| |
| |
| |
H
Haagspel oorspronkelijk: een landjuweel georganiseerd buiten het bondgenootschap der Brabantse Kamers; later: rederijkersfeest op wat vrijere leest geschoeid dan een echt landjuweel.
Hagiografie beschrijving van heiligenlevens.
Haiku Japans gedichtje bestaande uit zeventien lettergrepen, onderverdeeld in drie regels van resp. vijf, zeven en weer vijf lettergrepen. Soms van bespiegelende aard, soms ook sterk plastisch; door deze laatste eigenschap: het in zeer kort bestek ‘presenteren’ van een concreet beeld, heeft de vorm vrij veel invloed uitgeoefend op de Imagisten. Ook in onze poëzie treft men duidelijke invloed van deze zo geserreerde vorm aan, o.a. bij Max Croiset en Wim Hussem.
landinwaarts trekt de nevel op
een hemelse oesterschelp gaat open
Wim Hussem ‘Lente in de herfst’
Halfrijm assonantie (klinkerrijm): haas - laat, of aconsonantie (medeklinkerrijm): ster - stier.
Heffingvers versvorm waarin betoonde en onbetoonde lettergrepen op regelmatige, of min of meer regelmatige, wijze afwisselen; de gebruikelijke versvorm in het Nederlands en andere Westerse talen. In het klassieke Grieks
| |
| |
en Latijn treft men het eveneens aan, doch daar is de afwisseling niet betoond - onbetoond, maar lang - kort.
Hekeldicht satire, zie aldaar.
Hemistichon ook: hemistiche: halve versregel, inzonderheid de helft van een alexandrijn.
Hendecasyllabisch van een versregel: elf lettergrepen tellend. Gewoonlijk wordt er echter de klassieke pentameter mee bedoeld, waarin de eerste en de laatste voet trocheeën of spondeeën zijn, de tweede een dactylus, de derde en vierde een trochee. Veelvuldig bij Catullus en Martialis.
Hendiadys stijlfiguur waarbij een samengesteld begrip door twee zelfstandige naamwoorden wordt aangeduid, waarvan er één de betekenis van een bijvoeglijk naamwoord heeft. Kwam vrij vaak voor in de Middelnederlandse poëzie, omdat ze toen tot het normale spraakgebruik behoorde; bij latere dichters zeldzaam. Als voorbeeld, uit Psalm 107:
Die in duisternis en de schaduw des doods
zaten, gebonden met verdrukking en
Hierin is ‘ijzer’ eigenlijk het adjectief bij ‘verdrukking.’
Heptameter versregel die uit zeven voeten bestaat:
Adriaan Morriën ‘Landelijke liefde’
Heptastichon strofe van zeven regels.
Heroic couplet gepaard rijmende vijfvoetige jamben, zo genoemd in Engeland omdat ze aanvankelijk gebruikt werden voor epische of heroïsche poëzie. Komt het eerst voor bij Chaucer, maar was vooral zeer populair in het tijdperk van Dryden tot de romantici; o.m. veelvuldig - of zelfs bijna uitsluitend - gebruikt door Pope, Johnson en Crabbe.
| |
| |
Hexameter uit vijf dactylen en een spondee of trochee opgebouwde versvoet; ook de overige dactylen kunnen door een spondee vervangen worden, behalve de vijfde. Het is de klassieke versvoet der Griekse en Latijnse oudheid: de Ilias en de Odyssee zijn beide in hexameters geschreven, evenals Vergilius' Aeneïs. In de Westerse literatuur wordt hij slechts zelden toegepast en dan meestal nog in humoristische of burleske poëzie en vaak met de nodige vrijheden gehanteerd, bijv. in Clough's Bothie of Tober-na-Vuolich, daar de moderne talen zich zeer slecht voor het gebruik ervan lenen. Wordt een hexameter met een pentameter verbonden, dan vormen zij samen een distichon. In het Nederlands hebben Vosmaer en Boutens ze gebezigd voor hun Homerus-vertalingen. Als voorbeeld, van L.Th. Lehmann:
Nu ik voor 't eerst een litteraire prijs heb gekregen,
koop ik misschien een nieuwe aluminium theepot.
Hermetische poëzie moeilijk toegankelijke poëzie, poëzie die vele malen gelezen moet worden om te worden begrepen. Een typisch voorbeeld van hermetische poëzie zijn de latere gedichten van Gerrit Kouwenaar.
Hiaat het naast elkaar voorkomen van de eindklinker van het ene woord en de beginklinker van het volgende woord. Als bij het hardop lezen een der klinkers wordt ‘weggewerkt’ noemt men dit elisie (zie aldaar).
Hexastichon strofe van zes regels.
Heraut middeleeuwse hofceremoniemeester, die ook dikwijls als wapendichter optrad door het vervaardigen van een gedicht op het wapen van zijn heer en meester. Ook: de middeleeuwse minstrelen, die de roem van hun vorst bezongen; dan vaak: hiraud.
Herdersdicht zie: Pastorale
Hiraud zie: Heraut
| |
| |
Historisch rijm rijm dat ten tijde van het ontstaan van het gedicht volkomen goed was, doch heden ten dage niet meer, doordat de uitspraak van een van beide rijmwoorden zich gewijzigd heeft:
De zee en 't eyland klonk
Wat voeten had dat sprongk.
Vondel ‘Rey van Bacchanten’
Hippocrene bron op de aan Apollo en de Muzen gewijde berg Helicon in Beotië in Griekenland, volgens de legende ontstaan toen Pegasus, het gevleugelde paard der Muzen, op de grond stampte.
Historielied gedicht waarin belangrijke politieke of maatschappelijke gebeurtenissen worden bezongen, in onze poëzie vanaf de veertiende eeuw. Ook wel geschiedzang genoemd. Men treft ze ook in onze huidige poëzie nog wel aan, bijv. J.B. Charles' ‘Marcinelle, Feather Foundation’, naar aanleiding van een grote mijnramp in Belgie.
Hofdichten gedichten op buitenplaatsen, tijdens de zeventiende en achttiende eeuw bij tientallen in ons land geschreven. Het bekendste is wel Huygens' Hofwijck.
Homerische vergelijking ver uitgewerkte en (als bij Homerus) lang volgehouden dichterlijke vergelijking:
Zoals een man...
Zoals een man, bij 't ondergaan der zon,
Luidkeels 't Wien Neerlands Bloed begint te zingen -
Hij zou ook liever zwijgen als hij kon,
Maar 't hartevier drijft hem met duizend klingen -
Hij spert de gorgel en op bronzen zwingen
Wieken de klanken naar de horizon,
Terwijl de knopen hem van 't vest afspringen,
(Zo zwelt de borst bij zulk een bariton),
| |
| |
Zo heb ook ik eenmaal, een prille avend,
Mij aan de schoonheid van een schutsluis lavend,
De machtige drang gevoeld van 's harten grond,
En het, willozer dan een maartse kater,
Woest uitgedaverd over 't doodstil water,
Extatisch als een Mexicaanse hond.
Homoioteleuton stijlfiguur die daaruit bestaat dat verschillende op elkaar volgende woorden een gelijke of analoge eindlettergreep hebben. Bijvoorbeeld bij Lucebert:
dan gaat hij dansen koken vieren
bloedvergieten globetrotten...
Zijn naastens goed begeren,
Te woekeren, te scheren...
Pieter Langendijk ‘Vraag’
Hoofse epiek zie Ridderromans
Hoofse lyriek in de elfde eeuw opgekomen onder de Provençaalse troubadours aan de Zuid-Franse hoven, later over heel West-Europa, vooral Duitsland, verspreid: een vorm van overwegend liefdeslyriek, waarin de dichter zich als vazal van een meestal adellijke vrouw beschouwde en haar in zijn verzen bezong. In theorie bestond zijn loon alleen uit de meerdere zieleadel en de loutering van zijn gevoelens en zinnen, die een gevolg zou zijn van de onbereikbaarheid van zijn geliefde; in de praktijk lagen de zaken nog wel eens aanzienlijk anders. Zie verder: Minnezang en Troubadours.
Horatiaanse ode ode waarin elke strofe hetzelfde metrische patroon volgt, zo genoemd naar de Oden van de Romeinse dichter Horatius. Als voorbeeld de eerste vier strofen uit Andrew Marvells ‘An Horatian Ode upon Cromwell's Return from Ireland’:
| |
| |
The forward Youth that would appear
Must now forsake his Muses dear,
'Tis time to leave the Books in dust,
And oyl th' unused Armours rust,
So restless Cromwel could not cease
In the inglorious Arts of Peace,
But through adventrous War
And, like the three fork'd Lightning, first
Breaking the Clouds where it was nurst,
Did thorough his own Side
Hymne loflied, aanvankelijk, in de klassieke dichtkunst, ter ere van goden of helden, later, in de Christelijke literaturen: gedicht waarin de lof van God gezongen wordt. In algemenere zin ook: plechtige lofzang, bijv. Vondels Hymnus ofte lof-gesangh over de wijd-beroemde Scheeps-vaart, later hertiteld tot Lofzang van de Zeevaert. In onze hedendaagse poëzie o.a. bij Lucebert ‘Romeinse elehymnen’ en een Hymne in Van de Afgrond en de Luchtmens, waarvan de eerste strofe luidt:
ik zing tot je onder de wolken
en zing tot je boven de wateren
heel mijn voorhoofd is je voorhof
daar kwam er waste jong vlees in de ochtend
daar was lachend zwart water geworden in de nacht
laat mij van onder je voeten opvliegen
| |
| |
als juichend water in de nacht naar de maan
opvliegt en afvloeit - want zie - mijn gezicht is je knecht
mijn hand is de jou dienende os
oh wat ben ik graag grillig en dorstig
want mijn mond is een vurige helm en mijn stem
als een hamerslag slaat op een stoffig raam
dan noem ik je naam nee dan noem ik je lichaam
en de kleine dieren heet ik groot en de grote
als de sterrenbeelden meet ik de grotere wezens
ook als donkere rookpluimen omstaan je de mensen
en hun gedachte aan jou is glinsterend zuchten woonachtig
in een dof grommende grot
Hyperbool stijlfiguur waarbij gebruik wordt gemaakt van overdreven termen, bijv. een zee van tranen. Ook: overdrijving ter wille van de nadruk:
Hij was zo aards dat hij haast door de grond zonk
L.Th. Lehmann ‘Dolende ridder’
om al uw kostloos bovenwerelds reizen.
E. du Perron ‘Voor een paradijsvaarder’
Hypallage het weghalen van een bijvoeglijk naamwoord van een zelfstandig naamwoord en het plaatsen voor een ander zelfstandig naamwoord waar het eigenlijk niet bijhoort:
Hypercatalectisch wordt gezegd van een versregel wanneer deze aan het eind een extra lettergreep heeft. In de Nederlandse poëzie treft men duizenden hypercatalec- | |
| |
tische regels aan, vooral in vijfvoetige jamben, die, wanneer het slotwoord van de regel een meervoudsvorm of een verleden tijd of meervoudige werkwoordstijd is, er een extra lettergreep bijkrijgen:
Ed. Hoornik
H.W.J.M. Keuls
Hypermetrisch zie: Hypercatalectisch
Hysteron proteron stijlfiguur, waarbij het woord of zinsdeel dat achteraan hoort te komen, vooraan wordt gezet.
Van bloemen en van een klein kind de geuren
Zijn nog mijn enige herinnering.
Koos Schuur ‘De zeven vloeken’
Ictus ritmische of metrische beklemtoning, soms door de dichter zelf aangegeven en dan meestal met het teken ('), als in de volgende regels van Gerard Manley Hopkins:
Her fond yellow hornlight wound to the west, | her
wild hollow hornlight hung to the height
Waste; her earliest stars, earl-stars, | stárs principal, overbend us,
Fíre-féaturing heaven. For earth | her being has unbound,
her dapple is at an end, as-
tray or aswarm, all throughther, in throngs; | self ín
self steepèd and páshed - quíte
Disremembering, dísmémbering | áll now. Heart, you
With: Óur évening is over us; óur night | whélms,
Gerard Manley Hopkins ‘Spelt from Sibyl's leaves’
Identiek rijm zie: Rime riche
| |
| |
Idylle oorspronkelijk (bij Theocritus): geïdealiseerde schildering van het leven van eenvoudige herders; later: geromantiseerd gedicht - lyrisch of verhalend - over het simpele, onschuldige leven van herders, boeren of andere ‘kleine luiden’; nu ook, in uitgebreidere zin: elk gedicht waarin de nadruk gelegd wordt op de rozige zijde van een situatie of het bestaan in het algemeen. In wezen en lange tijd uitsluitend een ondervorm van de pastorale; thans met niet-pastorale elementen verweven, soms zelfs in tegenovergestelde betekenis van het woord, om een navrant of ironisch effect te bereiken, als in De Perrons ‘O Lieflik Dorp.’ In de Nederlandse dichtkunst vindt men idyllen bij o.a. Broekhuyzen, Poot, Staring en Vosmaer. Een hedendaags voorbeeld is:
O lieflik dorp
O lieflik dorp, omringd door geurge boerderijen,
waar elk oprecht is, elkeen wandelt met de Heer,
waar klokkezang zich mengt met het gekwinkeleer
van vinken die in zoveel vroomheid zich vermeien.
O lieflik land, vol honing en doorzwermd van bijen,
waar de éne veldwachter nooit grijpt naar het geweer,
waar de notarisvrouw in pruimen stelt haar eer,
waar in gezond verstand de mollen zich verblijen!
O land, waar zelfs de dood beleefd de dokter groet,
de dokter die zijn hoofd schudt als hij hem ontmoet
en werpt een bloesemregen roos op beide schouders.
O dorp, waar de pastoor iedere beê verhoort,
behalve trekken aan 't gewijde klokkekoord
wanneer hij kindren doopt uit ongezegende ouders.
Imagism literaire stroming in de Anglo-Amerikaanse poëzie tussen de jaren 1909 en 1917. De voormannen
| |
| |
ervan waren Ezra Pound en T.E. Hulme, andere groepsleden waren H.D. (Hilda Doolittle), Richard Aldington, John Gould Fletcher en F.S. Flint. Zij keerden zich tegen de nabloei der romantiek en stonden een dichtkunst voor die werd gekenmerkt door het gebruik van de gewone spreektaal, het creëren van nieuwe ritmen, een absolute vrijheid in de onderwerp-keuze, een sobere, van alle ornamenten ontdane stijl en het gebruik maken van ‘images’, waaronder werd verstaan: ‘that which presents an intellectual and emotional complex in een instant of time’ (Pound). Hun denkbeelden en gedichten hadden veel invloed op andere Engelse en Amerikaanse dichters, o.a. op William Butler Yeats en T.S. Eliot. Een typisch ‘imagist’ gedicht is Pounds:
Gentildonna
She passed and left no quiver in the veins, who now
Moving among the trees, and clinging in the air she severed,
Fanning the grass she walked on then, endures:
Grey olive leaves beneath a rain-cold sky.
Incantatie gedicht waarin de dichter tracht - vooral door middel van de taalmuziek, door een ‘magisch’ gebruik van woorden en klanken - de lezer zodanig in zijn ban te krijgen dat het vers diep op hem inwerkt ook zonder dat het hem geheel of tot in alle onderdelen duidelijk is. Typische voorbeelden van moderne incantaties vindt men bij Lucebert, o.a. ‘Die Rigoerei’ en ‘Langzaam begin ik te spelen het spel van de oude koningen.’
Inversie omkering van de normale woordvolgorde van een zin, vaak in poëzie gebruikt om het metrum te kunnen behouden, doch ook - vooral in het werk der Vijftigers - om speciale effecten teweeg te brengen.
De jongen, die mij tegenover ligt,
Willem Brandt ‘Het eeuwig avontuur’
| |
| |
ik denk dat een god het is
viool spelend op mijn strot
Lucebert ‘Ik denk dat een god het is’
Invocatie het aanroepen van zijn Muze door de dichter om hem te steunen bij zijn werk (vooral in het epos). Het eerste vers van Homerus' Odyssee ‘Bezing mij, o Muze, de man...’ is de invocatie van het epos. Edmund Spenser in zijn Faerie Queen roept aan het begin van het zesde boek opnieuw zijn Muze aan, wanneer hij voelt dat zijn krachten hem dreigen te begeven.
Isochronie ook: Isochronisme de neiging bij het heffingvers de duur tussen twee opeenvolgende heffingen even lang te maken. Bijvoorbeeld in Nijhoffs ‘Kinderkruistocht’:
Zij hadden een stem in het licht vernomen:
‘Laat de kinderen tot mij komen.’
Daar gingen ze, zingende, hand in hand,
Ernstig op weg naar het Heilige Land,
Dwalende zonder gids, zonder held,
Als een zwerm witte bijen over het veld.
Isochronisme gelijkheid van de tijdsafstand (bij het lezen) tussen de beklemtoonde lettergrepen (accenttoppen) in een alternerend gedicht. Zie ook Isochronie.
Ionische versvorm in de klassieke prosodie: metrische voet van vier lettergrepen, waarvan óf de eerste twee lang zijn en de laatste twee kort, óf de eerste twee kort en de laatste twee lang. Door Horatius gebruikt voor zijn Oden.
Isosyllabische poëzie poëzie, waarbij alle regels een gelijk aantal lettergrepen hebben, gebruikelijk in o.a. de Franse en de Japanse dichtkunst.
Isometrie stijlfiguur waarbij de metrische vorm van een aantal - meestal achtereenvolgende - woorden gelijk is, bijv. Lijsje leerde Lotje lopen.
| |
| |
Wat doe ik hier? Ik vraag, wat ik hier doe?
Who's who? Een mens: een jas, een broek, een hoed,
Louis de Bourbon ‘Ilco fix’
Gitaarzang, lied van verwachting,
Van worstling, van overwinning,
Van bespotting, van verachting,
Van bezieling, van bezinning.
Hendrik de Vries ‘Gitaarlied’
Italiaans sonnet, ook Petrarcaans sonnet zie: Sonnet
|
|