karakter-uitbeelding overheerste. Beoefend door verschillende bekende auteurs, o.a. Chapman, Beaumont en Ben Jonson, deze laatste werkte het genre het verst uit en voerde de anti-masque in, waarin als heksen vermomde figuren de gratie der anderen des te sterker deden uitkomen. Ook in Shakespeare's spelen treft men ze aan, o.a. in The Tempest; een beroemde latere masque is Miltons Comus. De bekende architect Inigo Jones (1573-1652) ontwierp decors en aankleding voor verschillende ervan.
Marialegenden verhalen in dichtvorm en proza over de wonderbaarlijke macht van Maria, vaak met uitgesproken stichtelijke strekking. Een zeer bekende Marialegende is Beatrijs; een Marialegende in toneelvorm is Mariken van Nimwegen.
Martelaarsboeken verzamelingen martelaarsliederen, waarin mannen en vrouwen die om der wille van het geloof hun leven verloren hadden bezongen werden. Van ongeveer de helft der vijftiende tot ongeveer de helft der zestiende eeuw.
Martijnsdichten in strofische verzen geschreven tweespraken van Jacob van Maerlant, tussen Jacob en diens vriend Martijn: De Eerste Martijn, D'ander Martijn en De derde Martijn (ook: Van de Drievoudichede). De zgn. Vierde Martijn en De Verkeerde Martijn (slechts fragmentarisch bewaard gebleven) zijn van andere hand.
Meiosis ‘understatement’: het doen voorkomen alsof iets minder groot of belangrijk is dan in werkelijkheid het geval is, bijv.: ‘Piet Keizer is wel een aardige voetballer.’
Het blijft een aaklig iets, te hijgen en verstijven.
E. du Perron ‘Gebed bij de harde dood’
Meistersinger genootschappen van burgers en handwerkslieden, die in het begin van de vijftiende eeuw in Midden- en Zuid-Duitsland tot ontwikkeling kwamen en de be- | |
| |
oefening van dichtkunst en muziek ten doel hadden. Zij waren ingericht naar het voorschrift van de gilden, en er waren vaste regels en voorschriften volgens welke men ook hier van gezel tot meester kon opklimmen. Door hun toedoen werden poëzie en zang, die tot dan toe bijna uitsluitend beoefend werden aan de hoven der edelen, ook gemeengoed van andere bevolkingsgroepen. De bekendste ‘Meistersinger’ was de Neurenbergse schoenmaker Hans Sachs, die ook hoofdpersoon is in Wagners Die Meistersinger von Nürnberg.
Meiliederen minneliedjes die aan een bloeiende meidoorn werden gehangen of als serenade onder de meiboom voor de geliefde gezongen, enkele zeer bekende zijn ‘Het viel een hemels douwe’, en ‘Och ligdi nu en slaept.’ Vijftiende en zestiende eeuw.
Melische poëzie poëzie, speciaal Griekse strofische oden, bestemd om gezongen te worden, o.a. de oden van Sappho en Pindarus.
Melodisch accent de afwisseling hoog-laag in het ritme van een versregel of strofe.
Ambrosia wat vloeit mij aan
uw schedelveld is koeler maan
Jan Engelman ‘Vera Janocopoulos’
Melopoiea de woorden in een gedicht en hun betekenis ondersteunen door, of laten drijven op, taalmuziek en ritmische effecten, met als doel door het gebruik hiervan bij de lezer een bepaalde emotionele reactie teweeg te brengen.
Melpomene muze van het treurspel, wordt afgebeeld met een masker voor, een enkele maal ook met een zwaard of knots in de hand.
Metaphysical poets door Samuel Johnson gegeven term voor een groep Engelse dichters uit het begin van de zeven- | |
| |
tiende eeuw: Donne, Crashaw, Herbert, Vaughan, Marvell, Cleveland en Cowley, van wie Dryden, n.a.v. van Donne's poëzie, al had gezegd dat deze ‘too much affects the metaphysics.’ Onder deze term moet niet verstaan worden het zich bezighouden met metafysische zaken, doch een sterk intellectueel-analytische instelling. De ‘metaphysical poets’ schreven soms in de gewone spreektaal, bedienden zich veelvuldig van paradoxen en stoutmoedige, soms gezochte beelden en vergelijkingen, ontleenden vaak hun terminologie aan diverse wetenschapsgebieden en stelden dikwijls ‘het hoog-verhevene naast het laag-komieke.’ In de achttiende en negentiende eeuw was hun werk impopulair, doch in onze tijd is het, vooral door invloed van T.S. Eliot opnieuw sterk in de belangstelling komen te staan.
Metonymia stijlfiguur waarbij inplaats van een voorwerp een ander voorwerp wordt genoemd, niet, zoals bij de metafoor, op grond van een bepaalde overeenkomst, maar op grond van een andere tussen de beide voorwerpen bestaande betrekking. Bijv. ‘heel de stad liep uit om het circus te zien’, waarin ‘stad’ staat voor ‘inwoners’, of: ‘hij las de nieuwe Hanlo’, voor: hij las het nieuwe boek van Hanlo. Ook in de poëzie vrij gebruikelijk:
De criticus zit vredig in zijn stoel
en kijkt neerslachtig naar 't nieuwe stuk.
En héél de schouwburg weet het: 't geluk
van onze diva koorddanst op zijn lustgevoel.
Karel Bralleput ‘De toneelcriticus’
Metriek 1. leer van de versbouw. 2. maatsoort waarin een gedicht geschreven is.
Metrische poëzie gedichten geschreven in bepaalde vaste maatsoorten, als jamben, trocheeën of anapesten.
Metrum versmaat: de regelmatige afwisseling van korte en lange (in de klassieke poëzie) of onbeklemtoonde en
| |
| |
beklemtoonde lettergrepen (in de Westerse poëzie). De meest gebruikte versmaten in onze dichtkunst zijn: 1. de jambe: onbeklemtoond, beklemtoond:
L.Th. Lehmann ‘Halfavond’
Omdat de opeenvolging ‘onbeklemtoond-beklemtoond’ hier vijfmaal achtereen voorkomt, spreken we van een vijfvoetige jambe. Het teken dat de onbeklemtoonde lettergreep aangeeft noemt men thesis, het teken dat de beklemtoonde lettergreep aangeeft: arsis.
2. de trochee is een ‘omgekeerde jambe’: beklemtoond-onbeklemtoond:
Leo Vroman ‘Vrede’
Hier heeft men dus viermaal een uit viervoetige trocheeën bestaande regel.
3. de anapest: tweemaal onbeklemtoond, eenmaal beklemtoond:
zoals hij zelf trouwens steeds meer
C. Buddingh' ‘De ooievaar’
4. de dactylus: eenmaal beklemtoond, tweemaal onbeklemtoond:
P.C. Hooft
5. de amfibrachys: onbeklemtoond, beklemtoond, onbeklemtoond:
| |
| |
Alex van der Heide
6. de spondee: tweemaal beklemtoond; komt alleen voor in combinatie met andere versmaten; veelal de dactylus:
C. Buddingh' ‘De krekel’
Bij jambe en anapest, waar de beklemtoonde lettergreep (grepen) na de onbeklemtoonde komen, spreekt men van stijgend metrum. Bij trochee en dactylus, waar de beklemtoonde vóór de onbeklemtoonde komen, spreekt men van dalend metrum.
Een versregel die precies het aantal lettergrepen heeft dat de gebruikte maat eigenlijk voorschrijft, noemt men acatalectisch; heeft de regel een extra (onbeklemtoonde) lettergreep, dan noemt men hem hypercatalectisch, komt hij er een te kort, catalectisch. Van de volgende regels (het begin van het gedicht ‘Onzijdig Humeur’, van Gaston Burssens; beide vijfvoetige jamben) is de eerste dus acatalectisch, de tweede catalectisch:
Naar gelang het aantal metrische eenheden (voeten) die een regel telt, worden ze genoemd:
monometer |
(één voet) |
dimeter |
(twee voeten) |
trimeter |
(drie voeten) |
tetrameter |
(vier voeten) |
pentameter |
(vijf voeten) |
hexameter |
(zes voeten) |
heptameter |
(zeven voeten) |
octometer |
(acht voeten) |
Zie ook onder bovengenoemde termen en onder andere, bij dit trefwoord genoemd.
| |
| |
Mesostichon gedicht waarvan niet de beginletters (als bij een acrostichon), doch de middelste letters van de opeenvolgende regels tezamen een naam of een spreekwoord vormen.
Metafoor de belangrijkste vorm van beeldspraak (zie aldaar) in de dichtkunst: die, welke berust op de vergelijking van het object met iets anders:
De sinaasappelschillen op het gras
(bij scheemring halve maansverduisteringen)
L.Th. Lehmann ‘Honeymoon’
De metafoor kan een min of meer eenvoudige vergelijking zijn (dan met het woordje ‘als’):
Als groote bloemen komen zij uit 't blauwe duister.
M. Vasalis ‘Thuiskomst van de kinderen’
Het object kan door of in iets anders gepersonifieerd worden:
De paarden van de wind snuiven de horizon.
Het woordje ‘als’ kan worden weggelaten, men spreekt dan van een asyndetische vergelijking:
- bos wortelen van kosmische afmetingen -
heeft gebrek aan common sense
Het object, waarmee de vergelijking wordt gemaakt, wordt niet genoemd, zodat alleen het beeld overblijft, waarin het object geraden moet worden:
maar in de grijze vorm der nevel
staat al een duidelijke maquette.
L.Th. Lehmann ‘Verduisteringsproef’
| |
| |
(Tekent de stad zich reeds als een maquette af).
Ik loop door een laan te populieren
Pierre Kemp ‘Verdorde populier’
(Ik loop, als was ik zelf een populier, door een laan). De metafoor wordt autonoom, d.w.z. er is geen object meer, waarmee iets wordt vergeleken, alleen nog het beeld:
overal mijn schilfers morsen
de hemelpoort in zijn glansrol
kraamvrouwen drukken er voldaan de bel
de held met de hoed klopt mij op de rug maar
laat kussens op mijn tenen vallen
ik ga liggen in mijn witte vlag
schenk het leven aan een soort vrede
Jan G. Elburg ‘Een streep door de rekening’
Zie ook: Beeldspraak, Cadavre exquis, Metonymia, Synesthesie
Miltoniaans sonnet zie: Sonnet
Mimesis bij de klassieken de zuivere weergave van de werkelijkheid van het menselijk leven en handelen, vaak in tegenstelling met de fictie of ‘fantasia.’
Minnezang Middelhoogduitse wereldse lyriek uit de periode tussen het einde der twaalfde tot het begin van de veertiende eeuw. De drie versvormen waarin zij geschreven werd zijn de eendelige en de driedelige strofe (twee gelijk gebouwde Stollen, die samen de Aufgesang vormen en de Abgesang, die anders van bouw is) en de Leich, die doorgecomponeerd is. Deze vormen worden eindeloos gevarieerd en zijn ook gebruikt voor bijv. religieuze poëzie. Het minnelied, dat is ontstaan onder de Provençaalse troubadours en zich vandaar uit over Duitsland heeft verspreid, was hoofse poëzie die bedreven werd door ridders of door in dienst van edelen staande minstreels. Haar
| |
| |
thema was de eredienst aan de geïdealiseerde vrouw en een zeer groot deel van de Minnezang was dan ook sterk conventioneel. Een dichter die boven de conventies van het genre wist uit te stijgen was Walter von der Vogelweide, de beroemdste Minnesanger. Enkele anderen waren Friedrich von Hausen, Reinmar von Hagenau en Hartmann von Aue. Later (± 1300) krijgt de minnezang een realistischer en burgerlijker karakter en komen voor de Minnesänger de Meistersinger in de plaats.
Mirakelspelen Middeleeuwse spelen gebaseerd op een wonder (mirakel) of heiligenlegende; ze zijn tegen het midden van de elfde eeuw ontstaan en waren tot in de zestiende eeuw zeer populair. Het beroemdste Middelnederlandse mirakelspel, dat nog steeds wordt opgevoerd, is Mariken van Nieumeghen, een later voorbeeld is Vondels Maeghden. Ook in Frankrijk, Duitsland en Engeland was het genre algemeen.
Mnemosyne de godin van het geheugen en de moeder der negen Muzen.
Molossus in de Griekse prosodie: een metrische voet van drie lange lettergrepen.
Molenaarsliederen in de vijftiende eeuw opgekomen ondergenre van het minnelied; een zeer bekend molenaarsliedje is Het Loze Vissertje.
Monodie in de Griekse tragedie: een door één enkele acteur gezongen ode. Later: gedicht waarin getreurd wordt om iemands dood, bijv. Miltons Lycidas.
Monodrama dramatische monoloog, zie aldaar.
Monometer ook: Monopodie versregel die slechts uit één voet bestaat, bijv.:
Vondel ‘Eenzaeme Aendacht in de Vasten’
| |
| |
Monopodie zie: Monometer
Monostichon gedicht dat uit slechts één regel bestaat.
Et l'unique cordeau des trompettes marines
Guillaume Apollinaire ‘Chantre’
Gelukkig nog duizenden slachtoffers
De vogel Valdood vliegt ook tegen beter weten
Mora metrische tijdseenheid overeenkomend met die van een korte lettergreep in kwantitatieve poëzie. Ze wordt weergegeven door het teken ̆, dit teken noemt men breve.
Moraliteiten middeleeuwse geestelijke spelen waarin inplaats van Bijbelse personen of heiligen allegorische figuren optraden, zoals de Deugd, de Ouderdom, de Hebzucht e.d. Ze ontstonden in Frankrijk en waren in de vijftiende en zestiende eeuw ook bij ons zeer geliefd; de beroemdste moraliteit is De Spieghel der Salicheyt van Elckerlyc. Vaak waren ze gebaseerd op een bepaalde sin, d.i. regel of spreuk, bijv. Wat den mensch aldermeest tot conste verweckt en Wat den Lande can houden in ruste. Meestal zijn ze van stichtelijke, in elk geval van didactische aard. Ze werden vervaardigd door de rederijkers en op de landjuwelen opgevoerd.
Muzen de negen dochters van Zeus en Mnemosyne, in Pieria aan de voet van de berg Olympus geboren en de beschermsters van schone kunsten en wetenschappen. Hun namen zijn: Calliope, Clio, Erato, Euterpe, Melpomene, Polyhymnia, Terpsichore, Thalia en Urania.
Muzenalmanakken dichterlijke jaarboeken, die in de tweede helft der achttiende eeuw in Frankrijk en Duitsland ontstonden en meestal een kring van vaste medewerkers hadden; menig belangrijk gedicht is hierin voor de eerste
| |
| |
maal gepubliceerd. In Nederland verscheen de eerste Muzenalmanak in 1819, met bijdragen van o.a. Bilderdijk, Tollens en Rhijnvis Feith. Later kwamen er meer van dergelijke uitgaven, w.o. Aurora. Ook het van 1926-'30 en nog eens in 1955 verschenen literaire jaarboek Erts zou men ertoe kunnen rekenen, alsook het ‘literaire jaarboek’ Vandaag (1954 e.v.).
Mysteriespel geestelijke spelen, vooral die uit de middeleeuwen, waarvoor de stof ontleend werd aan de Evangeliën. Ze werden vooral op kerkelijke feestdagen als Pasen, Kerstmis en Pinksteren opgevoerd, oorspronkelijk in het Latijn - ze ontstonden als een uitbreiding van het gewone kerkelijke ritueel - later in de landstaal. Het enige Middelnederlandse mysteriespel dat in zijn geheel bewaard is gebleven is Die eerste Bliscap van Maria. Ook Vondels Lucifer en zijn Adam in Ballingschap zijn in wezen mysteriespelen.
Mythopoesis ‘het maken van mythen’: het scheppen, door de dichter, van ‘een eigen, legendarische ruimte’, bevolkt met meestal vaag aangeduide, doch juist daardoor gigantische proporties aannemende figuren, die een duidelijke, zij het vaak ook niet nader gespecificeerde, symbolische functie hebben. Mythopoesis vindt men in de latere grote gedichten van William Blake, ook in een belangrijk deel van de poëzie van William Butler Yeats; in ons land meermalen in het werk van Lucebert, o.a. in ‘Alexis' Nacht’, ‘Psychomachia’ en ‘Exodus’, waaruit dit karakteristieke fragment:
murphew. gevangen was murphew
ondankbaar en gevangen was murphew
terwijl de wijze man gelijk numa pompilius
die slechts met de nymphen regeerde
zijn mond opat en met vreugde uitdeed de ogen
de in jakkergehulde schilddieren
| |
| |
vanuit een gebiedend paspoort toegefluisterd
daar waar gezichten groeien boog murphew de
zweep van zijn achterhoofd
maar die kwam met manvolk vanuit de aarde
als een bron van doornen op de voorgrond
doch alleen luid grommen kon murphew
rechtopstaand was hij de waterval
die weergalmt voor de zieke
de zeer weggeteerde nadir
zingen op russische waters
en over as rijden met wonden
en mensen grijpen in de afgrond
die spreken kunnen van de afgrond
ook uitermate lenig treurende vingers vouwen
rond een van het nest vrolijke vrouwenarm
en straten en bruggen bouwen
over vruchtbaarheid en vernietiging
kijk dit gebeurde murphew
achter zijn koestkalme deuren
|
|