Gelegenheidsgedicht gedicht geschreven naar aanleiding van een speciaal gebeuren, bijv. Tennysons Ode on the Death of the Duke of Wellington, en Gerard Manley Hopkins' The Wreck of the Deutschland. In onze poëzie o.a. Vondels Olijftack aan Gustaaf Adolf, Starings Tuchtiging der Algerijnen, Vuylsteke's Optocht der Fabrieksarbeiders, Luceberts Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia.
Gelijk rijm zie: Rime riche
Georgian poetry door Sir Edward Marsh gekozen en ingeleide bloemlezingen uit de poëzie van zijn tijdgenoten, waarvan het eerste deel in 1912 en het vijfde en laatste in 1922 verscheen. Tot de dichters van wie men bijdragen aantreft behoorden Rupert Brooke, van wie het denkbeeld oorspronkelijk was uitgegaan, John Drinkwater, W.H. Davies, Wilfred Gibson, John Masefield, James Elroy Flecker, John Freeman, Sir John Squire, Walter de la Mare en Ralph Hogdson. Op enkele uitzonderingen na is hun werk typische ‘low tension poetry’: het is de laatste uitloper van de 19e eeuwse romantiek, veelal tot niet veel meer dan een soort sierkunst verslapt; poëzie die vrijwel geheel buiten de problematiek van de tijd waarin zij geschreven werd staat en gespeend is van alle technische innovaties. In de dertiger jaren geraakte zij dan ook volkomen in discrediet.
Gepaard rijm het rijmen van telkens twee op elkaar volgende versregels, het schema wordt dan dus: a a b b c c d d e e, enz.
Als ik met tante op de weg loop is het net
alsof er iets in scène wordt gezet.
Wij gaan de kamer uit, maar bij de buitendeur
aarzelt ze uit instinct en krijgt een kleur.
Ze heeft een hart van goud, boordevol kleine spelden,
die zich doorlopend op mijn lichaam melden.